User manual

167
Roep daarvoor het menu …
“vrije mixers” (bladzijde 116 … 121)
M1 tr HO -> 5 =>
M2 tr HO -> 6 =>
M3 ?? -> ?? =>
type van naar
… op en maak een lineaire mixer “tr HO 5” en eventueel “tr HO 6”.
Op de bladzijde met de grafiek van dit menu stelt u de benodigde mixpercentages in. Controleer de instellingen
en vooral de richtingen van de uitslagen in de “servoaanduiding” resp. bij het model. Verander eventueel het +
of – teken.
In deze vorm bewegen dan bij het bedienen van de hoogteroerstuurknuppel ook de rolroerkleppen evenwijdig,
zoals bij welfkleppen resp. hoogteroeren.“tr” zorgt ervoor, dat de hoogteroer-trimhevel effect kan hebben op de
desbetreffende mixer.
Omdat een ander stuurelement bij deze configuratie niet nodig is, schakelt u de ingang 5 en eventueel ook 6 in
de tweede kolom van het menu “instelling stuurelement” weer op “vrij”.
Met een dergelijke programmering heeft de auteur van deze regels al jaren geleden een deltamodel met de
toenmalige MC-20 gestuurd, en wel zoals hier beschreven met “welfkleppen-instellingen” als vervangende
trimming en een Butterfly voor de landing … helemaal vrij van pompen of duiken door op elkaar afgestemde
vleugelmixers “rem RO” en “rem WK”, waarbij u onder “rolroer” het buitenste en onder “welfklep” het
binnenste paar roeren moet worden verstaan.
Op een zelfde manier kan een modern, gepijld staartloos model worden gevlogen. Ook bij deze modellen zijn er
binnen en buiten liggende roeren: de eerstgenoemde vóór het zwaartepunt, de laatstgenoemde daarachter. Een
uitslag naar beneden van het/de centrale roer(en) verhoogt de lift en geeft een hoogteroereffect “up”. Met een
uitslag naar boven wordt het tegendeel bereikt. Aan de buitenste rolroeren daarentegen draait het effect om: een
uitslag naar beneden geeft een “down”-hoogteroereffect en omgekeerd. Door een bijbehorende afstemming van
de “toevoerende” mixers tot aan het zetten van curvenmixers, om een ondersteunend effect van het buitenste
roerenpaar pas bij extreme knuppeluitslagen in de richting hoog/laag te bereiken, is hier “alles” mogelijk.
Hoe u uw model ook afstemt en welk aantal servo’s er werd gekozen, u moet altijd voorzichtig zijn met een vorm
van differentiatie! Differentiaties veroorzaken in een staartloos model met name een eenzijdig hoog-/laag-effect.
Daarom is het raadzaam, om in ieder geval de eerste vluchten met een instelling van 0% te starten! Wanneer er
meerdere testvluchten hebben plaatsgevonden, kan het dan eventueel zinvol zijn, om met differentiaties die van
nul verschillen, te experimenteren.
Bij grotere modellen kunnen richtingsroeren in de winglets, dat zijn de aan de vleugeltippen aangebrachte “oren”,
zinvol zijn. Wanneer ze via twee aparte servo’s worden aangestuurd kunnen deze zoals in het voorbeeld voor
“parallel lopende servo’s” op bladzijde 164 werd beschreven worden aangestuurd, of via “Channel Mapping” in
het “telemetrie”-menu, bladzijde 130.
Moeten deze richtingsroeren ook nog bij het bedienen van een remsysteem met de K1-knuppel allebei naar
buiten uitslaan, dan kan dit bv. bij het staarttype “normaal” door het zetten van twee extra mixers “K1-> 4” en
“K1-> stuurkanaal van het tweede richtingsroer” met een bijpassende instelling van de uitslag bereikt worden.
De Offset stelt u in op +100%, omdat de K1-stuurknuppel zich bij ingetrokken remkleppen (normaal gesproken)
aan de bovenste aanslag bevindt en de winglet-richtingsroeren bij het uitdraaien slechts proportioneel naar buiten
moeten uitslaan.