Operation Manual
GMC-I Messtechnik GmbH 9
Veiligheidsinstructies
• Overtuig u er van dat de meetleidingen in feilloze staat verke-
ren, bijv. onbeschadigde isolatie, geen onderbreking in kabels
en stekkers enz.
• In stroomkringen met corona-ontlading (hoogspanning) mag u
met dit apparaat geen metingen verrichten.
• Wees uiterst voorzichtig als u in HF-stroomkringen metingen
verricht. Daar kunnen gevaarlijke mengspanningen bestaan.
• Het is niet geoorloofd metingen te verrichten in een vochtige
omgeving.
• Zorg er absoluut voor dat u de meetbereiken niet meer overbe-
last dan geoorloofd is. U vindt de grenswaarden in Hoofdst. 9
Technische gegevens„“ in de tabel „Meetfuncties en meetbe-
reiken“ in de kolom „Overbelastbaarheid“.
• Gebruik de multimeter alleen als er batterijen of accu’s in zitten. An-
ders bestaat de kans dat gevaarlijke stromen of spanningen niet aan-
gegeven worden en uw apparaat beschadigd wordt.
• Het apparaat mag niet worden gebruikt als het deksel van het
vakje voor de zekeringen of de batterijen er niet op zit of als de
behuizing open is.
• De ingang van de stroommeetbereiken is uitgerust met een
smeltzekering.
De maximaal geoorloofde spanning van de meetstroomkring
(= nominale spanning van de zekering) bedraagt 600 V AC/DC.
Zorg er absoluut voor dat u alleen de voorgeschreven zekering
in het apparaat zet, zie Pagina 66! De zekering moet een uit-
schakelvermogen hebben van minstens 10kA.
Onderdelen repareren en vervangen
Als u het apparaat opent, kunnen er delen vrij komen te liggen die
onder spanning staan. Voordat u reparaties aan het apparaat ver-
richt of voordat u onderdelen vervangt, moet u het apparaat af-
koppelen van de meetkring. Als daarna een reparatie aan het ge-
opende apparaat onder spanning onvermijdelijk is, dan mag deze
alleen door een vakman worden verricht die vertrouwd is met de
gevaren die daarmee gepaard gaan.
Fouten en buitengewone belastingen
Als u moet aannemen dat het apparaat niet meer zonder gevaar
gebruikt kan worden, dan moet u het buiten werking stellen en
zodanig beveiligen dat het niet per ongeluk kan worden gebruikt.
In de volgende gevallen kunt u er niet meer van uit gaan dat het
apparaat zonder gevaar gebruikt kan worden:
• als het apparaat zichtbare beschadigingen heeft,
• als het apparaat niet meer werkt of als er storingen in de wer-
king optreden,
• na langdurige opslag in ongunstige omstandigheden (bijv.
vocht, stof, temperatuur), zie „Omgevingsomstandigheden“ op
pagina 66.