Operation Manual
GMC-I Messtechnik GmbH 23
Bedieningsfuncties
4.5 Registreren meetgegevens
De kabelmultimeter biedt de mogelijkheid om de meetgegevens
met instelbare cyclussen over een lange periode te registreren als
meetreeksen. De gegevens worden in een batterijgebufferd ge-
heugen opgeslagen en blijven ook behouden als de multimeter
wordt uitgeschakeld. Het systeem registreert de meetwaarden
hierbij relatief ten opzichte van realtime.
De opgeslagen meetwaarden kunnen met het pc-programma
METRAwin 10 worden uitgelezen. Voorwaarde is een pc die aan
een USB-interfacekabel met de bidirectionele interface-adapter
USBX-
TRA op een isolatiemultimeter, gekoppeld is. Zie ook
Hoofdst. 8 „Interfacegebruik“.
Overzicht van de geheugenparameters
Menufunctie STORE
Ð Stel eerst de cyclus in voor het geheugengebruik (zie Hoofdst.
7.4 de parameter „ rAtE “) en start vervolgens het geheugenge-
bruik.
Ð Kies allereerst de gewenste meetfunctie en een zinvol meetbe-
reik.
Ð Als u langdurige meetwaarderegistraties gaat verrichten, moet
u eerst de laadtoestand van de batterijen resp. accu’s contro-
leren, zie Hoofdst. 7.3.
Sluit eventueel de netadapter NA X-TRA aan.
Het registreren starten met menufuncties
Ð Schakel over naar de gebruiksmodus „SETUP “ door op
MEASURE | SETUP
te drukken en kies daar het hoofdmenu „
StorE
“.
1nFo ... StorE 000.0 % StArt
Ð Als u bevestigt met FUNC | ENTER wordt het geheugengebruik
gestart.
STORE verschijnt onder het analoge display in beeld en
geeft aan dat het geheugengebruik is ingeschakeld.
Op het digitale display verschijnt „StoP “.
Ð Met MEASURE | SETUP keert u terug naar de meetfunctie.
Parameter Pag. Koptekst
CLEAr
24: Geheugen wissen
EMpty
24: Geheugen wissen – verschijnt na CLEAr
0CCUP
24: Hoeveelheid gebruikt geheugen opvragen
rAtE
56: rAtE – Verzendsnelheid/opslagfrequentie instellen
StArt
23: Het registreren starten met menufuncties
StoP
24: Registreren beëindigen
MEASURE
SETUP
FUNC
ENTER
FUNC
ENTER