User manual

17
Type apparaat Grenswaarden Minimaal aangegeven
waarde
Apparaten met beschermingsklasse I 1 M 1,15 M
Apparaten met beschermingsklasse I
met verwarmingselementen
0,3 M
1)
0,38 M
Apparaten met beschermingsklasse II
2,0 M 2,25 M
Apparaten met beschermingsklasse III
bijv. apparaten met batterijvoeding
1000 / resp. 250 k
1)
Bij lagere grenswaarden moet een vervangende lekstroommeting met succes uitgevoerd worden.
Opmerking: de aanduiding "OL" betekent meetwaarde >20 M.
Let op!
Wordt bij apparaten met beschermingsklasse I, die verwarmingselementen
bevatten, een waarde van minder dan 0,3 M gemeten, dan moet er een
vervangende lekstroommeting uitgevoerd worden volgens paragraaf 5.6.1 op pag.
19, die dan succesvol moet zijn.
Bij apparaten met beschermingsklasse II en III en bij batterijgevoede apparaten
moet men met een op de bus (10) aangesloten meetpunt alle aanraakbare
geleidende delen aanraken en de isolatieweerstand meten.
Het meten van de isolatieweerstand komt bij apparaten met beschermingsklasse III
te vervallen, evenals bij batterijgevoede apparaten die aan de beide volgende
voorwaarden voldoen:
– nominaal vermogen 20 VA
– nominale spanning 42 V
Bij batterijgevoede apparaten moet de batterij tijdens de meting worden
losgekoppeld.
5.5 Meten van de beschermingleidingsstroom
Bij apparaten met aardleider / geaarde stekker
moet de beschermingleidingsstroom gemeten
worden.
Voor de meting mogen volgende meetmethoden
gebruikt worden:
Vervangende lekstroom
Verschilstroom
Bij de lekstroommetingen wordt rekening
gehouden met de frequentieloop overeenkomstig
de nevenstaande afbeelding
Opmerking!
De volgende schema's hebben betrekking op testobjecten met netstekker. Zie
hiertoe ook paragraaf 4.4.