Operation Manual

84
85
Door het gebruik van een fietsendrager kunnen veiligheidstechnisch relevante onderdelen van uw fiets
beschadigd raken. Als deze onderdelen hun dienst weigeren, kunnen gevaarlijke rijsituaties, valpartijen,
ongevallen en schade aan objecten het gevolg zijn.
Vervoer deze fiets alleen binnenin uw auto. Beveilig de fiets tegen verschuiven bijv. door spanriemen.
Parkeer uw fiets niet naast objecten die gemakkelijk kunnen worden beschadigd zoals auto's en derge-
lijke.
Op deze fiets mogen tijdens het transport geen andere voorwerpen worden gelegd.
De fiets mag niet in auto-draagsystemen (dakdrager, achter- of interieurdrager e.d.) worden gespannen.
Voor het transport mag u het voor- en achterwiel evenals de zadelpen met het zadel verwijderen, voor
zover deze met snelspanassen zijn uitgerust. Voer deze demontage alleen uit als u zeker weet dat u deze
onderdelen weer vakkundig kunt monteren. Zie hiervoor par. 8.6, Klemsystemen voor wielen en zadelpen
bedienen.
Voor het transport binnenin de auto kunt u de wielen van uw fiets demonteren als ze met een snelspan- of
steekas gemonteerd zijn, evenals de zadelpen.
OPMERKING:
Wanneer uw fiets zich binnenin een voertuig bevindt, kunnen de banden klappen door zoninstraling of van de velg
losraken.
Laat de lucht uit de banden lopen alvorens de fiets te transporteren en vul deze weer na het transport
(zie daarvoor par 15.5.1, Binnenband en buitenband vervangen).
13.1 Wielen monteren en demonteren
Voor het transport binnenin de auto kunt u de wielen van uw fiets demonteren als ze met een snelspan- of
steekas gemonteerd zijn.
WAARSCHUWING Gevaar door valpartijen en ongevallen
Verkeerd gemonteerde wielen kunnen leiden tot gevaarlijke rijsituaties, valpartijen, ongevallen en schade
aan objecten. Controleer de juiste montage voordat u uw fiets weer gebruikt.
Controleer of het voorwiel zich in het midden van de voorvork bevindt.
Beweeg beide wielen stevig heen en weer dwars op de rijrichting.
De wielen mogen niet in de klemming bewegen.
U mag geen krakende of knarsende geluiden horen.
Controleer of de snelspanhendel c.q. de steekas op de juiste manier gesloten is,
zie par. 8.6, Klemsystemen voor wielen en zadelsteunen bedienen.
Voer na montage een controle volgens par. 7.8, Remmen controleren uit.
WAARSCHUWING Gevaar voor brandletsel
Na langere afdalingen kunnen fietsvelgen en remschijven zeer heet zijn.
Raak direct na een afdaling nooit de velgen of remschijven aan.
Laat velgen en remschijven minimaal 10 minuten afkoelen voordat u ze vastpakt.
Voor controle van de temperatuur drukt u met een blote vinger heel kort op het remoppervlak van de
velg c.q. remschijf. Als ze heet aanvoelen, wacht u enkele minuten en herhaalt u deze test net zo vaak tot
de remoppervlakken volledig afgekoeld zijn.
WAARSCHUWING Gevaar door intrekking en schaarwerking
Draaiende wielen kunnen letsel aan uw handen en andere lichaamsdelen veroorzaken.
Bedien de betreffende rem, voordat u werkzaamheden aan het wiel uitvoert. Het wiel mag dan niet meer
draaien.
WAARSCHUWING Gevaar voor falen van de rem bij velgremmen
Bij montage en demontage kunnen de remblokjes door de band worden verdraaid.
Let na montage van de wielen op de juiste positie van de remblokjes (zie daarvoor par. 7.8.4, Velgrem met
kabel controleren (MTB-versie) c.q. 7.8.5 Velgrem met kabel controleren (racefietsversie)).
Als ze niet in de juiste stand staan, wend u dan direct tot een gespecialiseerde werkplaats.
OPMERKING:
Als uw fiets een schijfrem heeft, gebruik dan voor het transport na demontage van het wiel de hiervoor bijgevoeg-
de en voorgeschreven transportbeveiligingen. Verwijder deze voor de hernieuwde montage van de wielen.
Bedien hydraulisch bediende remmen in geen geval als de wielen gedemonteerd zijn. De remzuigers kun-
nen te ver eruit worden geperst.
Ga in de onderstaande volgorde te werk:
1. Voorwiel demonteren
2. Achterwiel demonteren
3. Achterwiel monteren
4. Voorwiel monteren
5. Controleer het vastzitten van de wielen volgens par. 7.1.1, Vastzitten en positie controleren.
6. Controleer de werking en de montage van de remmen volgens par. 7.8, Remmen controleren.
In veel gevallen is het toereikend alleen het voorwiel voor het transport te verwijderen. In dit geval hoeft u de
aanwijzingen voor demontage en montage van het achterwiel niet op te volgen.
13.1.1 Voorwiel demonteren
1. Als uw fiets een naafdynamo heeft (zie tab. in par. 4.1 Typen, categorieën, series) of naderhand met een
naafdynamo uitgerust is: Maak de stekkerverbinding tussen dynamo en bekabeling los.
2. Open uw velgrem volgens par. 13.1.5, Remmen openen en sluiten.
3. Open de hendel van uw snelspan- of steekas volgens par. 8.6.1.1, Snelspanas openen c.q. 8.6.2.1, Steekas
openen.
4. Til uw fiets aan het stuur omhoog en trek het voorwiel uit de uitvaleinden van de voorvork.
5. Als uw fiets een schijfrem heeft, steekt u de bijgeleverde transportbeveiliging voor uw schijfrem tussen
de remzuigers.
6. Zet uw fiets voorzichtig met de uiteinden van de vork op de grond.