Operation Manual
42
43
2. Verwijder eventuele vreemde objecten (dorens, steentjes, glasscherven enz.) voorzichtig met de hand of
met een kleine schroevendraaier. Let erop of daarna lucht ontsnapt.
• Als lucht ontsnapt, moet de binnenband vervangen worden. De binnenband op het wiel mag u zelf
vervangen. Aanwijzingen hiervoor vindt u in par. 15.5.1, Binnenband en buitenband vervangen.
7.1.2.5 Ligging van de banden controleren
1. Til het voorwiel omhoog.
2. Draai het voorwiel met de hand. Het wiel moet rond lopen. Er mag geen hoogte- of zijslag in het wiel zit-
ten.
3. Controleer het achterwiel op dezelfde wijze.
7.1.2.6 Ventielstand controleren (geldt niet bij tubeless band)
1. Verwijder indien nodig de ventielmoer.
2. Controleer de stand van het ventiel: de ventielen moeten naar het middelpunt van het wiel wijzen.
7.1.2.7 Bandenspanning controleren
Door een lage bandenspanning
• kunnen buiten- en binnenband van de velg loslaten en zo een scheefstand van het ventiel veroorzaken. Tij-
dens het rijden kan de ventielvoet afscheuren, waardoor een plotseling drukverlies in de band ontstaat.
• kan de band in de bocht loslaten van de velg
• stijgt het risico op pech.
OPMERKING:
De voorgeschreven bandenspanning kan afhankelijk van de fabrikant en bandmodel verschillend zijn. Houd u aan
de aanwijzingen van de betreffende fabrikant voor juiste bandenspanning op de bandflank. Bij vragen wendt u zich
tot de fietsspecialist. Hij geeft u graag advies.
Sommige bandenspanningsgegevens worden aangegeven in ‘psi’. Reken de bandenspanning om met behulp van
de volgende tabel.
psi
30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140
bar
2,1 2,8 3,5 4,1 4,8 5,5 6,2 6,9 7,6 8,3 9,0 9,7
Controleer de bandenspanning met een bandenspanningsmeter. Geschikte apparaten vindt u in de vakhan-
del. Het gebruik kunt u vinden in de desbetreffende gebruiksaanwijzing of laat het personeel van de fietsspe-
cialist een demonstratie geven.
Bij banden met autoventielen kunt u de bandenspanning ook op tankstations controleren en corrigeren.
• Bij te lage bandenspanning: Verhoog de bandenspanning met behulp van een geschikte pomp.
• Bij te hoge bandenspanning: Laat via het ventiel wat lucht ontsnappen en controleer de bandenspanning
daarna opnieuw.
OPMERKING:
Met een fietspomp met manometer kunt u de bandenspanning al tijdens het oppompen controleren. Laat eerst
wat lucht uit de band ontsnappen en verhoog de bandenspanning vervolgens tot de gewenste waarde.
Er zijn verschillende ventieltypes. (zie par. 4.7, Banden). Alle ventielen kunnen van een stofdopje voorzien zijn. Na-
dat u dit verwijderd heeft, kunt u de pompkop direct op het zogenaamde autoventiel, maar ook op het zogenaamde
blitzventiel (Dunlop) plaatsen. Bij het Sclaverand (Frans) ventiel moet u daarvoor het kleine borgmoertje tot aan de
aanslag van het ventiel afschroeven en na het vullen weer helemaal op het ventiel vastschroeven. Laat het perso-
neel van uw fietsspecialist demonstreren hoe de ventielen moeten worden bediend.
7.1.3 Overige zaken controleren
1. Controleer of zich losse objecten, bijv. takjes, stofresten enz. in de wielen bevinden.
2. Verwijder dergelijke objecten voorzichtig.
3. Controleer de eventueel bevestigde spaakreflectoren op goede montage.
4. Verwijder ze helemaal als ze los zitten.
5.
6. Controleer of uw wielen door deze losse delen beschadigd werden.
7.2 Zadel en zadelpen controleren
WAARSCHUWING Gevaar door ernstige valpartijen
Als de insteekdiepte van de zadelpen te gering is, kan de zadelpen tijdens het rijden uit het frame losra-
ken en tot gevaarlijke situaties, valpartijen en ongevallen leiden. Daarnaast kan een te geringe insteek-