Operation Manual
Table Of Contents
- Inleiding
- Kort overzicht
- Veiligheidsuitrusting voor kinderen
- Bescherming van inzittenden
- Sleutels en afstandsbediening
- Sloten
- Motorstartblokkering
- Alarm
- Stuurwiel
- Ruitenwissers en ruitensproeiers
- Verlichting
- Ruiten en spiegels
- Instrumenten
- Infodisplays
- Klimaatregeling
- Stoelen
- Gemaksfuncties
- De motor starten
- Brandstof en tanken
- Remmen
- Stabiliteitsregeling
- Regeling voor bergop rijden
- Parkeerhulp
- Actieve parkeerhulp
- Achteruitkijkcamera
- Snelheidsregeling (cruise control)
- Snelheidsbegrenzer
- Transport
- Aanhangers trekken
- Tips voor het rijden
- Nooduitrusting
- Zekeringen
- Bergen van de auto
- Onderhoud
- Verzorging van de auto
- Accu van de auto
- Velgen en banden
- Voertuigidentificatie
- Technische specificaties
- Introductie navigatie
- Introductie navigatie
- Overzicht navigatie-unit
- Systeeminstellingen
- Navigatiesysteem
- Traffic Message Channel (verkeersberichtenkanaal)
- Kaartupdates
- Inleiding audio-installatie
- Overzicht audio-installatie
- Beveiliging van uw audio-installatie
- Werking van de audio-installatie
- Menu's audio-installatie
- CD-speler
- Ingangsaansluiting (AUX IN)
- Storingen verhelpen audio-installatie
- Telefoon
- Spraaksturing
- Verbinding
- Bijlagen

Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 199).
Controlelamp mistachterlicht
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistachterlichten
inschakelt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
32).
Controlelamp Elektronisch
Stabiliteits Programma (ESP)
Wanneer het systeem tijdens
het rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
aanzetten van het contact de lamp niet
brandt of continu tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Bij storingen
schakelt het systeem uit. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt,
gaat de controlelamp branden.
De lamp gaat uit wanneer u het
systeem weer inschakelt of wanneer u
het contact afzet.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
U kunt bepaalde gongsignalen
deactiveren met behulp van de
bedieningstoetsen informatiedisplay. Voor
locatie: Zie Kort overzicht (bladzijde
10).
Type gong instellen:
1. Druk op de linker pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2.
Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3.
Selecteer Chimes en druk op de
rechter pijltoets.
4.
Selecteer Information of Warning
en druk op de toets OK om het
gongsignaal in en uit te schakelen.
5. Druk op de linker pijltoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltoets ingedrukt om terug te keren
naar de weergave van het
hoofdmenu.
Automatische transmissie
Indien de keuzehendel niet in de stand P
staat klinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
Vorst
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven + 4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
85
Instrumenten