Operation Manual
Table Of Contents
- Inleiding
- In één oogopslag
- Veiligheidsuitrusting voor kinderen
- Bescherming van inzittenden
- Sleutels en afstandsbediening
- Sloten
- Motorstartblokkering
- Alarm
- Stuurwiel
- Ruitenwissers en ruitensproeiers
- Verlichting
- Ruiten en spiegels
- Instrumentenpaneel
- Infodisplays
- Klimaatregeling
- Stoelen
- Gemaksfuncties
- Motor starten en stoppen
- Start/stop knop
- Eco-modus
- Brandstof en tanken
- Remmen
- Stabiliteitsregeling
- Regeling voor bergop rijden
- Parkeerhulp
- Actieve parkeerhulp
- Achteruitkijkcamera
- Snelheidsregeling (Cruise Control)
- Snelheidsbegrenzer
- Transport
- Aanhangers trekken
- Tips voor het rijden
- Wat te doen bij pech
- Zekeringen
- Bergen van de auto
- Onderhoud
- Verzorging van de auto
- Accu van de auto
- Velgen en banden
- Voertuigidentificatie
- Inhouden en specificaties
- Inleiding audio-installatie
- Overzicht audio-installatie
- Beveiliging van uw audio-installatie
- Werking van de audio-installatie
- Menu's audio-installatie
- CD-speler
- Ingangsaansluiting (AUX IN)
- Storingen verhelpen audio-installatie
- Telefoon
- Spraaksturing
- Verbinding
- Introductie navigatie
- Introductie navigatie
- Overzicht navigatie-unit
- Systeeminstellingen
- Navigatiesysteem
- Traffic Message Channel (verkeersberichtenkanaal)
- Kaartupdates
- Bijlagen

Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp gaat branden terwijl het
peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af. Controleer
het motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 203).
Controlelamp mistachterlicht
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistachterlichten
inschakelt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
33).
Controlelamp Elektronisch
Stabiliteits Programma (ESP)
Wanneer het systeem tijdens het
rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
aanzetten van het contact de lamp niet
brandt of continu tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Bij storingen
schakelt het systeem uit. Laat het systeem
zo snel mogelijk door een goed opgeleide
en vakkundige monteur controleren.
Wanneer u het
aandrijfregelsysteem (traction
control) uitschakelt, gaat de
waarschuwingslamp branden. De lamp
gaat uit wanneer u het systeem weer
inschakelt of wanneer u het contact afzet.
Start/stop-indicatielamp
Deze lamp brandt om u te
informeren over wanneer de
motor wordt uitgeschakeld of in
combinatie met een bericht. Zie
Start/stop knop gebruiken (bladzijde
141). Zie Infoberichten (bladzijde 96).
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
U kunt bepaalde gongsignalen deactiveren
met behulp van de bedieningstoetsen
informatiedisplay. Voor locatie: Zie In één
oogopslag (bladzijde 10).
Type gong instellen:
1. Druk op de linker pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Settings met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Chimes en druk op de
rechter pijltoets.
4. Selecteer Information of Warning en
druk op de toets OK om het
gongsignaal in en uit te schakelen.
5. Druk op de linker pijltoets om het menu
te verlaten. Houd de linker pijltoets
ingedrukt om terug te keren naar de
weergave van het hoofdmenu.
85
Instrumentenpaneel