Operation Manual
HANDLEIDING MARK 3 NEDERLANDS 71569105 02-10
Pagina 27 van 76 flowserve.com
4.6.1 Aanzuig- en uitlaatleidingen
Alle leidingen moeten los van elkaar ondersteund
worden, nauwkeurig uitgelijnd zijn en bij voorkeur
verbonden zijn met de pomp door middel van korte
flexibele leidingen. De pomp mag niet belast worden
met het gewicht van de leidingen of gebruikt worden
om een verkeerde uitlijning te compenseren. Het
moet mogelijk zijn de aanzuig- en uitlaatbouten door
de overeenkomstige flenzen te steken, zonder aan de
flenzen te moeten wrikken of trekken. Alle leidingen
moeten stevig vastzitten. Er mag lucht in de pomp
binnendringen als er lucht in de leidingen mag
komen. Als de pompflenzen tapgaten hebben, kies
dan flensschroeven waarvan de dragende
schroefdraadlengte minstens gelijk is aan de
diameter van de schroef, maar die niet onder uit het
tapgat uitkomen voor de verbinding is vastgezet.
4.6.2 Aanzuigleidingen
Om problemen met de NPSH en de aanzuiging te
voorkomen, moet de aanzuigleiding minstens even
groot zijn als de aanzuigaansluiting van de pomp.
Gebruik nooit leidingen of fittingen met een kleinere
diameter dan de aanzuigopening van de pomp.
Illustratie 4-12 toont de ideale leidingconfiguratie met
minimaal 10 keer de leidingdiameter tussen de bron
en de aanzuig van de pomp. Doorgaans moeten
horizontale verloopstukken excentrisch zijn en
gemonteerd worden met de vlakke zijde naar boven,
zoals getoond op illustratie 4-13 met maximaal één
verkleining van de leidingmaat. Monteer
excentrische verloopstukken nooit met de vlakke
zijde naar beneden. Horizontaal gemonteerde
concentrische verloopstukken mogen niet gebruikt
worden als er een kans is dat er lucht meegevoerd
wordt in het te verpompen medium. Verticaal
gemonteerd concentrische verloopstukken zijn
toegelaten. Voor toepassingen waarbij de vloeistof
volledig ontlucht is en vrij van damp en vaste deeltjes
in suspensie, gaat de voorkeur uit naar concentrische
verloopstukken boven excentrische verloopstukken.
Illustratie 4-12 Illustratie 4-13
A a n z u i g i n g
Vermijd het gebruik van smoorkleppen en filters in de
aanzuig. Opstartfilters moeten kort voor het starten
verwijderd worden. Als de pomp geïnstalleerd is
onder het vloeistofpeil moet er een klep geïnstalleerd
zijn in de aanzuigleiding zodat het mogelijk is de
pomp te isoleren om ze te inspecteren en te
onderhouden. Plaats echter nooit een klep direct op
de aanzuigaansluiting van de pomp.
Raadpleeg het Durco Pump Engineering handboek
en het deel Centrifugal Pump IOM van de
standaarden van het Hydraulic Institute voor
bijkomende aanbevelingen inzake aanzuigleidingen.
(Zie deel 10.)
Raadpleeg punt 3.4 voor prestaties en bedrijfsgrenzen.
4.6.2.1 Mark 3 zelfaanzuigende pompen
De aanzuigleidingen moeten zo kort mogelijk zijn en
voor zover praktisch haalbaar, dezelfde diameter
hebben als de aanzuig van de pomp. De pomp werkt
door de lucht uit de aanzuigleiding weg te zuigen. Als
de lucht eenmaal verwijderd is, werkt ze op exact
dezelfde manier als een gewone centrifugaalpomp.
Hoe langer en breder de aanzuigleiding, hoe meer lucht
er verwijderd moet worden en hoe langer de aanzuigtijd
duurt. De aanzuigleidingen en de afdichtingskamer
moeten luchtdicht zijn om de pompvulling mogelijk te
maken. Er wordt aangeraden indien mogelijk de
aanzuigleiding lichtjes te laten afhellen in de richting van
het pomphuis, om vloeistofverlies tijdens het vullen en
uitschakelen te beperken.
4.6.3 Uitlaatleidingen
Installeer een klep in de pers van de pomp. Deze
klep is nodig om het debiet te regelen en/of de pomp
te isoleren voor inspectie en onderhoud
Als de vloeistof met hoge snelheid
door de leiding stroomt, bijvoorbeeld tegen 3 m/s
(10 ft/sec) of sneller, kan een snel sluitende persklep
een schadelijke drukgolf veroorzaken. Derhalve
moet er voor demping gezorgd worden in de leiding.
4.6.3.1 Mark 3 zelfaanzuigende pompen
Tijdens de vulcyclus wordt de lucht van de
aanzuigleiding afgevoerd via de uitlaatleiding. Deze
lucht moet ergens kunnen ontsnappen. Als de lucht
niet vrij uit de uitlaatleiding kan stromen, wordt
meestal aanbevolen te zorgen voor een
ontluchtingsleiding. Deze ontluchtingsleiding loopt
meestal van de uitlaatleiding naar de pompput. Er
moet voor gezorgd worden dat de lucht niet opnieuw
in de aanzuigleiding kan belanden.