Operation Manual

HANDLEIDING MARK 3 NEDERLANDS 71569105 02-10
Pagina 22 van 76 flowserve.com
4.4.1.2 Montage-instructies voor de grondplaat
op stelvoeten
Zie illustratie 4-4.
a) Hef de grondplaat/pomp op van de vloer en
blokkeer ze om de montage van de voeten
mogelijk te maken.
b) Breng de onderste moeren [4] aan op de
draadspindel [1]. Dit maakt een verplaatsing in de
hoogterichting van 51 mm (2 in.) voor de laatste
hoogteafstelling van de aanzuig-/persflens
mogelijk.
c) Breng de borgring [6], de platte ring [5] en het
onderste veer-koml [2] aan op de draadspindel
[1].
d) Steek de draadspindel/onderste veer door het gat
in de bodemplaat en houdt ze op hun plaats.
e) Laat het geheel van bovenste veer en kom [3]
neer over de draadspindel.
f) Breng de platte ring [5], de borgring [6] en de
moeren [4] aan op de draadspindel.
g) Draai de bovenste moeren vast, zodat de
bovenste veer ca.13 mm (0.5 in.) wordt
samengedrukt. Bijkomende samendrukking kan
vereist zijn om de grondplaat te stabiliseren.
h) Als de vier stelvoeten gemonteerd zijn, is het tijd
om de grondplaat op haar plaats te zetten, op de
vloerkommen [7], één onder iedere stelvoet, en
de grondplaat neer te laten.
i) Nivelleer de plaat en pas de hoogte aan, aan de
aanzuig- en uitlaatleiding, door eerst de bovenste
moeren los te maken en dan aan de onderste
moeren te draaien om de grondplaat te verhogen
of te verlagen.
j) Druk de bovenste veer in zoals bepaald in stap g)
en zet de moeren vast.
k) We wijzen erop dat de verbindende leidingen
individueel ondersteund moeten worden en dat
de grondplaat op stelvoeten met veren niet
bedoeld is om de totale statische belasting van
de leidingen te dragen.
Illustratie 4-4
1. Draadspindel
2. Onderste veer [83 mm
(3¼ in) OD x 102 mm
(4 in.) vloerkom]
3. Bovenste veer [51 mm
(2 in) OD x 102 mm
(4 in.) vloerkom]
4. Moeren
5. Platte ring
6. Borgring
7. Vloerkom
ca.25 mm (1 in.) oorspronkelijke hoogte
4.4.1.3 Motoruitlijning bij grondplaten op
stelvoeten met veren
De procedure voor de motoruitlijning op grondplaten
op stelvoeten met of zonder veren is vergelijkbaar
met de motoruitlijning op grondplaten met
ondervulling. Het verschil zit hem vooral in de manier
waarop de grondplaat genivelleerd wordt.
a) Nivelleer de grondplaat door de stelvoeten aan te
passen. (Er zijn geen vulplaten nodig zoals bij
grondplaten met ondervulling.)
b) Als de grondplaat waterpas is, wordt ze vastgezet
in deze positie met behulp van de moeren.
c) Vervolgens moet de eerste pompuitlijning worden
gecontroleerd. Door de verticale hoogteaanpassing
door middel van de stelvoeten is het mogelijk dat de
grondplaat lichtjes kromgetrokken wordt. Als de
grondplaat niet beschadigd of kromgetrokken werd
bij de aanpassing van de stelvoeten, moet de
parallelle uitlijning van de pomp en de aandrijving
met een tolerantie van 0.38 mm (0.015 in.) en de
hoekuitlijning met een tolerantie van 0.0025 mm/mm
(0.0025 in./in.) in orde zijn. Als dat niet het geval is,
controleer dan of de bevestigingsmiddelen van de
aandrijving gecentreerd zijn in de gaten van de
voeten van de aandrijving.
d) Als de bevestigingsmiddelen niet gecentreerd
zijn, is er waarschijnlijk sprake van
transportschade. Hercentreer de
bevestigingsmiddelen en voer een voorlopige
uitlijning binnen de voornoemde toleranties uit:
voor de verticale uitlijning door vulplaten aan te
brengen onder de motor en voor de horizontale
uitlijning door de pomp te verplaatsen.
e) Als de bevestigingsmiddelen gecentreerd zijn, is
de grondplaat misschien kromgetrokken. Pas de
stelvoeten aan de lagerstoel van de grondplaat
lichtjes aan (één draai van de stelmoer) en
controleer of de uitlijning binnen de
voorgenoemde toleranties is. Herhaal dit indien
nodig terwijl u de plaat waterpas houdt, gemeten
aan de persflens van de pomp.
f) Vergrendel de stelmoeren van de stelvoeten.
De overige stappen zijn zoals opgesomd voor nieuwe
grondplaten met ondervulling.
4.4.2 Monteren van ondervulde voetplaten
a) De pompfundering moet zo dicht mogelijk bij de
bron van de te verpompen vloeistof aangebracht
worden maw. hou de aanzuig zo kort mogelijk.
b) Er moet voldoende vrije ruimte gelaten worden
voor de installatie, de bediening en het
onderhoud van de pomp. De fundering moet
volstaan om eventuele trillingen op te vangen en
moet een stevige ondersteuning bieden aan de
pomp en de motor.