User Manual

34
warmtekussens vormen die het
binnendringen van rook in de
rookmelder verhinderen. In dat geval
moeten rookmelders op ten minste 0,5
m en op maximaal 1 m van het plafond
worden gemonteerd. Zie Afb. 2.
In ruimten die als gevolg van de
dakhelling afgeschuind zijn, dient de
rookmelder aan de afschuining te
worden gemonteerd als de breedte van
het horizontale plafond kleiner is dan of
gelijk is aan 1 m. Als het horizontale
plafond breder is dan 1 m, moet de
rookmelder in het midden van het
horizontale plafond worden
gemonteerd. Zie Afb. 3.
>20°
0,5m-1m
>20°
0,5m
0,5m
De afstand tussen de melder en het
eind-/beginpunt van de gang mag niet
groter zijn dan 7,5 m. Ter hoogte van
kruisingen, verbindingsgangen en
haakse zones (dwarsgangen) van
gangen en hallen moet telkens één
rookmelder worden geïnstalleerd. In
ruimten die zijn uitgerust met
hittemelders mag de dichtstbijzijnde
rookmelder niet meer dan 5,30 m van
de hittemelder verwijderd zijn.
5. De afstand tussen de hittemelder en
de wand, de eerstvolgende deur en de
volgende hittemelder mag niet groter
zijn dan 5,30 m. Opgelet: Monteer de
hittemelder niet aan de wand.
6. Rookmelders moeten in principe aan
het plafond worden aangebracht,
indien mogelijk in het midden van de
ruimte, en in ieder geval op minstens
50 cm afstand van de wand, balken
of interieur-elementen. Als montage
aan het plafond niet mogelijk is,
kan de rookmelder in uitzonderlijke
gevallen ook aan de wand worden
gemonteerd, in dit geval op een afstand
van minstens 30 tot 50 cm van het
plafond. Neem hierover contact op
met de brandweer of uw gemeente.
De gedetailleerde voorschriften voor
de wandmontage zijn te vinden in DIN
14676.
7. In ruimten met een
plafondhellingsgraad van meer dan 20°
ten opzichte van het horizontale vlak
kunnen zich in de punt van het plafond
Afb. 3
Afb. 2