COP TIPO LUM NL.qxp 06/05/16 09:07 Pagina 1 T I P 5 O D O O R S NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FCA Italy S.p.A. behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
COP TIPO LUM NL.qxp 06/05/16 09:07 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.
Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit voertuig te leren kennen en het op de beste manier te gebruiken. Dit boekje bevat informatie, adviezen en belangrijke waarschuwingen voor een juist gebruik van het voertuig, zodat u het maximum uit de technologische eigenschappen kunt halen.
AANDACHTIG LEZEN VULINHOUDEN Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese norm EN228 voldoet. Zie voor nadere details over het gebruik van de correcte brandstof de paragraaf "Tanken" in het hoofdstuk "Starten en rijden". Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselolie voor motorvoertuigen die aan de Europese norm EN590 voldoet.
GEBRUIK VAN HET INSTRUCTIEBOEK Elke keer als er aanwijzingen over de richting van het voertuig worden gegeven (links/rechts of vooruit/achteruit), dan moeten deze begrepen worden als gezien door een inzittende op de bestuurdersstoel. Speciale uitzonderingsgevallen op deze regel zullen duidelijk in de tekst zijn aangegeven.
WAARSCHUWINGEN EN VOORZORGSMAATREGELEN Tijdens het lezen van dit Instructieboek zult u een reeks WAARSCHUWINGEN aantreffen om handelswijzen te voorkomen die tot schade aan uw voertuig zouden kunnen leiden. Er zijn ook VOORZORGSMAATREGELEN die zorgvuldig moeten worden opgevolgd om onjuist gebruik van de onderdelen van het voertuig te voorkomen, die zouden kunnen leiden tot ongevallen of letsel. Daarom moeten alle WAARSCHUWINGEN en VOORZORGSMAATREGELEN altijd zorgvuldig in acht genomen worden.
KENNISMAKING MET DE AUTO KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS MULTIMEDIA INDEX
KENNISMAKING MET DE AUTO Grondige kennis van uw nieuwe voertuig begint hier. In dit boekje is op eenvoudige en rechtstreekse wijze beschreven hoe uw auto gemaakt is en hoe hij werkt. Daarom adviseren wij u het comfortabel zittend in uw voertuig te lezen, dan kunt u met eigen ogen onmiddellijk zien wat hier beschreven is. INSTRUMENTENPANEEL . . . . . . . .8 DE SLEUTELS . . . . . . . . . . . . . . .10 CONTACTSLOT . . . . . . . . . . . . . .12 FIAT CODE . . . . . . . . . . . . . . . . .13 PORTIEREN . . . . .
KENNISMAKING MET DE AUTO INSTRUMENTENPANEEL Versie met Uconnect™ 3" Radio, Uconnect™ 5" LIVE en Uconnect™ 5" Nav LIVE 1 P2000085-000-000 1. Verstelbare luchtroosters aan de zijkant 2. Linkerhendel: richtingaanwijzers, grootlicht, knippermodus 3. Instrumentenpaneel 4. Bedieningstoetsen op stuurwiel 5. Rechter hendel: ruitenwisser/-sproeier, achterruitwisser/sproeier, instelling gevoeligheid regensensor 6. Uconnect™ 7. Bedieningsknoppen 8. Frontairbag passagierszijde 9.
Versie met Uconnect™ 7" HD LIVE en Uconnect™ 7" HD Nav LIVE 2 P2000050-000-000 1. Verstelbare luchtroosters aan de zijkant 2. Linkerhendel: richtingaanwijzers, grootlicht, knippermodus 3. Instrumentenpaneel 4. Bedieningstoetsen op stuurwiel 5. Rechter hendel: ruitenwisser/-sproeier, achterruitwisser/sproeier, instelling gevoeligheid regensensor 6. Uconnect™ 7. Bedieningsknoppen 8. Frontairbag passagierszijde 9. Verstelbare middelste luchtroosters 10. Dashboardkastje 11. Klimaatregeling 12.
KENNISMAKING MET DE AUTO DE SLEUTELS WERKING SLEUTEL ZONDER AFSTANDSBEDIENING De metalen baard van de sleutel bedient: het contactslot en het portierslot aan de bestuurderszijde. SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING 1) Met de metalen baard 1 fig. 3 van de sleutel kunnen de volgende sloten bediend worden: het contactslot; het slot van het bestuurdersportier.
BATTERIJ VAN DE SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN 1) Ga als volgt te werk om de batterij te vervangen: verwijder de achterste behuizing 1 fig. 5; gebruik een muntstuk om het inspectiedeksel 2 tegen de klok in te draaien en te verwijderen; vervang batterij 3 door een nieuw exemplaar met dezelfde specificaties, let op de polariteit; hermonteer deksel 2 door het rechtsom te draaien, sluit de achterste behuizing voorzichtig en zorg ervoor dat het correct is vergrendeld.
KENNISMAKING MET DE AUTO CONTACTSLOT STUURSLOT WERKING Inschakelen Wanneer de sleutel in de STOP-stand staat, de sleutel verwijderen en het stuurwiel verdraaien tot het vergrendelt. BELANGRIJK Als de contactsleutel van de stand MAR naar de stand STOP is gedraaid, kan het stuurslot niet ingeschakeld worden tot de sleutel uit het contactslot is verwijderd. De sleutel kan op drie standen worden gedraaid fig. 6: STOP: motor uit, sleutel kan verwijderd worden, stuur geblokkeerd (met sleutel verwijderd).
FIAT CODE Het Fiat Code-systeem verhindert ongeautoriseerd gebruik van het voertuig, door het starten van de motor onmogelijk te maken. Werking Elke keer dat de motor wordt gestart door de sleutel naar de stand MAR te draaien, stuurt de regeleenheid van het Fiat Code-systeem een herkenningscode naar de motorregeleenheid (PCM) om de startblokkering uit te schakelen. Deze code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het Fiat Code-systeem de door de sleutel verstuurde code herkent.
KENNISMAKING MET DE AUTO BELANGRIJK Door het bedienen van de hendel van de voorportieren worden alle portieren en de achterklep ontgrendeld. PORTIEREN VERGRENDELEN/ ONTGRENDELEN VAN BUITENAF De portieren vergrendelen van buitenaf Druk, bij gesloten portieren, op de knop " FIAT" op de sleutel of steek en draai de metalen baard in het slot van het bestuurdersportier.
BELANGRIJK 7) Als bij ingeschakeld kinderslot en de hiervoor beschreven vergrendelingswijze de binnenhandgreep van een achterportier wordt bediend, lukt het niet om het portier te openen, om het portier te openen moet de handgreep aan de buitenkant gebruikt worden. Bij inschakeling van de noodvergrendeling wordt de knop van de centrale portiervergrendeling/ontgrendeling niet buiten werking gesteld.
KENNISMAKING MET DE AUTO Elektrisch verstelbare lendensteun (indien aanwezig) Druk, met het contactslot op MAR, op knop 1 fig. 11 om de steun van de lendenzone te verstellen, tot het maximale comfort tijdens het rijden is verkregen. 10 13) 14) Druk met de startinrichting in de stand MAR op de knoppen fig. 12 op het dashboard. P2000013-000-000 BELANGRIJK Voer de verstelling uit terwijl u op de betreffende stoel zit (bestuurderszijde of passagierszijde).
ACHTERBANK De bagageruimte kan gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of volledig worden uitgebreid door de achterbank te scheiden. lipje 1) niet gedraaid raken. Gedeeltelijke uitbreiding van de bagageruimte (1/3 of 2/3) (indien aanwezig) 12) Bij het uitbreiden van de bagageruimte aan de rechterkant kunnen er twee passagiers links op de achterbank plaatsnemen. Bij het uitbreiden van de bagageruimte aan de linkerkant kan er slechts één passagier plaatsnemen.
KENNISMAKING MET DE AUTO vergrendelingen hoorbaar vastklikken. Controleer visueel of de rode merktekens van de ontgrendelingsmechaniek 1 fig. 14 zijn verdwenen. Het rode merkteken geeft aan dat de rugleuning niet is vergrendeld. BELANGRIJK 16 P1030178-000-002 OPMERKING De verwijderde hoedenplank 1 fig. 17 kunt u desgewenst opbergen achter de voorstoelen, zoals wordt weergegeven in de afbeelding.
HOOFDSTEUNEN 15) HOOFDSTEUNEN VOOR Verstellen Deze kunnen op 4 hoogtestanden worden afgesteld (volledig omhoog / 2 tussenstanden / volledig omlaag). Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. steunen, en verwijder de hoofdsteun. BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen altijd weer op hun plaats als ze verwijderd zijn alvorens normaal verder te rijden.
KENNISMAKING MET DE AUTO STUURWIEL 16) 17) INSTELLINGEN Het stuurwiel kan zowel in hoogte als axiaal versteld worden. 21 ACHTERUITKIJKSPIEGELS BINNENSPIEGEL Handmatig verstellen Gebruik de hendel 1 fig. 22 om de spiegel in twee standen te zetten: normaal of anti-verblindingsstand. P2000087-000-000 Verstel de stand door de hendel 1 fig. 21 omlaag te drukken in stand B waarna het stuurwiel in de gewenste stand kan worden versteld en daarin vergrendeld, door de hendel 1 weer in stand A te brengen.
ontwasemen/ontdooien van de externe achterruiten geactiveerd. BELANGRIJK 18) De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor wordt de afstandswaarneming ietwat vertekend. 23 04106J0002EM Bij inschakeling van de achteruit, wordt de spiegel automatisch ingesteld op de dagstand. BUITENSPIEGELS 24 04106J0003EM Handmatig inklappen Indien nodig (bijvoorbeeld bij nauwe doorgangen) kunnen de buitenspiegels ingeklapt worden door ze van stand A in stand B te zetten fig. 25.
KENNISMAKING MET DE AUTO BUITENVERLICHTING De linkerhendel 1 fig. 26 bedient de meeste soorten buitenverlichting. De buitenverlichting schakelt ook in wanneer de contactsleutel in de MAR stand staat. Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden het instrumentenpaneel en verschillende bedieningselementen op het dashboard verlicht.
wanneer de hendel wordt losgelaten. Wanneer het grootlicht is ingeschakeld, gaat tegelijkertijd het lampje op het instrumentenpaneel branden. instrumentenpaneel tegelijkertijd branden. De mistlampen voor worden ingeschakeld als het dimlicht aan is. Druk nogmaals op knop 1 om de lichten uit te schakelen. 28 27 04126J0002EM HOOGTEREGELING KOPLAMPEN De hoogteregeling koplampen werkt met de startinrichting op MAR en ingeschakeld dimlicht. Druk op en op het bedieningspaneel.
KENNISMAKING MET DE AUTO waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden. Druk opnieuw op de knop om het uit te schakelen: het mistachterlicht schakelt ook automatisch uit bij het uitschakelen van het dimlicht of de mistlampen voor. 30 INTERIEURVERLICHTING Inschakelen Zet de startinrichting op STOP.
BELANGRIJK Controleer, voordat het voertuig verlaten wordt, of de plafondverlichting uit is; zo wordt voorkomen dat de accu ontlaadt als de portieren eenmaal gesloten zijn. Als er een lampje per ongeluk is blijven branden, wordt de plafondverlichting in ieder geval ongeveer 15 minuten na het uitzetten van de motor automatisch uitgeschakeld.
KENNISMAKING MET DE AUTO 32 P2000061-000-000 Hef de hendel op (onstabiele stand) om de MIST-functie in te schakelen: de werking wordt beperkt tot de tijd dat de hendel in deze stand wordt gehouden. Bij het loslaten keert de hendel terug naar de beginstand en wordt de werking van de ruitenwissers afgebroken. "Intelligente" wis-/wasfunctie Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand) om de ruitensproeier in te schakelen.
34 P2000062-000-000 De achterruitwisser kan op de volgende manieren worden ingeschakeld: wissen met interval met een pauze van 2 seconden tussen twee slagen, als draaischakelaar 2 in de stand staat en de ruitenwisser niet is ingeschakeld; synchroon (met de halve snelheid van de ruitenwisser), als draaischakelaar 2 in de stand staat en de ruitenwisser is ingeschakeld of als draaischakelaar 2 in de stand staat, de achteruitversnelling is ingeschakeld en de ruitenwisser is ingeschakeld; doorlopend, als draai
KENNISMAKING MET DE AUTO KLIMAATREGELING 2) HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING Bedieningselementen 35 28 P2000027-000-000
1 — draaiknop voor temperatuurregeling (mengen van warme en koude lucht): Rode gebied = warme lucht; Blauwe gebied = koude lucht. 2 — knop voor inschakeling/regeling ventilator: 0 = ventilator uitgeschakeld; 1-2-3 = ventilatorsnelheid; 4 = maximum ventilatorsnelheid.
KENNISMAKING MET DE AUTO AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING Bedieningselementen 36 30 P2000028-000-000
1 - instellingsknop voor temperatuur passagierscompartiment; de ingestelde temperatuur wordt getoond op het display; 2 - MAX A/C functie op knop; 3 - Aan/uit knop compressor klimaatregeling; 4 - knop voor activering MAX DEF functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit); 5 - aan/uit-knop klimaatregeling; 6 - instellingsknop voor ventilatorsnelheid; de ingestelde temperatuur wordt getoond op het display; 7 - Luchtverdeelknoppen; 8 - toets voor inschakeling/ uitschakeling achterruitverwarming; 9 - aan/uit-k
KENNISMAKING MET DE AUTO 32 BELANGRIJK 2) Het systeem gebruikt een koelmiddel dat compatibel is met de wetten die van kracht zijn in de landen waar het voertuig wordt verkocht, R134a van R1234yf (aangeduid op een specifiek plaatje in de motorruimte). Het gebruik van andere koelmiddelen heeft invloed op de efficiency en de conditie van het systeem. Ook de compressorkoelmiddelen moeten compatibel zijn met het aangeduide koelmiddel.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING 22) De elektrische ruitbediening werkt met de startinrichting op MAR en gedurende ongeveer 3 minuten nadat de startinrichting op STOP is gezet (of de sleutel verwijderd is). Wanneer een van de voorportieren wordt geopend wordt het systeem buiten werking gesteld. Bedieningselementen bestuurdersportier Alle ruiten kunnen bediend worden vanaf het portierpaneel aan bestuurderszijde fig. 37. 2: rechter voorruit openen/sluiten.
KENNISMAKING MET DE AUTO til de motorkap op en maak tegelijkertijd de steunstang 3 fig. 40 los uit de vergrendeling; steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting 4 in de motorkap. BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap goed vergrendeld is om te voorkomen dat deze tijdens het rijden open gaat. ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING "DUALDRIVE" Dit systeem werkt alleen als de contactsleutel in de stand MAR staat en bij draaiende motor.
(CITY) op het instrumentenpaneel of, afhankelijk van de versie, op het display. Wanneer de CITY-functie is ingeschakeld, draait het stuur erg licht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: daarom is deze functie bijzonder geschikt voor het rijden in de stad. Als de knop wordt ingedrukt tijdens het draaien aan het stuur, wordt de stuurbekrachtiging pas voelbaar wanneer het stuur in de andere richting wordt gedraaid of losgelaten. Op deze manier wordt de stuurervaring niet abrupt gewijzigd.
KENNISMAKING MET DE AUTO geopend; het plafondlicht gaat automatisch uit wanneer de achterklep wordt gesloten (zie ook "Interieurverlichting"). Als de achterklep open staat, zal de plafondverlichting automatisch uitgeschakeld worden om de accu niet te laten ontladen. Van binnenuit openen in geval van nood Ga als volgt te werk: breng de hoofdsteunen omlaag en klap de rugleuningen in; druk op de knop afstandsbediening.
KOPLAMPEN LICHTBUNDEL AFSTELLEN Een goede afstelling van de koplampen is belangrijk voor het comfort en de veiligheid van de bestuurder en alle overige weggebruikers. Dit wordt bovendien geregeld door specifieke voorschriften van de wegenverkeerswetgeving. De koplampen moeten juist gericht zijn om de beste zichtcondities aan alle bestuurders te garanderen, terwijl met ingeschakelde koplampen wordt gereden. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor controle en eventuele afstelling.
KENNISMAKING MET DE AUTO IMPERIAAL/ SKIDRAGER Het voertuig kan uitgerust zijn met twee dwarsstangen die, met de toevoeging van speciale accessoires, gebruikt kunnen worden om verschillende voorwerpen (bijv. ski's, surfboards, fietsen, enz.) te vervoeren. De voorste koppelingen bevinden zich op de punten 1 fig. 48. De achterste koppelingen bevinden zich op de punten 2. Punten 1 kunnen worden bereikt met de portieren open, punten 2 kunnen worden bereikt met de achterportieren open.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL In dit deel van het instructieboek vindt u alle informatie die u nodig hebt om het instrumentenpaneel goed te begrijpen, te interpreteren en te gebruiken. BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN . . DISPLAY . . . . . . . . . . . . BOORDCOMPUTER . . . . . LAMPJES EN BERICHTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .40 .41 .45 .
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY 49 1. Snelheidsmeter 2. Brandstofmeter met reservelampje 3. Display waarschuwingslampje oververhitting 5. Toerenteller. Waarschuwingslampje alleen aanwezig op Dieseluitvoeringen. P2000030-000-000 4. Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter met BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen.
DISPLAY BESCHRIJVING Het voertuig is uitgerust met een display waarop nuttige informatie voor de bestuurder weergegeven kan worden tijdens het rijden. Met de startinrichting in de STOP-stand en verwijderde contactsleutel, schakelt het display in en toont enkele seconden de tijd en de totaalstand van de kilometerteller (in km of mijlen) wanneer een portier geopend/gesloten wordt.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 42 van een optie van het hoofdmenu. OK: druk op deze knop om toegang te krijgen tot de infoschermen of de submenu's van een optie van het hoofdmenu of om deze te selecteren. Houd de knop 1 seconde ingedrukt om de weergegeven/geselecteerde functies te resetten.
vaste intervallen vermeld (zie het hoofdstuk "Onderhoud en zorg"). Dit wordt automatisch weergegeven, met de startinrichting op MAR, 2000 km vóór de onderhoudsbeurt of, waar aanwezig, 30 dagen vóór de onderhoudsbeurt. Dit wordt ook weergegeven wanneer de sleutel naar MAR wordt gedraaid of, bij bepaalde versies, om de 200 km. Onder deze drempelwaarde wordt dit bericht met kortere intervallen weergegeven. Het bericht verschijnt in kilometers of mijlen, afhankelijk van de meeteenheid die is ingesteld.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 44 bijvoorbeeld het kompas (waar aanwezig), Buitentemperatuur, Datum (dag/maand), Tijd (uren/minuten), Audio-informatie (waar aanwezig).
weergave van de storing/waarschuwing vergezelt; Brake Control: selectie van de interventiewijze voor het Full Brake Control-systeem; "Gev. Brake Control": selectie van de "reactiegevoeligheid" van het Full Brake Control systeem, op basis van de afstand tot het obstakel; Park Assist: selectie van het type waarschuwing dat door het Park Assist-systeem wordt gegeven; Volume Park Assist: selectie van het volume van de akoestische waarschuwingen die door het Park Assist-systeem worden gegeven.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 46 52 05036J0004EM OPMERKING De parameters “Bereik” en “Huidig verbruik" kunnen niet gereset worden.
LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een speciaal bericht en/of er klinkt een geluidssignaal, wanneer van toepassing. Deze meldingen zijn korte waarschuwingen en mogen vanwege hun beknopte karakter niet worden beschouwd als volledig en/of een alternatief voor de informatie die is opgenomen in het Instructieboek. Het wordt daarom geadviseerd het instructieboek altijd aandachtig te lezen.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 48 Waarschuwingslampje Betekenis ONVOLDOENDE REMVLOEISTOF / PARKEERREM INGESCHAKELD Remvloeistofniveau te laag Dit lampje gaat branden wanneer het remvloeistofniveau in het reservoir zich onder het minimumpeil bevindt, bijvoorbeeld door een lek in het remcircuit. Herstel het remvloeistofniveau, controleer daarna of het lampje gedoofd is. Als het waarschuwingslampje blijft branden, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
Waarschuwingslampje Betekenis TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR Het lampje op het display gaat branden wanneer de motor oververhit is. Tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet de motor af en controleer of het koelvloeistofniveau in het reservoir niet onder het MIN-teken staat. Als dit het geval is, wacht dan tot de motor is afgekoeld, draai vervolgens langzaam en voorzichtig de dop open, vul koelvloeistof bij en controleer of het peil tussen het MIN- en MAX-teken op het reservoir staat.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 50 Waarschuwingslampje Betekenis iTPMS Storing iTPMS/iTPMS tijdelijk uitgeschakeld Het waarschuwingslampje knippert ongeveer 75 seconden en blijft daarna permanent branden (er verschijnt ook een bericht op het display) om aan te geven dat het systeem tijdelijk uitgeschakeld of defect is. Het systeem gaat weer normaal werken zodra de bedrijfsomstandigheden dat toelaten.
Waarschuwingslampje Betekenis GEDEELTELIJKE UITSCHAKELING VAN ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN Het lampje gaat branden om aan te geven dat sommige veiligheidssystemen gedeeltelijk zijn uitgeschakeld. Wanneer de systemen weer worden ingeschakeld, gaat het lampje uit. MISTACHTERLICHT Het lampje gaat branden wanneer het mistachterlicht wordt ingeschakeld.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 52 Waarschuwingslampje Betekenis VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies) Wanneer de startinrichting naar de stand MAR wordt gezet, gaat dit lampje branden. Het dooft wanneer de voorgloeibougies de vereiste temperatuur hebben bereikt. De motor kan worden gestart zodra het lampje gedoofd is. WAARSCHUWING Bij gemiddelde of hoge buitentemperatuur blijft het lampje zeer kort bijna onwaarneembaar branden.
Waarschuwingslampje Betekenis INSCHAKELING "DUALDRIVE" ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING De indicatie CITY gaat aan wanneer de elektrische stuurbekrachtiging "Dualdrive" wordt ingeschakeld door op de bijbehorende bedieningsknop te drukken. Als weer op de knop wordt gedrukt, verdwijnt het woord CITY. STADSLICHT EN DIMLICHT Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht en het dimlicht worden ingeschakeld.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 54 SYMBOLEN OP HET DISPLAY Symbool Betekenis PORTIER OPEN Het symbool gaat branden als een of meer portieren niet volledig gesloten zijn (voor versies/markten, waar voorzien). Bij geopende portieren en als de auto rijdt klinkt er een geluidssignaal. Sluit de portieren goed. STORING DYNAMO Als dit symbool gaat branden wanneer de motor draait, duidt dit op een storing in het laadsysteem van het voertuig. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Symbool Betekenis MOTOROLIE VERSLECHTERD (indien aanwezig) Dieselversies: het symbool gaat branden en wordt gedurende durende cycli van 3 minuten weergegeven en met intervallen van 5 seconden tot de olie ververst is. Het symbool wordt weergegeven tot het probleem is opgelost. Benzineversies: het symbool wordt weergegeven en verdwijnt nadat de weergavecyclus is voltooid.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 56 Symbool Betekenis STORING START&STOP SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten) Het symbool gaat branden om een storing van het Start&Stopsysteem aan te geven. Op het display verschijnt een bijbehorend bericht. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING FIAT CODE SYSTEEM Het symbool gaat branden om een storing van het Fiat CODE-systeem aan te geven. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Symbool Betekenis DPF REINIGING bezig (Alleen Dieselversies met DPF) Het symbool gaat continu branden om te waarschuwen dat het DPF-systeem bezig is met het verwijderen van de opgehoopte vervuilende deeltjes (roet) door middel van regeneratie. Het symbool zal niet bij elke DPF-regeneratie gaan branden, maar alleen als de rijomstandigheden van die aard zijn dat de bestuurder hiervan op de hoogte zou moeten zijn.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Symbool Betekenis GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (SERVICE) In het “Geprogrammeerd Onderhoudsschema” zijn de onderhoudsbeurten van het voertuig op vaste intervallen vermeld (zie het hoofdstuk "Onderhoud en zorg"). Wanneer het onderhoudsinterval bijna is vervallen en de startinrichting op MAR wordt gezet, verschijnt het woord symbool, gevolgd door het aantal resterende kilometers/mijlen of het aantal resterende dagen (indien aanwezig).
Symbool Betekenis ELEKTRONISCHE CRUISE-CONTROL Dit symbool gaat branden als de elektronische Cruise Control is ingeschakeld. BELANGRIJK 13) Als het symbool tijdens het rijden gaat branden, zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. gaat branden, moet de verslechterde motorolie zo spoedig mogelijk worden ververst, maar in ieder geval binnen 14) Als het symbool 500 km nadat het symbool voor het eerst is gaan branden.
VEILIGHEID 60 VEILIGHEID Dit hoofdstuk is bijzonder belangrijk. Hierin worden de veiligheidssystemen beschreven waarmee het voertuig is uitgerust en aanwijzingen over hoe deze op de juiste wijze gebruikt moeten worden. ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN. .61 RIJHULPSYSTEMEN. . . . . . . . . . .65 BESCHERMINGSSYSTEMEN INZITTENDEN . . . . . . . . . . . . . . .72 VEILIGHEIDSGORDELS. . . . . . . . .72 SBR-SYSTEEM (SEAT BELT REMINDER) . . . . . . . . . . . . . . . .74 VOORAANSPANNERS . . . . . . . . .
ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN In het voertuig zijn de volgende actieve veiligheidssystemen aanwezig: ABS (Anti-lock Braking System); DTC-systeem (Drag Torque Control); ESC (Electronic Stability Control) (Elektronische Stabiliteitsregeling); TC (Traction Control) (Tractieregeling); PBA (Hydraulic Brake Assist) (Hydraulische remondersteuning); HHC (Hill Hold Control); ERM (Electronic Rollover Mitigation); TSC (Trailer Sway Control). Zie de volgende beschrijving van de werking van deze systemen.
VEILIGHEID voertuig minder draait dan overeenkomstig de hoek van het stuurwiel zou moeten. Inwerkingtreding van het systeem De ingreep van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het lampje op het instrumentenpaneel, om de bestuurder te waarschuwen dat de stabiliteit en de grip van het voertuig kritiek zijn.
wegrijden, of in ieder geval maximaal 2 seconden, zodat de bestuurder de tijd heeft om de rechtervoet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen. Als na twee seconden niet wordt weggereden, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en wordt de remdruk geleidelijk gereduceerd. Tijdens deze fase kan een typisch mechanisch remgeluid gehoord worden, wat aangeeft dat de auto zich begint te verplaatsen.
VEILIGHEID 64 41) Het ESC-systeem kan geen ongelukken voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten, rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning. 42) De capaciteiten van het ESC-systeem mogen nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor de persoonlijke veiligheid en die van anderen in gevaar komt.
RIJHULPSYSTEMEN FULL BRAKE CONTROL SYSTEEM 58) 59) 60) 61) 18) 19) 20) 21) 22) 23) 24) 25) 26) Het Full Brake Control-systeem is een HULPMIDDEL bij het voorkomen van frontale aanrijdingen. Het blijft de verantwoordelijkheid van de bestuurder om een veilige afstand te houden en de snelheid van de auto aan te passen aan het verkeer, het zicht en de weersomstandigheden, ook als het systeem is ingeschakeld. Wacht NIET met afremmen totdat u een waarschuwing van het systeem krijgt.
VEILIGHEID op het display van dat systeem en niet op het display op het instrumentenpaneel (zie het speciale Multimedia-hoofdstuk of het supplement dat online beschikbaar is). Het systeem kan alleen worden uitgeschakeld met de startinrichting in stand MAR. BELANGRIJK De status van het systeem kan alleen worden gewijzigd bij stilstaand voertuig.
Als u de instelling wijzigt in "Med", waarschuwt het systeem de bestuurder voor een mogelijke botsing met de voorligger wanneer dat voertuig zich op een standaard afstand, tussen die van de andere twee instellingen, bevindt. De instelling van de gevoeligheid van het systeem wordt in het geheugen bewaard wanneer de motor wordt afgezet. Melding storing van het systeem Als het systeem wordt uitgeschakeld en een speciaal bericht op het display wordt weergegeven, dan is er een storing in systeem aanwezig.
VEILIGHEID rijden in de buurt van een bocht; voertuigen van kleine afmetingen en/of niet met de rijstrook uitgelijnd; andere voertuigen die van rijstrook veranderen; voertuigen die in dwarsrichting ten opzichte van het voertuig rijden. Het ingrijpen van het systeem kan onverwachts of vertraagd zijn. De bestuurder moet daarom bijzonder voorzichtig zijn en de controle over het voertuig behouden om in alle veiligheid te blijven rijden.
57 P2000042-000-000 Belangrijke opmerkingen Het systeem is niet ontworpen om botsingen te voorkomen en kan mogelijke omstandigheden die tot een ongeval leiden niet van te voren detecteren. Het niet in acht nemen van deze waarschuwing kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VEILIGHEID 70 wanneer het ruimtebesparende reservewiel wordt gemonteerd. Pomp, voordat de RESET-procedure wordt uitgevoerd, de banden tot de juiste bandenspanning op, vermeld in de bandenspanningstabel (zie de paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk "Technische gegevens"). Als de reset niet wordt uitgevoerd in alle bovenstaande gevallen, kan het waarschuwingslampje verkeerde aanduidingen over een of meer banden geven.
BELANGRIJK 58) Het systeem is een ondersteuning voor de bestuurder die altijd zijn volle aandacht bij het rijden moet houden. De verantwoordelijkheid ligt altijd bij de bestuurder, die rekening moet houden met de verkeersomstandigheden om in alle veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder dient altijd een veilige afstand tot het voertuig vóór hem te houden.
VEILIGHEID 72 26) Wees voorzichtig in het geval van reparaties en nieuwe verf in de zone rond de sensor (paneel dat de sensor bedekt op de linkerkant van de bumper). In het geval van een frontale botsing kan de sensor automatisch buiten werking worden gesteld en kan er op het display een bericht worden weergegeven dat de sensor gerepareerd moet worden. Ook als er geen storingsmeldingen worden gegeven, moet het systeem uitgeschakeld worden als u denkt dat de plaats van de radarsensor is gewijzigd (bijv.
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS De veiligheidsgordel moet omgelegd worden terwijl men goed rechtop, met de rug tegen de rugleuning zit. Om de gordels vast te maken, de gesp 1 fig. 59 vastpakken en deze in sluiting 2 steken, totdat de klik van het vergrendelen wordt gehoord. normaal. Bovendien blokkeert de oprolautomaat als de gordel snel word uitgetrokken of bij hard remmen, botsingen en bij bochten die op hoge snelheid worden genomen.
VEILIGHEID 70) Stel de veiligheidsgordels af wanneer de auto stil staat. 71) Controleer na het afstellen van de hoogte altijd of de grip vergrendeld is in een van de van te voren ingestelde standen. Om dit te doen, met knop 1 losgelaten, iets meer druk omlaag uitoefenen om het vergrendelingsmechanisme vast te laten klikken als dit niet in een van de van te voren ingestelde standen gebeurd is.
Ongeveer 30 seconden na de laatste indicatie gaan de symbolen voor de veiligheidsgordels achter uit, ook als de gordels niet zijn vastgemaakt. voertuigsnelheid) of tot de veiligheidsgordels weer worden vastgemaakt. Wanneer de achteruitversnelling, tijdens de cyclus waarschuwingssignalen, wordt ingeschakeld, wordt het geluidssignaal uitgeschakeld en gaat het waarschuwingslampje permanent branden. De cyclus van waarschuwingssignalen wordt hervat zodra de snelheid van 8 km/h weer overschreden wordt.
VEILIGHEID 76 VOORAANSPANNERS Het voertuig is uitgerust met veiligheidsgordels voor met gordelspanners die bij een heftige frontale botsing de gordel enige centimeters aantrekken. Op die manier worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blijkt dat de gordelspanners hebben gewerkt als de veiligheidsgordel niet meer opgerold wordt. Dit voertuig is ook uitgerust met een tweede gordelspanner (in de zone van de dorpellijst).
vervang de gordels als ze sporen van slijtage of beschadiging vertonen. BELANGRIJK 64 F1B0107C 66 F1B0109C ONDERHOUD VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS 65 F1B0108C Elke gordel kan slechts een enkele persoon beschermen. Vervoer nooit kinderen op de schoot van inzittenden met één veiligheidsgordel voor beiden fig. 66. Steek geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende.
VEILIGHEID 78 KINDERZITJES BELANGRIJK 27) Werkzaamheden die leiden tot stoten, trillingen of plaatselijke verhitting in de zone rondom de gordelspanners (meer dan 100 °C gedurende ten hoogste zes uur) kunnen de gordelspanners beschadigen of in werking doen treden. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor eventuele werkzaamheden aan deze componenten.
keurmerk op een label dat stevig bevestigd moet zijn op het kinderzitje en dat absoluut niet verwijderd mag worden. In het Lineaccessori MOPAR ® assortiment zijn kinderzitjes voor elke gewichtsgroep opgenomen. Deze kinderzitjes worden aanbevolen, aangezien ze speciaal voor Fiat voertuigen ontworpen zijn.
VEILIGHEID gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen. Groep 3 Voor kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg bestaan er geschikte beveiligingssystemen om de veiligheidsgordel correct te kunnen omleggen. In de fig. 70 afbeelding is de juiste plaatsing van het kinderzitje op de achterstoel weergegeven. 70 06096J0004EM Kinderen langer dan 1,50 m kunnen de veiligheidsgordels net zoals volwassenen dragen.
GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN UNIVERSELE KINDERZITJES In overeenstemming met de Europese Richtlijn 2000/3/EG is de geschiktheid van elke passagiersstoel voor de montage van universele kinderzitjes in de volgende tabel weergegeven: “Universeel” kinderzitje monteren Passagier voor (*) Groep Gewichtsgroep Airbag ingeschakeld Airbag uitgeschakeld Passagier achterin in het midden Passagiers achterin aan de zijkanten Groep 0 tot 13 kg X U X U Groep 0+ tot 13 kg X U X
VEILIGHEID 82 EEN ISOFIX-KINDERZITJE MONTEREN 84) 85) 86) De achterstoelen aan de zijkanten van het voertuig zijn uitgerust met ISOFIX-bevestigingspunten, voor het snel, eenvoudig en veilig bevestigen van kinderzitjes. Met het ISOFIX-systeem kunt u het ISOFIX-kinderzitje monteren zonder gebruik van de veiligheidsgordels van de auto maar door dit rechtstreeks vast te maken aan de stoel met behulp van de drie bevestigingspunten in de auto.
OPMERKING Wanneer een Universeel ISOFIX-kinderzitje wordt gebruikt, kunnen alleen ECE R44 "ISOFIX Universal” (R44/03 of latere updates) typegoedgekeurde kinderzitjes gebruikt worden (zie fig. 73 ).
VEILIGHEID GESCHIKTHEID VAN PASSAGIERSSTOELEN VOOR GEBRUIK VAN ISOFIX-KINDERZITJES ISOFIX PLAATSEN IN HET VOERTUIG Gewichtscategorieën Groep 0 tot 10 kg Groep 0+ (tot 13 kg) Groep 1 (van 9 tot 18 kg) Maatcategorie Apparaat Passagier voor Passagiers achterin aan de zijkanten Passagier achterin in het midden E ISO/R1 X IL X E ISO/R1 X IL X D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL (*) X D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL (*) X B ISO/F2 X IUF -IL X B1 ISO/F2X X IUF - IL X A IS
GESCHIKTHEID VAN PASSAGIERSSTOELEN VOOR GEBRUIK VAN i-Size KINDERZITJE In de volgende tabel is, in overeenstemming met de Europese regelgeving ECE 129, de mogelijkheid voor montage van i-Size-kinderzitjes aangegeven.
VEILIGHEID KINDERZITJES AANBEVOLEN DOOR FIAT VOOR UW VOERTUIG Lineaccessori MOPAR ® omvat een volledige reeks kinderzitjes die bevestigd moeten worden met de driepuntsveiligheidsgordel of de ISOFIX-beugels. BELANGRIJK FCA adviseert het kinderzitje te monteren volgens de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn.
Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Fair G0/1S Nummer voor typegoedkeuring: E4 04443718 Fiat-bestelcode: 71807388 + + Referentie A: Fair ISOFIX RWF-platform, type "G" voor G 0/1S Fiat-bestelcode: 71807455 of Referentie B: Fair ISOFIX RWF-platform, type "A" voor G 0/1S Fiat-bestelcode: 71805364 Groep 1: van 9 tot 18 kg van 67 tot 105 cm + + Montage kinderzitjes Universeel ISOFIX-kinderzitje.
VEILIGHEID Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Montage kinderzitjes Britax Safefix TT Nummer voor typegoedkeuring: E1 04301199 Fiat-bestelcode: 71805956 Dit mag alleen gemonteerd worden in de rijrichting, met behulp van ISOFIX-beugels en de bovenste gordel, die bij het kinderzitje geleverd wordt. Dit moet gemonteerd worden op de achterstoelen aan de zijkanten.
Gewichtsgroep Groep 3: van 22 tot 36 kg van 136 tot 150 cm Kinderzitjes Type kinderzitje Fair Scout Nummer voor typegoedkeuring: E4 04443723 Fiat-bestelcode: 71805372 Montage kinderzitjes Dit moet geïnstalleerd worden in de rijrichting, met behulp van de veiligheidsgordels van de auto. Voor gebruik op de buitenste zitplaatsen achterin.
VEILIGHEID 90 Belangrijke aanbevelingen voor het veilig vervoeren van kinderen Monteer de kinderzitjes op de achterbank, omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. Houd kinderen zo lang mogelijk in kinderzitjes die tegen de rijrichting in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn. Als de passagiersairbag buiten werking is gesteld, controleer dan of het speciale lampje op het paneel op het dashboard brandt om er zeker van te zijn dat deze airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld.
79) Verplaats de voorste passagiersstoel of de achterbank niet als er een kind op zit of als het kind in een geschikt kinderzitje zit 80) Onjuiste montage van het kinderzitje kan ertoe leiden dat het beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij een ongeval kan het kinderzitje loskomen en kan het kind zelfs dodelijk gewond raken. Houd u, bij het monteren van kinderzitjes voor pasgeborenen of kinderen, strikt aan de aanwijzingen van de Fabrikant.
VEILIGHEID 92 De frontairbags voor bestuurder en passagier zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling hierop. Draag dus altijd veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de wet voorgeschreven is in alle Europese landen en de meeste landen daarbuiten. Bij een botsing worden degenen die geen veiligheidsgordel dragen naar voren geworpen en kunnen zo in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is.
Frontairbag passagier en kinderzitjes Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de voorstoel met een actieve passagiersairbag. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot dodelijk letsel van het kind. Neem ALTIJD de aanwijzingen vermeld op het label op de zonneklep aan passagierszijde fig. 77 in acht. 77 uitschakelen van de airbags (zie de paragraaf "Display" in het hoofdstuk "Kennismaking met het instrumentenpaneel"). fig.
VEILIGHEID Frontairbag passagierszijde en kinderzitjes: BELANGRIJK 79 94 F1B0129C
ZIJAIRBAGS Om de bescherming van de inzittenden in geval van een flankbotsing te vergroten, is de auto uitgerust met zijairbags voorin en hoofdairbags. Zijairbag Deze bestaan uit twee kussens die zich in de rugleuning van de voorstoelen bevinden fig. 80 en die het bekken, de borst en schouders van de inzittenden bij middelzware flankbotsingen beschermen. De plaats van deze airbags is gemarkeerd met het etiket "AIRBAG" bevestigd op de buitenzijde van de voorstoelen. afwerkingselementen fig. 81.
VEILIGHEID 96 BELANGRIJK 87) Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de zijkant van de dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan passagierszijde, omdat deze het correct openen van de passagiersairbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden ernstig kunnen verwonden.
100) Storing van het waarschuwingslampje wordt aangeduid door de inschakeling van het symbool storing airbag en een speciaal bericht op het display van het instrumentenpaneel (of, bij bepaalde versies, door de inschakeling van een knipperend waarschuwingslampje voor een algemene storing). De pyrotechnische ladingen zijn niet uitgeschakeld. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
STARTEN EN RIJDEN 98 STARTEN EN RIJDEN Laten we eens kijken naar het "hart" van het voertuig: dan kunt u zien hoe u het potentieel ervan optimaal kunt benutten. We zullen u laten zien hoe u het voertuig in elke situatie veilig kunt besturen, zodat het een echt "maatje" voor u kan zijn, waarbij het comfort en de portefeuille niet vergeten worden. DE MOTOR STARTEN . . . . . . . . . .99 DE AUTO PARKEREN . . . . . . . . .100 GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK . . . . . . . . . .100 STOP/START-SYSTEEM . . . . . .
DE MOTOR STARTEN Alvorens de motor te starten, de stoel, achteruitkijkspiegels, buitenspiegels instellen en de veiligheidsriem correct vastmaken. Trap nooit het gaspedaal in om de motor te starten. Indien nodig, kunnen berichten met aanwijzingen voor de startprocedure weergegeven worden op het display.
STARTEN EN RIJDEN DE AUTO PARKEREN Verwijder altijd de contactsleutel als de auto wordt verlaten. Ga bij het parkeren en verlaten van de auto als volgt te werk: Kies een versnelling (1e versnelling als op een helling omhoog wordt geparkeerd en achteruit bij een helling omlaag) en zet de wielen iets gedraaid; zet de motor uit en trek de handrem aan. Als de auto op een steile helling wordt geparkeerd, blokkeer de wielen dan met wiggen of stenen.
in en verplaatst u tegelijkertijd de versnellingspook naar rechts en dan naar achteren. 1.4 95 pk versies: Om vanuit de vrijstand de achteruitversnelling (R) te kiezen, trekt u de ring 1 fig. 83 onder de kop van de versnellingspook omhoog en verplaatst u tegelijkertijd de versnellingspook naar rechts en dan naar achteren. 1.4 T–jet 120 pk — 1.6 Multijet 120 pk versies: Til, om vanuit de vrijstand de achteruitversnelling R in te schakelen, de ring 1 fig.
STARTEN EN RIJDEN 84 P2000024-000-000 Inschakeling van het systeem Inschakeling van het systeem wordt aangeduid door een brandend controlelampje en, waar voorzien, door een bericht op het display. Uitschakeling van het systeem Inschakeling van het systeem wordt aangeduid door het brandende controlelampje en, waar voorzien, door een bericht op het display.
ONREGELMATIGE WERKING Indien zich een storing voordoet, wordt het Stop/Start-systeem uitgeschakeld. Zie voor storingsmeldingen de paragraaf "Lampjes en berichten" in het hoofdstuk "Kennismaking met het instrumentenpaneel". LANGDURIGE STILSTAND VAN DE AUTO 110) Als het voertuig enige tijd niet gebruikt wordt (of als de accu wordt vervangen), moet speciale aandacht besteed worden aan het loskoppelen van de stroomvoorziening van de accu.
STARTEN EN RIJDEN stapsgewijs met 5 km/h verlaagd. INSCHAKELING/ UITSCHAKELING SYSTEEM Inschakeling van het systeem: druk bij een snelheid tussen 30 en 130 km/h op de knop SET + of SET – om de huidige rijsnelheid in te stellen als de maximale snelheid. Druk op de knop RES om de maximale snelheid in te stellen op de waarde die wordt weergegeven op het display. . De inschakeling van het systeem wordt aangegeven met het symbool op het display. Uitschakeling van het systeem: druk op de knop CANC.
86 Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid gewoon verhoogd worden door het gaspedaal in te trappen; als het gaspedaal vervolgens wordt losgelaten, keert het voertuig terug naar de eerder opgeslagen snelheid. Op afdalingen kan de snelheid bij ingeschakelde cruise-control hoger liggen dan de opgeslagen snelheid. 07126J0002EM Het systeem kan niet worden ingeschakeld als het voertuig in de 1 e versnelling of in de achteruit staat.
STARTEN EN RIJDEN als zich een storing in de elektronische Cruise-Control voordoet. HET SYSTEEM UITSCHAKELEN De elektronische Cruise-Control wordt uitgeschakeld door het indrukken van knop 1 fig. 86 of door de startinrichting op STOP te zetten. BELANGRIJK 111) Als met actieve cruise-control wordt gereden, mag de versnellingspook nooit in de vrijstand worden gezet. 112) In geval van slechte werking of storing van het systeem, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
Het is raadzaam om het systeem in de volgende situaties uit te schakelen: tijdens het rijden in dichte mist, harde regen, sneeuw, drukke of afwijkende rijomstandigheden (bijvoorbeeld als er wegwerkzaamheden zijn op de snelweg); op een weg met veel bochten, besneeuwde of gladde wegen of met veel steile beklimmingen en afdalingen; op een in- of uitvoegstrook of op een afrit; bij gebruik van een aanhanger; als de omstandigheden het niet toelaten om veilig te rijden met een constante snelheid.
STARTEN EN RIJDEN DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN Het systeem kan alleen worden ingesteld als de snelheid hoger is dan 30 km/h en lager dan 160 km/h. Als de gewenste rijsnelheid is bereikt, drukt u kort op de knop SET + of SET – en de ingestelde snelheid verschijnt op het display. Als het systeem is ingesteld, wordt het bijbehorende symbool (fig. 89 ) wit weergegeven. Haal vervolgens uw voet van het gaspedaal. BELANGRIJK Als u het gaspedaal weer indrukt, kan de ingestelde snelheid worden overschreden.
Door het gaspedaal ingedrukt te houden, kunt u de auto sneller laten rijden dan de ingestelde snelheid. Druk op SET + (of SET – ) om de huidige snelheid van de auto op te slaan. Als u de knop SET – indrukt om de snelheid te verlagen, wordt automatisch het remsysteem geactiveerd als de nieuwe snelheid niet kan worden bereikt met remmen op de motor alleen. Het systeem handhaaft de ingestelde snelheid ook als u een helling of berg op- of afrijdt.
STARTEN EN RIJDEN aangepast door de bestuurder, wordt de nieuwe afstand ook opgeslagen zodra het systeem is uitgeschakeld en weer is ingeschakeld. 90 P2000094-000-000 De gehanteerde afstanden zijn relatief ten opzichte van de rijsnelheid. De tijd tussen uw voertuig en de voorligger blijft constant en varieert tussen 1 seconde (voor de korte afstand van 1 streepje) en 2 seconden (voor de maximale afstand van 4 streepjes).
UITSCHAKELEN In de volgende gevallen wordt de functie uitgeschakeld en de ingestelde snelheid geannuleerd: de knop van de adaptieve cruisecontrol wordt ingedrukt; de knop van de elektronische cruisecontrol wordt ingedrukt; de knop voor de snelheidsbegrenzer wordt ingedrukt; de startinrichting wordt in de stand STOP geplaatst.
STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Bij hele nauwe bochten kunnen de prestaties van het systeem afnemen. In dat geval is het beter om het systeem even uit te schakelen. Het systeem gebruiken in heuvelachtig terrein Als u rijdt in heuvelachtig of bergachtig gebied, is het mogelijk dat voertuigen op dezelfde rijbaan niet worden waargenomen. De prestaties van het systeem kunnen minder zijn afhankelijk van snelheid, belading, verkeersomstandigheden en hellingsgraad.
Als het voertuig is uitgerust met de functie Adaptieve cruisecontrol (ACC), werkt de elektronische Cruise-Control op dezelfde manier als de ACC (namelijk door het indrukken van de knop van de Cruise-Control), met deze verschillen: de afstand tussen het voertuig en het voertuig ervoor wordt niet gehandhaafd; de functie werkt ook als de sensor van de radar is bedekt. Als u wilt terugkeren naar de eerder ingestelde snelheid, gaat u met ongeveer die snelheid rijden en drukt u kort op de knop RES.
STARTEN EN RIJDEN PARKEERSENSOREN (waar aanwezig) SENSOREN 120) 41) 42) 43) De parkeersensoren, die zich in de achterbumper fig. 95 bevinden, detecteren de aanwezigheid van obstakels achter het voertuig. De sensoren waarschuwen de bestuurder over aanwezigheid van obstakels met een intermitterend geluidssignaal en, afhankelijk van de versie, ook met visuele aanwijzingen op het display van het instrumentenpaneel.
STORINGSMELDING Storingen van parkeersensoren, indien aanwezig, worden aangegeven wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld door het aangaan van het symbool op het instrumentenpaneel en er verschijnt een bericht op het display (zie paragraaf “Lampjes en berichten” in het hoofdstuk "Kennismaking met het instrumentenpaneel").
STARTEN EN RIJDEN 116 BELANGRIJK ACHTERUITRIJCAMERA (waar aanwezig) 41) Voor een correcte werking van het systeem mogen de sensoren nooit bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd het gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De sensoren moeten met schoon water worden gewassen, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd.
het voertuig getoond als de optie "Vertraging Rear View Camera" is ingeschakeld op het Uconnect™ 5" of 7" HD-systeem. OPMERKING Het weergegeven beeld kan er iets vervormd uitzien.
STARTEN EN RIJDEN 118 SYMBOLEN EN BERICHTEN OP HET DISPLAY Als het systeem is ingeschakeld, kunt u via de instellingen van het Uconnect™ 5" of 7" HD de hulplijnen op het display weergeven. Indien geactiveerd, wordt het rooster over de afbeelding geplaatst om de breedte van het voertuig te markeren en het te verwachten traject in overeenstemming met de stand van het stuurwiel.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden, zoals bij ijs, sneeuw of modder op het oppervlak van de camera, kan de gevoeligheid van de camera afnemen. BELANGRIJK Let tijdens parkeermanoeuvres in het bijzonder op obstakels die zich boven of onder het bereik van de camera kunnen bevinden. BELANGRIJK 121) De verantwoordelijkheid voor het parkeren en andere mogelijk gevaarlijke manoeuvres ligt echter altijd bij de bestuurder.
STARTEN EN RIJDEN gehouden worden dat deze waarde betrekking heeft op het toelaatbaar gewicht van de volgeladen aanhangwagen, inclusief accessoires en bagage. Neem de snelheidsbeperkingen van het land waar u bent voor auto’s met aanhanger in acht. Rijd in geen geval harder dan 100 km/h. Elke elektrische rem moet rechtstreeks vanaf de accu worden gevoed, met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm 2.
TANKPROCEDURE Het "Capless Fuel" systeem is een apparaat bij de vulopening van de brandstoftank dat zich automatisch opent en sluit wanneer het brandstofvulpistool wordt geplaatst/verwijderd. Het "Capless Fuel" systeem is uitgerust met een blokkeersysteem dat het tanken van het onjuiste type brandstof voorkomt. Tanken in een noodgeval Ga voor het tanken als volgt te werk als er geen brandstof in de tank meer is of als het brandstofcircuit volledig leeg is: open de bagageruimte en neem adapter 3 fig.
STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK 124) Monteer geen voorwerp/dop op de rand van de vulopening die niet geschikt is voor het voertuig. Het gebruik van voorwerpen/doppen van het verkeerde type kan de druk in de tank doen toenemen, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. 125) Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van de vulopening van de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met het gezicht bij de vulopening, om geen schadelijke dampen in te ademen.
NOODGEVALLEN Een lekke band of een doorgebrand lampje? Soms kan een probleem uw reis in gevaar brengen. De pagina's over noodsituaties kunnen u helpen om op zelfstandige en kalme wijze kritieke situaties op te lossen. Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. ALARMKNIPPERLICHTEN . . . LAMP VERVANGEN . . . . . . . ZEKERINGEN VERVANGEN . . EEN WIEL VERVANGEN. . . . . FIX&GO AUTOMATIC KIT . . . . STARTEN MET HULPACCU . .
NOODGEVALLEN ALARMKNIPPERLICHTEN CONTROLE 127) 128) 129) Druk op de knop fig. 100 om de lichten aan of uit te zetten. Wanneer de alarmknipperlichten werken, knipperen de controlelampjes en . 100 P2000021-000-000 BELANGRIJK Het gebruik van de alarmknipperlichten wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt: neem de wettelijke voorschriften in acht.
TYPEN LAMPEN Het voertuig is voorzien van de volgende lampen Volglas lampen (type 1): klemmontage. Trek om te verwijderen. Lamp met bajonet-sluiting (type 2): druk de lamp ietwat in en draai linksom om hem uit de houder te verwijderen. Halogeenlampen (type 3): om de lamp te verwijderen, aan de stekker trekken en deze uitnemen. Halogeenlampen (type 4): draai de lamp linksom om hem uit de houder te verwijderen.
NOODGEVALLEN Type Vermogen Dagverlichting (versies met polyelliptische koplampen) LED – – Zijverlichting voor/dagverlichting) (versies met bi-parabolische koplampen) H15 15W 4 Lampen grootlicht (versies met polyelliptische koplampen) H7 55W 3 Lampen grootlicht (versies met bi-parabolische koplampen) H15 55W 4 Dimlicht H7 55W 3 Richtingaanwijzers voor PY21W 21W 2 Richtingaanwijzers zijkant WY5W 5W 1 Kentekenverlichting W5W 5W 1 Stadslicht achter / remlichten P21W 21W 2
LAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN Versies met polyelliptische koplampen Voorste lamp positie Dimlicht Ga als volgt te werk om lamp 1 fig. 101 te vervangen: Werkend vanuit de binnenkant van de motorruimte, verwijder rubberen afdekkap 1 fig. 102; maak eerst de stekker los en vervolgens de borgklem; vervang lamp 2; sluit de stekker weer aan en plaats de lamp terug in de behuizing; maak de borgklem goed dicht; monteer de rubber kap 1 weer.
NOODGEVALLEN goed vergrendeld is. monteer de lichtunit zodat de inwendige borgveer op zijn plaats vastklikt. 105 104 P1030194-000-000 Mistvoorlichten Ga als volgt te werk om lamp 2 fig. 101 te vervangen: draai de wielen van het voertuig naar binnen; pas de lipjes aangeduid in de afbeelding aan fig.
3. Grootlicht/dagverlichting (DRL)/posities 4. Richtingaanwijzer. Grootlicht/dagverlichting (DRL)/posities Ga als volgt te werk om lamp 3 fig. 107 te vervangen: Werkend vanuit de binnenkant van de motorruimte, verwijder rubberen kap 1 fig. 108; BELANGRIJK Vervang de lamp alleen wanneer de motor uit is. Controleer ook of de motor koud is, om het risico op brandwonden te voorkomen. Dimlicht Rechterkoplamp Ga als volgt te werk om lamp 1 fig.
NOODGEVALLEN tot slot het inspectiedeksel herplaatsen. Richtingaanwijzers zijkant Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: druk op het lampenglas 1 fig. 113 om de inwendige borgveer 2 in te drukken en trek de lichtunit naar buiten; 110 08026J0011EM draai de lamp-lamphouderunit linksom; vervang de lamp met de "bajonetsluiting"; plaats vervolgens de lamp/ lamphouder in zijn zitting en draai deze rechtsom, verzeker u ervan dat hij goed vergrendeld is.
Achterste lamp positie gelijktijdig linksom te draaien (bayonetsluiting); 115 114 P1030154-000-000 1. Posities 2. Achterlichten/remlichten 3. Richtingaanwijzers 4. Achteruitrijlicht P1030161-000-000 maak de middelste stekker los; gebruik de L-vormige sleutel 1 fig.
NOODGEVALLEN open de achterklep en verwijder de sierlijst op de carrosserie door deze omhoog A en dan naar rechts te bewegen zoals in fig. 118; L-vormige sleutel 1; plaats de sierlijst door er zachtjes op te drukken totdat u voelt dat hij vastzit en sluit vervolgens de achterklep. 118 119 P2000068-000-000 gebruik de meegeleverde L-vormige sleutel 1 fig. 116 om de twee schroeven 1 fig. 119 los te draaien en verwijder de lichtunit; maak de stekker los, draai de twee schroeven 2 fig.
122 P2000080-000-000 123 P1030157-000-000 plaats klep 3 terug, evenals de bevestigingen 1 en 2. Kentekenverlichting Ga als volgt te werk om de lampen te vervangen: gebruik de meegeleverde schroevendraaier om de lampunit 1 fig. 123 te verwijderen; draai de lamphouder 2 fig. 124 linksom, verwijder de lamp 3 en vervang hem; plaats de unit terug door er zachtjes op te drukken. OPMERKING Breng, alvorens het lampenglas te verwijderen, een bescherming (bijv.
NOODGEVALLEN ZEKERINGEN VERVANGEN MOTORRUIMTE ZEKERINGENKAST 48) De zekeringenkast bevindt zich naast de accu fig. 126. ALGEMEEN 131) 132) 133) 134) 47) De elektrische installatie wordt beveiligd door zekeringen: bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van de installatie brandt de zekering door. Tang voor het verwijderen van zekeringen Gebruik het tangetje dat in het deksel van de zekeringenkast in de motorruimte geklemd is, om een zekering te vervangen (zie fig. 125 ).
draai tegelijk de schroef langzaam linksom tot weerstand wordt ervaren (niet te vast draaien); draai de schroef langzaam los; het openen wordt aangegeven als de kop van de schroef volledig uit zijn zitting is gekomen; verwijder deksel 2 door het op de zijgeleiders naar boven te schuiven, zoals aangegeven in de afbeelding.
NOODGEVALLEN 130 P2000083-000-000 ZEKERINGENKAST IN DE BAGAGERUIMTE Open de achterklep en beweeg de sectie van de binnenste kap fig. 131 en ga naar de zekeringen in zekeringenkast 2 fig. 132.
MOTORRUIMTE ZEKERINGENKAST fig.
NOODGEVALLEN ZEKERINGENKAST IN DASHBOARD fig. 129 GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE Elektrische ruitbediening voor (bestuurderszijde) F47 25 Elektrische ruitbediening voor (passagierszijde) F48 25 Levering voor Uconnect™ systeem, klimaatregeling, EOBD systeem, USB/AUX poort, stuurbedieningen.
ZEKERINGENKAST IN DE BAGAGERUIMTE fig. 132 GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE 12 V Stopcontact achter F97 15 Stoelverwarming voor bestuurderszijde F99 10 Stoelverwarming voor passagierszijde F92 10 Verstelbare lendensteun voor bestuurderszijde F90 10 BELANGRIJK 131) Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. 132) Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
NOODGEVALLEN EEN WIEL VERVANGEN KRIK Het is nuttig om het volgende te weten: de krik weegt 2,15 kg; de krik niet kan worden gerepareerd: in geval van een defect moet de krik door een origineel exemplaar worden vervangen; Afgezien van de slinger mag geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd worden. Service Voorkom dat er vuil op de “wormschroef” terechtkomt; Zorg ervoor dat de "wormschroef" altijd gesmeerd is; Breng nooit wijzigingen aan de krik aan.
gereedschapscontainer: pak het gereedschap met twee vingers vast, breng de gesp tussen de band en het wieldeksel en trek naar u toe loodrecht op het wiel; makkelijker van de wielnaaf te kunnen verwijderen; 137 135 136 08046J0012EM 08046J0005EM gebruik de voorziening 1 fig.
NOODGEVALLEN fig. 138 (linksom) om het voertuig te laten zakken en verwijder de krik; gebruik de meegeleverde sleutel om de bouten volledig vast te draaien op een zich kruisende manier in fig. 140; 140 F1B0225C voor versies met stalen velgen: plaats het wieldeksel op het reservewiel: zorg dat groef 1 fig.
138) De krik is een gereedschap dat ontwikkeld en ontworpen is voor het vervangen van een wiel, als een band lek of beschadigd raakt, op het voertuig waarbij de krik is geleverd of bij voertuigen van hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv. om andere modellen voertuigen of andere dingen op te krikken, is ten strengste verboden.
NOODGEVALLEN zichtbare plaats moet worden aangebracht (bijv.
contact op met het Fiat Servicenetwerk; 146 147 08056J0005EM 08056J0002EM Als de vereiste druk is bereikt, ga dan weer rijden. Overschrijd de snelheid van 80 km/h niet. Vermijd abrupt accelereren of remmen. Na ongeveer 8 km gereden te hebben, het voertuig op een veilige en geschikte plaats zetten, met de handrem aangetrokken. De kit oppakken en ervoor zorgen dat de aan-uit knop 1 n de 0 stand staat, de elektrische connector in de 12V aansluiting van de auto steken.
NOODGEVALLEN de zwarte pomp 2 in en blokkeer deze met de stang en laat dan de pomp terugdraaien in de compressorzittingfig. 149. 149 08056J0007EM BELANGRIJK 140) De informatie die vereist is door het voorschrift dat van toepassing is, staat vermeld op het etiket van de verpakking van de Fix&Go kit. In achtneming van de aanwijzingen op het etiket is een essentiële voorwaarde om de veiligheid en de doeltreffendheid van de Fix&Go kit te garanderen. Lees het etiket vóór gebruik, vermijd oneigenlijk gebruik.
gebracht met de minpool 1 fig. 150 van de accu in de auto. Sluit de minkabel aan op een massapunt op de motor of op de versnellingsbak.
NOODGEVALLEN 148 AFSLUITER VAN DE BELANGRIJK 53) Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten, aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met name de regeleenheden van de ontsteking en de brandstoftoevoer. 54) Verbind de startkabel niet met de minpool (–) van de lege accu. De afgegeven vonk kan explosie van de accu tot gevolg hebben en ernstige schade veroorzaken. Gebruik alleen het specifieke massapunt; gebruik geen andere blootgestelde metalen onderdelen.
RESET AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER Om de correcte werking van het voertuig te herstellen, de volgende procedure uitvoeren (deze procedure moet binnen 1 minuut gestart en voltooid worden): 145) Uit te voeren handelingen Display Met richtingaanwijzer in neutrale stand de startinrichting op STOP zetten Zet de startinrichting naar MAR Rechter richtingsaanwijzer knippert Schakel de rechter richtingaanwijzer in Linker richtingaanwijzer knippert; rechter richtingaanwijzer brandt continu Schakel de link
NOODGEVALLEN SLEPEN VAN HET VOERTUIG hem helemaal vast op de achterste pen met schroefdraad. MONTAGE VAN HET SLEEPOOG 146) 147) 148) Het bijgeleverde sleepoog bevindt zich in de gereedschapstas in de bagageruimte. Voorkant Ga als volgt te werk: Maak de beschermende dop los en verwijder hem; neem sleephaak 1 fig. 153 en draai het helemaal vast op de voorste pen met schroefdraad .
ONDERHOUD EN ZORG Dankzij correct onderhoud kunnen de prestaties van het voertuig, evenals beperkte bedrijfskosten en het behoud van de efficiëntie van de veiligheidssystemen gedurende langere tijd gegarandeerd worden. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe. GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD . . . . . . . . . . . MOTORRUIMTE . . . . . . . . . . ACCU OPLADEN . . . . . . . . . ONDERHOUDSPROCEDURES HET VOERTUIG OPKRIKKEN . WIELEN EN BANDEN . . . . . . CARROSSERIE . . . . . . . . . . INTERIEUR . . . . . . . . . . . . .
ONDERHOUD EN ZORG 152 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD interval tussen de onderhoudsbeurten worden aangehouden. Juist onderhoud is essentieel voor een lange levensduur van het voertuig onder optimale omstandigheden. Daarom heeft Fiat een reeks controles en onderhoudsbeurten opgesteld die op vaste afstandsintervallen uitgevoerd moeten worden en, voor bepaalde versies/markten, op vaste tijdsintervallen, zoals beschreven in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA (benzineversies) De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/8 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor. km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen.
ONDERHOUD EN ZORG km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren ● ● ● ● ● Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen ● ● ● ● ● Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en achter visueel controleren en de werking van remblokslijtagesensor controleren ● ● ● ● ● ● ● ● ● Conditie getande distributieriem visueel controler
km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 De getande distributieriem vervangen (4) Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen (4) ● Luchtfilterelement vervangen (5) ● ● ● (6) Remvloeistof verversen Interieurfilter vervangen (5) (o) (●) ● o ● o ● o ● o ● o ● (4) Niet-stoffige gebieden: aanbevolen maximum aantal kilometers 120.000 km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand.
ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA (Dieselversies) De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/6 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor. km x 1000 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen.
km x 1000 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren ● ● ● ● ● Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen ● ● ● ● ● Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en achter visueel controleren en de integriteit van remblokslijtagesensor controleren ● ● ● ● ● ● ● ● ● Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem
ONDERHOUD EN ZORG km x 1000 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Brandstoffilterelement vervangen (1.3 MultiJet 95 pk versies) (4) ● ● ● Brandstoffilterelement vervangen (1.
PERIODIEKE CONTROLES Elke 1000 km of vóór een lange reis controleren en eventueel bijvullen: niveau motorkoelvloeistof; remvloeistofniveau; vloeistofniveau ruitensproeier; conditie en spanning banden; werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, etc.); werking ruitenwissers/-sproeiers en stand/slijtage wisserbladen voor/achter. Elke 3000 km controleren en eventueel bijvullen: motorolieniveau.
ONDERHOUD EN ZORG MOTORRUIMTE NIVEAUS CONTROLEREN 149) 150) 55) Versione 1.4 16V 95cv 154 1. Liquido freni 2. Batteria 3. Liquido lavacristallo/lavalunotto 4. Liquido raffreddamento motore livello olio motore 6. Tappo/Riempimento olio motore 160 09026J0001EM 5.
1.4 T-Jet 120 pk versie 155 P1030198-000-000 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6.
ONDERHOUD EN ZORG 1.6 16V Multijet 120 pk versie 156 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier 4. Motorkoelvloeistof 6. Motorolie dop/vulopening 162 09026J0003EM 5.
1.3 Multijet 95 pk versie 157 09026J0002EM 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6.
ONDERHOUD EN ZORG MOTOROLIE 151) 56) Controleer ongeveer 5 minuten na het uitzetten van de motor het oliepeil met het voertuig op een horizontale ondergrond. Controleer of het oliepeil tussen de referentietekens MIN en MAX op de peilstok staat. Als het oliepeil vlakbij of onder het MIN-teken staat, olie toevoegen via de vulopening totdat het MAX-teken wordt bereikt. Trek de oliepeilstok naar buiten, maak hem schoon met een niet-pluizende doek en zet hem terug.
specificaties. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de accu voor het onderhoud. NUTTIG ADVIES OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Nuttig advies om de levensduur van de accu te verlengen Neem de volgende aanwijzingen in acht om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen: wanneer de auto wordt geparkeerd, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn.
ONDERHOUD EN ZORG 166 154) Sommige in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar. De motorruimte omvat warme onderdelen die bij contact met de vloeistof brand kunnen veroorzaken. 155) Remvloeistof is giftig en uiterst corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof gemorst wordt, moeten de betrokken delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep. Vervolgens met veel water afspoelen. In geval van inslikken onmiddellijk een arts raadplegen.
ACCU OPLADEN BELANGRIJKE OPMERKINGEN BELANGRIJK De procedure voor het opladen van de accu is uitsluitend bedoeld ter informatie. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om deze handeling te laten uitvoeren. BELANGRIJK Wacht, nadat de startinrichting op STOP is gezet en het bestuurdersportier is gesloten, minstens één minuut alvorens de elektrische voeding naar de accu los te koppelen.
ONDERHOUD EN ZORG ONDERHOUDSPROCEDURES 160) 162) 163) De volgende pagina's bevatten de voorschriften voor het vereiste onderhoud die voorzien zijn door het technische personeel dat het voertuig heeft ontworpen. In aanvulling op deze specifieke onderhoudsinstructies die gespecificeerd zijn voor het geprogrammeerde routine-onderhoud, zijn er andere componenten die reparatie of vervanging vereisen tijdens de gebruikscyclus van het voertuig.
LUCHTFILTER 160) Luchtfilter vervangen Zie het "Geprogrammeerd onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen. Het is raadzaam om het te vervangen door een origineel onderdeel, speciaal ontworpen voor dit voertuig. ONDERHOUD AIRCONDITIONING 66) 67) Om de beste prestaties te garanderen, moet de airconditioning gecontroleerd en onderhouden worden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk, bij het begin van de zomer.
ONDERHOUD EN ZORG 2 minuten verstreken zijn nadat de startinrichting op STOP werd gezet; de startinrichting op MAR wordt gezet en de wisserbladen in ruststand staan; het commando voor de functie viermaal herhaald is. 159 P2000063-000-000 Elke keer dat de functie correct ingeschakeld wordt, bewegen de bladen om de goede ontvangst van het commando aan te geven. Dit commando kan maximaal drie keer herhaald worden. Bij de vierde herhaling van het commando wordt de functie uitgeschakeld.
162 09046J0003EM 163 P1030145-000-000 Controleer vervolgens of de sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik zo nodig een naald om ze te ontstoppen. UITLAATSYSTEEM 162) 163) 68) Passend onderhoud van het motoruitlaatsysteem is de beste bescherming tegen lekkage van koolmonoxide in het interieur.
ONDERHOUD EN ZORG 161) Rijden met versleten wisserbladen is bijzonder gevaarlijk, omdat het zicht onder slechte weersomstandigheden wordt beperkt. 162) Uitlaatgassen zijn uiterst gevaarlijk, en kunnen dodelijk zijn. Ze bevatten koolmonoxide, een kleurloos en reukloos gas dat bij inademing bewustzijnsverlies en vergiftiging kan veroorzaken. 163) Het uitlaatsysteem kan zeer hoge temperaturen bereiken en kan leiden tot brand als het voertuig geparkeerd wordt op ontvlambaar materiaal.
HET VOERTUIG OPKRIKKEN WIELEN EN BANDEN Als het voertuig opgeheven moet worden, ga dan naar een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk die is uitgerust met een garagekrik of een hefbrug. De hefpunten van het voertuig zijn op de zijskirts gemarkeerd met de symbolen (zie de afbeelding in fig. 164 ). 164 P2000005-000-000 van de auto benadelen, met het risico van controleverlies over het voertuig en bijgevolg ongevallen.
ONDERHOUD EN ZORG CARROSSERIE BELANGRIJK 69) Beperk uw snelheid wanneer er sneeuwkettingen gemonteerd zijn; overschrijd de 50 km/h niet. Vermijd putdeksels, rijd niet over treden of trottoirs en rijd geen lange afstanden over wegen zonder sneeuw, om beschadigingen aan zowel het voertuig als het wegoppervlak te voorkomen. TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak 70) 5) Werk beschadigingen van de laklaag, zoals krassen en schuurplekken, onmiddellijk bij om roestvorming te voorkomen.
Vogelpoep moet zo snel en zo goed mogelijk verwijderd worden, omdat hierin bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn. Ruiten Gebruik specifieke schoonmaakmiddelen en schone, zachte doeken om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Veeg het binnenoppervlak van de achterruit voorzichtig met een doek af, en volg hierbij de richting van de elektrische weerstandsdraden om de achterruitverwarming niet te beschadigen.
ONDERHOUD EN ZORG INTERIEUR 169) 170) 171) Controleer regelmatig of het interieur schoon is, ook onder de matten, om roesten van het plaatwerk te voorkomen. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Het is raadzaam een vochtige borstel te gebruiken voor het reinigen van bekleding die niet van stof is. Reinig de stoelen met een spons bevochtigd met een oplossing van water en neutrale zeep.
TECHNISCHE GEGEVENS Alles dat u nuttig kunt vinden om te begrijpen hoe uw voertuig is gemaakt en hoe het werkt is in dit hoofdstuk vermeld en wordt toegelicht met gegevens, tabellen en grafieken. Voor de liefhebbers en de monteurs, maar ook gewoon voor degenen die elk detail van hun voertuig willen kennen. IDENTIFICATIEGEGEVENS . . . . . .178 MOTOR . . . . . . . . . . . . . . . . . .179 WIELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . .181 AFMETINGEN . . . . . . . . . . . . . .185 GEWICHTEN . . . . . . . . . . .
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS F Technisch toegestaan max. gewicht op as 1 G Technisch toegestaan max. gewicht PLAATJE VOERTUIGINDENTIFICATIENUMMER (VIN) Dit bevindt zich op de stijl van het bestuurdersportier. Het kan gelezen worden als het portier open staat en hierop zijn de volgende gegevens vermeld fig. 165: op as 2 H Motoridentificatie I Versie typevariant L Kleurcode lakwerk M Absorptiecoëfficiënt rook (Dieselversies) N Nadere instructies.
MOTOR 172) Versies Motorcode Cyclus 1.4 16V 95 pk 1.
TECHNISCHE GEGEVENS Versies Motorcode 1.3 MultiJet 95 pk 1.
WIELEN WINTERBANDEN 173) De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. Het Fiat Servicenetwerk kan u adviseren over de meest geschikte band voor elk gebruik. Voor het type, de bandenspanning en de specificaties van de winterbanden de instructies volgen die worden gegeven in dit hoofdstuk. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen drastisch wanneer de profieldiepte minder is dan 4 mm. Vervang ze in dat geval.
TECHNISCHE GEGEVENS STANDAARD VELGEN EN BANDEN 174) Versies 1.4 16V 95 pk 1.4 T-jet 120 pk 1.3 MultiJet 95 pk 1.6 Multijet 120 pk Wielen Standaard banden Winterbanden 6J X 15 H2 ET38 195/55 R15 91H — 6.5J X 16 H2 ET39 205/55 R16 91H 205/55 R16 91Q (M+S) 7J X 17 H2 ET41 225/45 R17 91V 225/45 R17 91Q (M+S) 6J X 15 H2 ET38 195/55 R15 91H — 6.5J X 16 H2 ET39 205/55 R16 91H 205/55 R16 91Q (M+S) 7J X 17 H2 ET41 225/45 R17 91V 225/45 R17 91Q (M+S) 6J X 15 H2 ET38 195/55 R15 91H — 6.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de aanbevolen waarde. Controleer de bandenspanning nogmaals als de banden koud zijn. Bij winterbanden moet de bandenspanning +0,2 bar worden verhoogd t.o.v. de voorgeschreven spanningswaarde voor standaardbanden. Als het voertuig opgekrikt moet worden, raadpleeg dan de paragraaf "Opkrikken van het voertuig" in het hoofdstuk "Noodgevallen".
TECHNISCHE GEGEVENS 184 174) Als winterbanden met een lagere snelheidscategorie dan die op het kentekenbewijs is aangegeven worden gebruikt, overschrijd dan niet de maximumsnelheid die overeenkomt met de snelheidscategorie van de gebruikte banden.
AFMETINGEN De afmetingen zijn uitgedrukt in mm en hebben betrekking op een voertuig met standaard bijgeleverde banden. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. Kleine variaties met betrekking tot de weergegeven waarden zijn mogelijk afhankelijk van de afmetingen van de velgen. 168 P2000008-000-000 A B C D E F G H I 893 2638 837 4368 1495 1542 1543 2002 1792 Inhoud bagageruimte: 440 liter.
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN Gewichten (kg) 1.4 16V 95 pk 1.4 T-jet 120 pk 1195 1275 500 500 – vooras 1050 1050 – achteras 900 900 – totaal: 1695 1775 – geremde aanhanger 1200 1200 – ongeremde aanhanger 500 500 Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): 60 60 Max.
Gewichten (kg) 1.3 MultiJet 95 pk 1.6 Multijet 120 pk 1290 1295 500 500 – vooras 1050 1050 – achteras 900 900 – totaal: 1790 1795 – geremde aanhanger 1200 1200 – ongeremde aanhanger 500 500 Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): 60 60 Max.
TECHNISCHE GEGEVENS TANKEN 1.4 16V 95 pk 1.
1.3 MultiJet 95 pk 1.
TECHNISCHE GEGEVENS 190 VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN Het voertuig is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het Geprogrammeerd Onderhoudsschema te kunnen voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties van brandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is cruciaal voor de werking en de levensduur van de motor.
Gebruik Specificatie Originele vloeistoffen en smeermiddelen 9.55550-MZ6 of MS.90030-M1 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Contractual Technical Reference No. F002.F10 Handgeschakelde mechanische versnellingsbak Vet met een lage wrijvingscoëfficiënt voor homokinetische koppelingen. N.L.G.I. 0-1 consistentie 9.55580 - GRASS II TUTELA STAR 700 Contractual Technical Reference No. F701.C07 Homokinetische koppelingen aan differentieelzijde Vet met molybdeendisulfide, voor gebruik op hoge temperaturen. N.L.
TECHNISCHE GEGEVENS Gebruik Eigenschappen Remvloeistof Synthetische vloeistof voor rem- en koppelingssystemen. Overtreft specificaties: FMVSS nr. 116 DOT 4, ISO 4925 SAE J1704. Beschermingsmiddel voor radiateurs Beschermingsmiddel met antivrieswerking en organische formule. CUNA NC 956-16, ASTM D 3306 Specificaties. Additief voor dieselolie Additief voor Diesel met antivries en beschermende werking voor Dieselmotoren Ruitensproeiervloeistof Mengsel van alcoholen en oppervlakteactieve stoffen.
PRESTATIES Topsnelheden na de inrijperiode van het voertuig. Versies km/h 1.4 16V 95 pk 185 1.4 T-jet 120 pk 200 1.3 MultiJet 95 pk 180 1.
TECHNISCHE GEGEVENS 194 BRANDSTOFVERBRUIK De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in onderstaande tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen.
BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS GELDENDE EUROPESE RICHTLIJNEN (liter/ 100 km) Versies Stadsverkeer Buiten de stad Gecombineerd 1.4 16V 95 pk 7,7 4,5 5,7 1.4 T-jet 120 pk 7,7 5,0 6,0 1.3 MultiJet 95 pk 4,5 3,3 3,7 1.
TECHNISCHE GEGEVENS 196 CO2-EMISSIE De CO 2 emissieniveaus in de volgende tabel hebben betrekking op het gecombineerde verbruik. Versies CO-EMISSIE2 VOLGENS DE GELDENDE EUROPESE RICHTLIJN (g/km) 1.4 16V 95 pk 132 1.4 T-jet 120 pk 139 1.3 MultiJet 95 pk 99 1.
RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR (voor bepaalde versies/markten) Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en de realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn.
MULTIMEDIA 198 MULTIMEDIA In dit hoofdstuk worden de belangrijkste functies beschreven van het infotainmentsysteem Uconnect™ 3" Radio, Uconnect™ 5" LIVE, Uconnect™ 5" Nav LIVE, Uconnect™ 7" HD LIVE of Uconnect™ 7" HD Nav LIVE waarmee het voertuig kan zijn uitgerust. TIPS, BEDIENING EN ALGEMENE INFORMATIE . . . . . . . . . . . . . . .199 Uconnect 3" Radio . . . . . . . . . . .201 Uconnect 5" LIVE - Uconnect 5" Nav LIVE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
TIPS, BEDIENING EN ALGEMENE INFORMATIE VERKEERSVEILIGHEID Zorg ervoor dat u weet hoe de verschillende systeemfuncties gebruikt moeten worden voordat u gaat rijden. Lees de gebruiksaanwijzingen van het systeem zorgvuldig door voordat u gaat rijden. 175) 176) ONTVANGSTOMSTANDIGHEDEN Tijdens het rijden veranderen de ontvangstomstandigheden voortdurend. De ontvangst kan gestoord worden door de aanwezigheid van bergen, gebouwen of bruggen, vooral wanneer u ver verwijderd bent van de zender.
MULTIMEDIA opschrift is verdwenen, kan de code opnieuw worden ingevoerd. Paspoort autoradio Dit document is het eigendomsbewijs van het systeem. In het paspoort van de autoradio staan het model, het serienummer en de geheime code aangegeven. Neem, in geval van zoekraken van het paspoort van de autoradio, contact op met het Fiat Servicenetwerk, neem uw identiteitsbewijs en de eigendomsdocumenten van uw auto mee.
Uconnect 3" Radio BEDIENINGSELEMENTEN OP HET FRONTPANEEL 169 11016J0001EM-high.
MULTIMEDIA OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN FRONTPANEEL Toets BROWSE ENTER Functies Modus Inschakelen Toets kort indrukken Uitschakelen Toets kort indrukken Volumeregeling Knop rechtsom/linksom draaien Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Toets kort indrukken Selectie afsluiten/naar vorige scherm terugkeren Toets kort indrukken Door de lijst bladeren of op een radiostation afstemmen of vorig/volgend nummer selecteren Knop rechtsom/linksom draaien Op display weergegeven optie bevestigen
Toets Functies Modus Zoeken naar vorig radiostation of selectie van vorig nummer USB/iPod Toets kort indrukken Scannen van lagere frequenties tot loslaten/snel terug van USB/iPod Toets lang indrukken Zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod Toets kort indrukken Scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/Snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod Toets lang indrukken Willekeurige volgorde van USB/iPod nummers Toets kort indrukken USB/iPod nummer her
MULTIMEDIA BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL De bedieningselementen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem gemakkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven.
OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP STUURWIEL Toets (voor bepaalde versies/markten); Interactie Inkomend gesprek aannemen Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten Inkomend gesprek weigeren Lopend telefoongesprek beëindigen 205
MULTIMEDIA BEDIENINGSELEMENTEN ACHTER HET STUURWIEL Toetsen Interactie Toets 1 (linkerzijde stuurwiel) Bovenste toets Toets kort indrukken: zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Middelste toets Onderste toets Bij elke keer indrukken worden de bronnen AM, FM, USB/iPod, AUX doorlopen. Alleen de beschikbare bronnen worden geselecteerd.
SYSTEEM IN-/ UITSCHAKELEN Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. De elektronische volumeregeling kan continu (360°) in beide richtingen, zonder stopposities, worden gedraaid. RADIO (TUNER) MODUS Het systeem is voorzien van de volgende tuners: AM, FM en DAB (voor bepaalde versies/markten). Selectie radio-modus Druk op de RADIO-toets op het voorpaneel om de radio in te schakelen.
MULTIMEDIA 208 Nummers snel vooruit-/ terugspoelen ingedrukt om het Houd de toets gekozen nummer snel vooruit te spoelen of de toets om het nummer snel achteruit te spoelen. Nummer kiezen (browse) Gebruik deze functie om door de nummers op het actieve apparaat te bladeren en een nummer te selecteren. De beschikbare keuzes hangen af van het apparaat dat aangesloten is.
mogelijk geruis van de luidsprekers te voorkomen. BELANGRIJK Bij het aansluiten van een apparaat op de AUX-aansluiting, controleren of dit de bediening van de handrem niet hindert. TELEFOONMODUS (indien aanwezig) Telefoonmodus inschakelen Druk op de toets PHONE op het voorpaneel om de Telefoonmodus in te schakelen.
MULTIMEDIA 210 selecteer "Toetsenbord" op het display en gebruik de rechter toets "BROWSE/ENTER" om het nummer in te voeren; selecteer het pictogram om te bellen. Kiezen van het telefoonnummer met de mobiele telefoon Het is mogelijk om bij ingeschakeld systeem een telefoonnummer met de mobiele telefoon te kiezen (zorg er altijd voor dat u nooit wordt afgeleid tijdens het rijden).
Uconnect 5" LIVE - Uconnect 5" Nav LIVE BEDIENINGSELEMENTEN OP HET FRONTPANEEL 171 11086J0002EM 211
MULTIMEDIA OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN FRONTPANEEL Knop BROWSE ENTER APPS Functies Inschakelen Knop kort indrukken Uitschakelen Knop kort indrukken Volumeregeling Knop naar links/rechts draaien Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Knop kort indrukken Display aan/uit Knop kort indrukken Selectie afsluiten/naar vorige scherm terugkeren Knop kort indrukken Instellingen Knop kort indrukken Lijst doorbladeren of op een radiostation afstemmen; ander nummer kiezen binnen mediabron Knop n
BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL De bedieningselementen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem gemakkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven.
MULTIMEDIA OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP STUURWIEL Toets Interactie Inkomend gesprek aannemen Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten Weergave van de 10 laatste oproepen op het instrumentenpaneel Spraakherkenning inschakelen Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven Spraakherkenning onderbreken Inkomend gesprek weigeren Lopend telefoongesprek beëindigen Het display verlaten op het instrumentenpaneel van de laatste oproepen (alleen me
BEDIENINGSELEMENTEN ACHTER HET STUURWIEL Toetsen Interactie Toets 1 (linkerzijde stuurwiel) Bovenste toets Toets kort indrukken: zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Middelste toets Onderste toets Bij elke keer indrukken worden de bronnen AM, FM, USB/iPod, AUX doorlopen. Alleen de beschikbare bronnen worden geselecteerd.
MULTIMEDIA SYSTEEM IN-/ UITSCHAKELEN Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. De elektronische volumeregeling kan continu (360°) in beide richtingen, zonder stopposities, worden gedraaid. RADIOMODUS Als u de radiomodus wilt activeren, drukt u op de knop RADIO op het voorpaneel.
deze functie te activeren voor de bron die afgespeeld wordt. Draai aan de toets/knop BROWSE ENTER om de gewenste optie te kiezen en druk vervolgens op deze toets/knop om de keuze te bevestigen. Druk op de knop op het voorpaneel om de functie te annuleren. Bluetooth® BRON Deze functie wordt geactiveerd door een Bluetooth® apparaat met muziekstukken aan het systeem te koppelen.
MULTIMEDIA 218 TELEFOONMODUS ACTIVERING TELEFOONMODUS Druk op de toets PHONE op het voorpaneel om de Telefoonmodus in te schakelen. OPMERKING Als u de lijst met mobiele telefoons en ondersteunde functies wilt te raadplegen, gaat u naar de website www.DriveUconnect.eu.
EEN NUMMER BELLEN De hieronder beschreven procedures zijn alleen toegankelijk indien ze door de gebruikte mobiele telefoon worden ondersteund. Raadpleeg de handleiding van de mobiele telefoon om alle beschikbare functies te kennen. Een nummer kan op de volgende manieren gebeld worden: selectie van het pictogram (telefoonboek van mobiele telefoon); selectie van "Recente oproep."; selectie van het pictogram ; drukken op de toets "Opnieuw bellen".
MULTIMEDIA Als het navigatiesysteem in de autoradio wordt geïnstalleerd, dan wordt bij toegang tot de Uconnect™LIVE services het gebruik van de "Live" services geactiveerd. eco:Drive™ Met de eco:Drive™ applicatie kan uw rijgedrag in realtime worden weergeven, zodat u uw rijstijl kunt verbeteren voor wat betreft brandstofverbruik en uitstoot.
Veiligheid/Hulp (waar aanwezig) Met deze functie zijn de volgende instellingen mogelijk: "Rear View Camera" (waar aanwezig): met deze functie zijn de volgende instellingen mogelijk: "Richtlijnen actief" (waar aanwezig): hiermee kunnen de dynamische roosters die de route van het voertuig op het display aangeven ingeschakeld worden. - "Rit. cam. "Vertr. cam Rear View" (waar aanwezig): hiermee kan de verdwijning van beelden van de camera vertraagd worden als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. "Front.
MULTIMEDIA deze functie kan gebruikt worden om de automatische werking van de ruitenwissers in geval van regen in/uit te schakelen. "Brakes" (waar aanwezig): met deze functie kunnen de volgende submenu's geselecteerd worden: - "Remservice" (waar aanwezig): hiermee kunt u de procedure activeren om het onderhoud van het remsysteem uit te voeren; - "Autom. Parkeerrem" (waar aanwezig): hiermee kunt u de inschakeling van de automatische parkeerrem in- of uitschakelen.
Media De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Speel muziekstuk… Speel album… Speel artiest... Speel genre... Speel playlist... Speel podcast... Speel luisterboek... Selecteer de bron... Display...
MULTIMEDIA Uconnect 7" HD LIVE - Uconnect 7" HD Nav LIVE BEDIENINGSELEMENTEN OP HET VOORPANEEL 173 224 P2100020
OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN FRONTPANEEL “Knop ” BROWSE ENTER Functies Modus Inschakelen Knop kort indrukken Uitschakelen Knop kort indrukken Volumeregeling Knop naar links/rechts draaien Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Knop kort indrukken Display aan/uit Knop kort indrukken Selectie afsluiten/naar vorige scherm terugkeren Knop kort indrukken Lijst doorbladeren of op een radiostation afstemmen; ander nummer kiezen binnen mediabron Knop naar links/rechts draaien Op display weer
MULTIMEDIA OVERZICHTSTABEL DISPLAY-KNOPPEN Knop Functies Radio Toegang tot de radio-modus Media Telefoon Uconnect™ Nav (*) Instellingen Trip Bronselectie: USB/iPod, AUX, Bluetooth® Druk op de knop Druk op de knop Weergave telefoongegevens Druk op de knop Toegang tot de aanvullende functies (zoals Kompas en services van Uconnect ™ LIVE) Druk op de knop Toegang tot de navigatiefunctie Druk op de knop Toegang tot het menu Instellingen Druk op de knop Toegang tot het Trip menu Druk op de knop
BEDIENINGSTOETSEN OP STUURWIEL De bedieningselementen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem gemakkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven.
MULTIMEDIA OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP STUURWIEL Toets Interactie Inkomend gesprek aannemen Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten Weergave van de 10 laatste oproepen op het instrumentenpaneel Spraakherkenning inschakelen Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven Spraakherkenning onderbreken Inkomend gesprek weigeren Lopend telefoongesprek beëindigen Het display verlaten op het instrumentenpaneel van de laatste oproepen (alleen me
BEDIENINGSELEMENTEN ACHTER HET STUURWIEL Toetsen Interactie Toets 1 (linkerzijde stuurwiel) Bovenste toets Toets kort indrukken: zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Middelste toets Onderste toets Bij elke keer indrukken worden de bronnen AM, FM, USB/iPod, AUX doorlopen. Alleen de beschikbare bronnen worden geselecteerd.
MULTIMEDIA SYSTEEM IN-/ UITSCHAKELEN Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. De elektronische volumeregeling kan continu (360°) in beide richtingen, zonder stopposities, worden gedraaid.
(alleen versies met Uconnect™7" HD Nav LIVE). Onderaan: informatie over het nummer dat wordt afgespeeld en de volgende grafische knoppen: Actief apparaat of audiobron; / : vorig/volgend nummer selecteren; : het afgespeelde nummer pauzeren; "Audio": toegang tot het scherm "Audio-instellingen". Nummer selecteren Gebruik deze functie om door de nummers op het actieve apparaat te bladeren en een nummer te selecteren. De beschikbare keuzes hangen af van het apparaat dat aangesloten is.
MULTIMEDIA AUX-BRON TELEFOONMODUS Om de AUX-modus in te schakelen, een geschikt apparaat aansluiten op de AUX-aansluiting in het voertuig. Als een apparaat wordt ingebracht met een AUX-stekker, dan begint het systeem de aangesloten AUX-bron af te spelen als deze reeds op weergave is ingesteld. Stel het volume in met de toets/knop op het voorpaneel of met de volume-instelknop op het aangesloten apparaat.
getoonde PIN; vanuit het scherm "Telefoon" kan de mobiele telefoon altijd gekoppeld worden door op de knop "Instelling." te drukken: druk op de knop "Toestel toev.
MULTIMEDIA smartphone en de radio via Bluetooth® te koppelen, zoals wordt beschreven in het hoofdstuk "Het koppelen van een mobiele telefoon." Als het koppelen is voltooid, zijn de verbonden services beschikbaar door te drukken op het pictogram Uconnect™LIVE op de radio. Voordat u de verbonden services kunt gebruiken, moet u de activeringsprocedure voltooien door de instructies te volgen die verschijnen in de Uconnect™LIVE-app nadat de koppeling via Bluetooth® is afgerond.
my:Car Met my:Car kunt u de "gezondheid" van uw voertuig bewaken. my:Car kan storingen in realtime detecteren en de gebruiker informeren wanneer het onderhoudsinterval verlopen is. Druk op de knop " my:Car" om van deze toepassing gebruik te maken. Op het display verschijnt een scherm met de "care:Index" sectie, waarin alle gedetailleerde informatie over de status van het voertuig wordt getoond.
MULTIMEDIA 236 “Zoeken”: selecteer deze knop om te zoeken naar een adres, een plaats of een POI (Point Of Interest), en plan vervolgens een route naar de locatie. “Huidige route”: selecteer deze knop om de geplande route te annuleren of aan te passen. “Mijn locaties”: selecteer deze knop om een verzameling handige of favoriete adressen te maken. De volgende items zijn altijd beschikbaar in "Mijn plaatsen": “Thuis” en “Recente bestemmingen”. “Parkeren”: selecteer deze knop om te zoeken naar parkeerplaatsen.
Selecteer deze knop om de helderheid van het scherm te verhogen en de kaart met lichteren kleuren weer te geven. 175 176 P2100014 P2100013 SPRAAKOPDRACHTEN Opmerkingen Voor talen die niet door het systeem worden ondersteund, zijn geen spraakopdrachten beschikbaar. Om gebruik te maken van spraakopdrachten, op de toets op het stuurwiel drukken (toets "Spraak") en de spraakopdracht die u wilt activeren uitspreken.
MULTIMEDIA 238 Deze positie toevoegen Rij naar huis Navigeren via huis Wis route
BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN BELANGRIJK INTERIEURUITRUSTING Rijd nooit met open dashboardkastje: bij een ongeval kunnen de inzittenden voorin hierdoor verwond raken. De aansteker wordt zeer heet. Wees voorzichtig en zorg dat hij niet wordt gebruikt door kinderen: brandgevaar en/of gevaar voor brandwonden. Gebruik de asbak niet als prullenbak: de inhoud kan door sigarettenpeuken in brand raken.
NOTE
ALFABETISCH REGISTER ABS (systeem) . . . . . . . . . . . . . .61 Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .164 Accu opladen . . . . . . . . . . . . . . .167 Achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . .17 Achteruitkijkcamera . . . . . . . . . . .116 Achteruitkijkspiegels . . . . . . . . . . .20 Actieve veiligheidssystemen. . . . . . .61 Adaptieve cruisecontrol . . . . . . . .106 Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . .185 Afsluiter van de brandstoftoevoer . .
ALFABETISCH REGISTER Hoofdairbag . . . . . . . . . Hoofdmenu . . . . . . . . . . Hoofdsteunen . . . . . . . . Hoogteregeling koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95 .42 .19 .23 Identificatiegegevens chassisnummer . . . . . . . . . . .178 motorcode . . . . . . . . . . . . . .178 typeplaatje met identificatiegegevens . . . . . . . .178 Imperiaal/skidrager . . . . . . . . . . . .38 Interieur (reiniging) . . . . . . . . . . . .176 Interieurverlichting . . . . . . . . . . . . .
Tanken in een noodgeval . . . . . .121 TC (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . .62 Technische gegevens . . . . . . . . . .178 TSC (systeem) . . . . . . . . . . . . . . .63 Uconnect 3" Radio . . . . . . . . . . .201 Uconnect 5” LIVE — Uconnect 5” Nav LIVE . . . . . . . . . . . . . . . .211 Uconnect 7" HD LIVE - Uconnect 7" HD Nav LIVE . . . . . . . . . . . .224 Veiligheidsgordels . . . . . . . . . . . .72 Velgen en banden (afmetingen) . . . .182 Veranderingen/wijzigingen aan het voertuig . . . . . . . .
FCA Italy S.p.A. - MOPAR - Technical Services - Service Engineering Largo Senatore G. Agnelli, 3 - 10040 Volvera - Torino (Italia) Druknummer 603.99.
COP TIPO LUM NL.qxp 06/05/16 09:07 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.
COP TIPO LUM NL.qxp 06/05/16 09:07 Pagina 1 T I P 5 O D O O R S NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FCA Italy S.p.A. behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.