COP TIPO LUM NL.qxp_COP TIPO LUM NL 13/01/16 12:23 Pagina 1 T I P O 4 D O O R S NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat Chrysler Automobiles behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
COP TIPO LUM NL.qxp_COP TIPO LUM NL 13/01/16 12:23 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.
Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit voertuig te leren kennen en het op de beste manier te gebruiken. Dit boekje bevat informatie, adviezen en belangrijke waarschuwingen voor een juist gebruik van het voertuig, zodat u het maximum uit de technologische eigenschappen kunt halen.
DA LEGGERE ASSOLUTAMENTE VULINHOUDEN Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese norm EN228 voldoet. Zie voor nadere details over het gebruik van de correcte brandstof de paragraaf "Tanken" in het hoofdstuk "Starten en rijden". Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselolie voor motorvoertuigen die aan de Europese norm EN590 voldoet.
SYMBOLEN Sommige onderdelen van de auto zijn voorzien van gekleurde plaatjes met daarop symbolen die de voorzorgsmaatregelen aangeven die in acht genomen moeten worden wanneer het betreffende onderdeel wordt gebruikt. Een plaatje waarop deze symbolen zijn samengevat bevindt zich onder de motorkap.
GEBRUIK VAN HET INSTRUCTIEBOEK BEDIENINGSAANWIJZINGEN Elke keer als er aanwijzingen over de richting van het voertuig worden gegeven (links/rechts of vooruit/achteruit), dan moeten deze begrepen worden als gezien door een inzittende op de bestuurdersstoel. Speciale uitzonderingsgevallen op deze regel zullen duidelijk in de tekst zijn aangegeven.
KENNISMAKING MET DE AUTO KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS MULTIMEDIA INDEX
KENNISMAKING MET DE AUTO Grondige kennis van uw nieuwe voertuig begint hier. In dit boekje is op eenvoudige en rechtstreekse wijze beschreven hoe uw auto gemaakt is en hoe hij werkt. Daarom adviseren wij u het comfortabel zittend in uw voertuig te lezen, dan kunt u met eigen ogen onmiddellijk zien wat hier beschreven is. INSTRUMENTENPANEEL . . . . . . . .8 DE SLEUTELS. . . . . . . . . . . . . . . .9 CONTACTSLOT . . . . . . . . . . . . . .10 FIAT CODE . . . . . . . . . . . . . . . . .11 PORTIEREN . . . . .
KENNISMAKING MET DE AUTO INSTRUMENTENPANEEL 1 03036J0001EM 1. Verstelbare luchtroosters aan de zijkant 2. Linkerhendel: richtingaanwijzers, grootlicht, knippermodus 3. Instrumentenpaneel 4. Bedieningstoetsen op stuurwiel: Cruise-control 5. Rechterhendel: ruitenwisser / ruitensproeier, instelling gevoeligheidsniveau regensensor 6. Uconnect™ radio 7. Bedieningsknoppen 8. Frontairbag passagierszijde 9. Verstelbare middelste luchtroosters 10. Dashboardkastje 11. Klimaatregeling 12.
DE SLEUTELS WERKING SLEUTEL ZONDER AFSTANDSBEDIENING De metalen baard van de sleutel bedient: het contactslot en het portierslot aan de bestuurderszijde. SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING 1) Met de metalen baard 1 fig. 2 van de sleutel kunnen de volgende sloten bediend worden: het contactslot; het slot van het bestuurdersportier. 2 04016J0001EM Druk op knop 2 om de metalen baard in/uit te klappen.
KENNISMAKING MET DE AUTO BELANGRIJK CONTACTSLOT de contactsleutel alleen verwijderd worden als de versnellingspook in P (Parkeren) staat. WERKING 1) De elektronische onderdelen in de sleutels kunnen beschadigen als de sleutel aan sterke schokken wordt blootgesteld. Om een correcte werking van de inwendige elektronische componenten te garanderen, mag de sleutel nooit aan direct zonlicht blootgesteld worden. De sleutel kan op drie standen worden gedraaid fig.
4) After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage van een alarmsysteem) zijn ten strengste verboden. Dergelijke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem en de garantie in gevaar brengen en het kan ook ernstige veiligheidsproblemen veroorzaken of erin resulteren dat de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet. 5) Verwijder de mechanische sleutel nooit terwijl het voertuig rijdt.
KENNISMAKING MET DE AUTO PORTIEREN PORTIEREN VERGRENDELEN/ ONTGRENDELEN VAN BINNENUIT Automatische vergrendeling tijdens rijden Als alle portieren goed gesloten zijn worden ze automatisch vergrendeld zodra het voertuig de snelheid van 20 km/h overschrijdt (functie "Autoclose"). Deze functie kan ook uitgeschakeld worden via het menu op het instrumentenpaneel. Handmatige vergrendeling/ ontgrendeling Druk op de knop getoond in fig. 4 op het centrale dashboardpaneel.
en draai de sleutel rechtsom en verwijder hem dan uit stand 1. 5 04056J0008EM stand A: kinderslot ingeschakeld (portier vergrendeld); stamd B: kinderslot uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden geopend). Het kinderslot blijft ingeschakeld ook als de portieren elektrisch ontgrendeld worden. BELANGRIJK De achterportieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als het kinderslot is ingeschakeld.
KENNISMAKING MET DE AUTO STOELEN BELANGRIJK Voer de verstelling uit terwijl u op de betreffende stoel zit (bestuurderszijde of passagierszijde). BELANGRIJK 2) Verzeker u ervan de sleutel mee te nemen nadat een portier of de achterklep is vergrendeld, om te voorkomen dat de sleutel zelf in het voertuig wordt opgesloten. Als de sleutel binnen is opgesloten, kan hij alleen teruggekregen worden met de bijgeleverde tweede sleutel.
ACHTERBANK ELEKTRISCHE VERWARMING VOORSTOELEN (indien aanwezig) Gedeeltelijke uitbreiding van de bagageruimte (1/3 of 2/3) (indien aanwezig) 14) 15) Druk, met de startinrichting in stand MAR, op de knoppen fig. 9 op het dashboard. 9 04066J0004EM Na het selecteren van de stoelverwarming, moet u twee tot vijf minuten wachten totdat het effect wordt gemerkt. BELANGRIJK Om de acculading te behouden, kan deze functie niet ingeschakeld worden als de motor uit staat.
KENNISMAKING MET DE AUTO zet de hoofdsteunen van de achterstoelen helemaal naar beneden; bedien ontgrendelingsmechanismen 1 om de rechter en linker gedeelten van de rugleuning in te klappen, en ga te werk als hiervoor beschreven. Terugzetten van de rugleuningen 13) Til de rugleuningen op en druk de ze naar achteren zodat beide vergrendelingen hoorbaar vastklikken. Controleer visueel of de rode merktekens van de ontgrendelingsmechaniek 1 fig. 11 zijn verdwenen.
HOOFDSTEUNEN HOOFDSTEUNEN VOOR 16) Verstellen Deze kunnen op 4 hoogtestanden worden afgesteld (volledig omhoog / 2 tussenstanden / volledig omlaag). Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. fig. 12 aan de zijkanten van de twee steunen, en verwijder de hoofdsteun. BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen altijd weer op hun plaats als ze verwijderd zijn alvorens normaal verder te rijden. HOOFDSTEUNEN ACHTER 16) getoond in fig.
KENNISMAKING MET DE AUTO Voor versies met opvouwbare rugsteunen achter, gebruik de ontgrendelingsmechaniek om de rugleuningen ongeveer 45 graden te vouwen om het gemakkelijker te maken de hoofdsteunen te verwijderen. STUURWIEL 17) 18) INSTELLINGEN Het stuurwiel kan zowel in hoogte als axiaal versteld worden. BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen altijd weer op hun plaats als ze verwijderd zijn alvorens normaal verder te rijden.
ACHTERUITKIJKSPIEGELS Elektrisch verstellen De spiegels kunnen alleen worden versteld met de startinrichting in stand MAR. Ga als volgt te werk om in te stellen: kies de te verstellen zijspiegel (links of rechts) met de schakelaar 1 fig. 19; stel de spiegel af door schakelaar 2 fig. 19 in de vier richtingen te bewegen. BINNENSPIEGEL Handmatig verstellen Gebruik de hendel 1 fig. 16 om de spiegel in twee standen te zetten: normaal of anti-verblindingsstand.
KENNISMAKING MET DE AUTO BUITENVERLICHTING 20 04106J0004EM De linkerhendel 1 fig. 21 bedient de meeste soorten buitenverlichting. De buitenverlichting schakelt ook in wanneer de contactsleutel in de MAR stand staat. Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden het instrumentenpaneel en verschillende bedieningselementen op het dashboard verlicht. BELANGRIJK 20 Inschakeling van de functie Zet de linker ring in stand .
de binnenverlichting blijven uit. Als de dagverlichting wordt uitgeschakeld (voor bepaalde uitvoeringen/markten), gaat er bij de ring in stand O geen lampje branden. MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig) Druk op knop 1 fig. 22 om de mistlampen in te schakelen. Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld, gaat het lampje op het instrumentenpaneel tegelijkertijd branden. De mistlampen voor worden ingeschakeld als het dimlicht aan is. Druk nogmaals op knop 1 om de lichten uit te schakelen.
KENNISMAKING MET DE AUTO 22 draaischakelaar op . Bij het uitschakelen van het voertuig de draaischakelaar op de O (Off) stand draaien, de functie Follow me home wordt ingeschakeld voor de eerder in het menu ingestelde tijd. Als de ingestelde waarde 0 seconden is kan de functie worden ingeschakeld als volgt: Zet de startinrichting op STOP.
het voorste mistlicht), die naar de zijde verwijst waarnaar gedraaid wordt en de zichthoek in het donker verlengt. HOOGTEREGELING KOPLAMPEN Hoogteregeling koplampen De hoogteregeling koplampen werkt met de startinrichting op MAR en ingeschakeld dimlicht. Druk op en op het bedieningspaneel. bagageruimte. BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen elke keer als het gewicht van de te vervoeren lading verandert.
KENNISMAKING MET DE AUTO Standen schakelaar 1: middenpositie: lampjes 2 en 5 worden in- resp. uitgeschakeld als de portieren geopend resp. gesloten worden; links ingedrukt (OFF): de lampjes 2 en 5 blijven altijd gedoofd; rechts ingedrukt ( ): de lampjes 2 en 5 blijven altijd ingeschakeld. RUITENSPROEIER / WISSER Deze werken alleen met de startinrichting in de stand MAR. RUITENWISSER/SPROEIER Werking 22) 5) 6) Draaischakelaar 1 fig.
Automatische wis-/wasregeling Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand) om de ruitensproeier in te schakelen. Als langer dan een halve seconde aan de hendel wordt getrokken, wordt de ruitenwisser bewogen met actieve bediening. Als de bestuurder de hendel loslaat, maakt de ruitenwisser drie slagen. Als de bediening daarna in stand O staat, wordt de wascyclus na een pauze van 6 seconden afgesloten met één laatste slag. In de stand LOW of HIGH wordt de wasfunctie niet uitgevoerd.
KENNISMAKING MET DE AUTO 26 KLIMAATREGELING BELANGRIJK 1) 5) Gebruik de ruitenwissers nooit om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. Onder dergelijke omstandigheden wordt bij overbelasting van de ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de ruitenwisser niet meer werkt (ook niet na de motor opnieuw te hebben gestart), neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING Bedieningselementen 32 04156J0004EM 1 - draaiknop voor temperatuurregeling (mengen van warme en koude lucht) Rode gebied = warme lucht; Blauwe gebied = koude lucht. 2 - knop voor inschakeling/regeling ventilator: 0 = ventilator uitgeschakeld; 1-2-3 = ventilatorsnelheid; 4 = maximum ventilatorsnelheid.
KENNISMAKING MET DE AUTO 28 3 — luchtcirculatie aan/uit schuiver; Beweeg schuiver naar stand om interne lucht te hercirculeren. Beweeg schuiver naar stand om interne luchtcirculatie uit te schakelen.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING Bedieningselementen 33 04156J0005EM 1 - instellingsknop voor temperatuur passagierscompartiment; de ingestelde temperatuur wordt getoond op het display; 2 - MAX A/C functie op knop; 3 - Aan/uit knop compressor klimaatregeling; 4 - knop voor activering MAX DEF functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit); 5 - aan/uit-knop klimaatregeling; 6 - instellingsknop voor ventilatorsnelheid; de ingestelde temperatuur wordt getoond op het display; 7 - Luchtverdeelknoppen; 8 - toets
KENNISMAKING MET DE AUTO 30 Stop/Start (indien aanwezig) De automatische klimaatregeling regelt het Stop&Startsysteem (motor wordt afgezet wanneer de voertuigsnelheid gelijk is aan 0 km/h) om een passend comfort in het interieur te garanderen.
BELANGRIJK 1) Het systeem gebruikt een koelmiddel dat compatibel is met de wetten die van kracht zijn in de landen waar het voertuig wordt verkocht, R134a van R1234yf (aangeduid op een specifiek plaatje in de motorruimte). Het gebruik van andere koelmiddelen heeft invloed op de efficiency en de conditie van het systeem. Ook de compressorkoelmiddelen moeten compatibel zijn met het aangeduide koelmiddel.
KENNISMAKING MET DE AUTO ELEKTRISCHE RUITBEDIENING 5: rechter achterruit openen/sluiten (indien aanwezig). Ruit openen Druk op de toetsen om de gewenste ruit fig. 35 te openen. 23) Bedieningselementen bestuurdersportier Alle ruiten kunnen bediend worden vanaf het portierpaneel aan bestuurderszijde fig. 34. 36 35 34 04166J0001EM 1: linker voorruit openen/sluiten. "Continue automatisch" operatie tijdens het stadium openen/sluiten ruit; 2: rechter voorruit openen/sluiten.
Achter handmatig (voor bepaalde versies/markten) Om de ruit te openen en te sluiten, gebruik de betreffende hendel 1 fig. 37. 37 MOTORKAP OPENEN Ga als volgt te werk: trek de hendel 1 fig. 38, die zich in de passagiersruimte bevindt, in de richting van de pijl; 40 04166J0004EM 38 BELANGRIJK 23) Oneigenlijk gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn.
KENNISMAKING MET DE AUTO motorkap volledig gesloten is en niet alleen met de beveiliging is vergrendeld door te proberen hem op te tillen. Als de motorkap niet perfect gesloten is, probeer dan niet erop te drukken maar open hem opnieuw en herhaal de handeling. BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap goed vergrendeld is om te voorkomen dat deze tijdens het rijden open gaat. BELANGRIJK 24) Verricht deze handelingen uitsluitend bij stilstaande auto.
waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: daarom is deze functie bijzonder geschikt voor het rijden in de stad. BELANGRIJK 28) After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage van een alarmsysteem) zijn ten strengste verboden.
KENNISMAKING MET DE AUTO SLUITEN Om de achterklep te sluiten, deze in het slot laten zakken totdat het vastklikt. BELANGRIJK Controleer of u in het bezit van de sleutels bent voordat u de achterklep sluit, deze wordt namelijk automatisch vergrendeld. INITIALISATIE 44 04206J0009EM om de achterklep mechanisch los te laten, met gebruik van een schroevendraaier of metalen baard van de sleutel, werk op de hendel op het aangeduide punt in fig. 44 en laat het slot los.
KENNISMAKING MET HE T INSTRUMENTENPANEEL In dit deel van het instructieboek vindt u alle informatie die u nodig hebt om het instrumentenpaneel goed te begrijpen, te interpreteren en te gebruiken. BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN . . DISPLAY . . . . . . . . . . . . BOORDCOMPUTER . . . . . LAMPJES EN BERICHTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .38 .40 .43 .
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN VERSIES MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY 46 1. Snelheidsmeter 2. Brandstofmeter met reservelampje waarschuwingslampje oververhitting 5. Toerenteller. 05016J0001EM 3. Display 4. Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter met Waarschuwingslampje alleen aanwezig op dieseluitvoeringen. BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen.
VERSIES MET HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY 47 05016J0002EM 1. Snelheidsmeter 2. Brandstofmeter met reservelampje waarschuwingslampje oververhitting 5. Toerenteller. 3. Display 4. Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter met Waarschuwingslampje alleen aanwezig op Dieseluitvoeringen. BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 40 DISPLAY MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY BESCHRIJVING Op het display fig. 48 wordt de volgende informatie weergegeven: Het voertuig is uitgerust met een display waarop nuttige informatie voor de bestuurder weergegeven kan worden tijdens het rijden. GEAR SHIFT INDICATOR De Gear Shift Indicator (GSI) adviseert de bestuurder een andere versnelling in te schakelen via een speciaal bericht op het display.
: druk de knop in en laat hem los om terug te keren naar het vorige menu-item. : druk de knop in en laat hem los om de "Trip computer" informatie weer te geven.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 42 BEDIENINGSKNOPPEN Deze bevinden zich aan de linkerkant van het stuurwiel fig. 51. Hiermee kan de bestuurder de opties in het Hoofdmenu van het display selecteren en bedienen (zie paragraaf "Hoofdmenu"). 51 05036J0004EM / : druk de knoppen in en laat ze los voor toegang tot het hoofdmenu en om omhoog en omlaag door het menu en de submenu's te bladeren.
Lichten Selecteer de optie "Lichten" om de volgende instellingen te maken: "Instapverlichting", "Dagverlichting", "Flanklichten", "Sensor koplampen", "Follow me". Portieren & Vergrendelingen Selecteer de optie "Portieren+Vergrend." om de volgende instellingen te maken: "Autoclose", "Lichten bij sluiten", "Portier open bij uitstapp.".
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 44 LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een speciaal bericht en/of er klinkt een geluidssignaal, wanneer van toepassing. Deze meldingen zijn korte waarschuwingen en mogen vanwege hun beknopte karakter niet worden beschouwd als volledig en/of een alternatief voor de informatie die is opgenomen in het Instructieboek. Het wordt daarom geadviseerd het instructieboek altijd aandachtig te lezen.
Waarschuwingslampje Wat het betekent STORING EBD (rood) and (geel) bij draaiende motor tegelijk gaan branden, Wanneer de waarschuwingslampjes dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar. In dit geval kunnen de achterwielen bij hard remmen plotseling blokkeren waardoor de auto begint te slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat Servicenetwerk om het systeem onmiddellijk te laten controleren.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 46 Waarschuwingslampje Wat het betekent VEILIGHEIDSGORDELS NIET VASTGEMAAKT Het lampje gaat continu branden wanneer bij stilstaande auto de veiligheidsgordel aan bestuurders- en passagierszijde (voor bepaalde versies/markten) indien een passagier aanwezig is, niet is omgelegd.
Waarschuwingslampje Wat het betekent STORING AIRBAG Als het lampje permanent blijft branden, dan is er een storing in het airbagsysteem. 31) 32) BELANGRIJK 31) Als, wanneer de startinrichting naar MAR is gedraaid, het waarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden blijft branden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 48 Waarschuwingslampje Wat het betekent iTPMS Storing iTPMS Het waarschuwingslampje knippert gedurende een paar seconden en blijft daarna constant branden( zie paragraaf "Bedrijfsomstandigheden") om aan te geven dat het systeem tijdelijk uitgeschakeld of defect is. Het systeem gaat weer normaal werken zodra de bedrijfsomstandigheden dat toelaten. Als dat niet het geval is de Resetprocedure uitvoeren na het herstellen van de normale bedrijfsomstandigheden.
Waarschuwingslampje Wat het betekent ESC-SYSTEEM Inschakeling ESC-systeem Inwerkingtreding van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het waarschuwingslampje: dit geeft aan dat de stabiliteit en de grip van de auto in kritieke toestand verkeren. Storing ESC-systeem Als het lampje niet dooft, of blijft branden terwijl de motor loopt, is er een storing in het ESC-systeem aangetroffen. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 50 Waarschuwingslampje Wat het betekent STORING INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM Onder normale omstandigheden, wanneer de startinrichting in MAR wordt gezet, gaat het lampje branden maar dit moet doven zodra de motor is gestart. De verkeerspolitie beschikt over speciale apparatuur waarmee de werking van het lampje kan worden gecontroleerd. Neem in elk geval de 12) wettelijke voorschriften in acht van het land waarin u rijdt.
Waarschuwingslampje Wat het betekent VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies) Wanneer de startinrichting naar de stand MAR wordt gezet, gaat dit lampje branden. Het dooft wanneer de voorgloeibougies de vereiste temperatuur hebben bereikt. De motor kan worden gestart zodra het lampje gedoofd is. WAARSCHUWING Bij gemiddelde of hoge buitentemperatuur blijft het lampje zeer kort bijna onwaarneembaar branden.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 52 Waarschuwingslampje Wat het betekent STORING PARKEERSENSOR (PARK ASSIST) Het waarschuwingslampje of symbool gaat branden als er een tijdelijke storing van de parkeersensoren is. Als het probleem nog aanwezig is na het reinigen van de zone van de parkeersensoren, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
Waarschuwingslampje Wat het betekent INSCHAKELING "DUALDRIVE" ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING De indicatie CITY gaat aan wanneer de elektrische stuurbekrachtiging "Dualdrive" wordt ingeschakeld door op de bijbehorende bedieningsknop te drukken. Als weer op de knop wordt gedrukt, verdwijnt het woord CITY. STADSLICHT EN DIMLICHT Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht en het dimlicht worden ingeschakeld.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 54 BELANGRIJK 14) Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als het symbool wordt weergegeven zo snel mogelijk contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk om het systeem af te laten tappen.
SYMBOLEN OP HET DISPLAY Symbool Wat het betekent FOUT IN AT6 AUTMATISCHE VERSNELLINGSBAK (voor bepaalde versies/markten) Het waarschuwingslampje gaat branden om aan te geven dat er een storing is met het automatisch aandrijfsysteem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 11) PORTIER OPEN Het symbool gaat branden als een of meer portieren niet volledig gesloten zijn (voor versies/markten, waar voorzien). Bij geopende portieren en als de auto rijdt klinkt er een geluidssignaal.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 56 Symbool Wat het betekent INWERKINGTREDING BRANDSTOFAFSLUITSYSTEEM Het symbool gaat branden in geval van de inwerkingtreding van de afsluiter van de brandstoftoevoer. Zie, om het brandstofafsluitsysteem weer in te schakelen, de beschrijving in het deel "Brandstofafsluitsysteem" in het hoofdstuk "Noodgevallen". Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als de brandstoftoevoer nog steeds niet hersteld kan worden.
Symbool Wat het betekent SSTORING AUDIOSYSTEEM Het symbool gaat branden om een storing van het audiosysteem aan te geven. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING PARKEERSENSOR (PARK ASSIST) Het gele symbool gaat branden als er een tijdelijke storing van de parkeersensoren is. Als het probleem nog aanwezig is na het reinigen van de zone van de parkeersensoren, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 58 Symbool Wat het betekent SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN Het (witte) symbool gaat branden wanneer de via het menu van het display ingestelde snelheid (bijv. 110 km/h) wordt overschreden (de onderste waarde wordt afhankelijk van de ingestelde snelheid bijgewerkt). Bij bepaalde versies/markten gaat het (rode) symbool branden wanneer de via het menu van het display ingestelde snelheid wordt overschreden: bij deze versies is de waarde ingesteld op 120.
VEILIGHEID Dit hoofdstuk is bijzonder belangrijk. Hierin worden de veiligheidssystemen beschreven waarmee het voertuig is uitgerust en aanwijzingen over hoe deze op de juiste wijze gebruikt moeten worden. ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN. .60 RIJHULPSYSTEMEN. . . . . . . . . . .63 BESCHERMINGSSYSTEMEN INZITTENDEN . . . . . . . . . . . . . . .65 VEILIGHEIDSGORDELS. . . . . . . . .66 SBR-SYSTEEM (SEAT BELT REMINDER) . . . . . . . . . . . . . . . .68 VOORAANSPANNERS . . . . . . . . .69 KINDERZITJES . . . . . . . .
VEILIGHEID ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN In het voertuig zijn de volgende actieve veiligheidssystemen aanwezig: ABS (antiblokkeersysteem van de wielen); DTC-systeem (Drag Torque Control); ESC (Electronic Stability Control) (Elektronische Stabiliteitsregeling); TC (Traction Control) (Tractieregeling); PBA (Hydraulic Brake Assist) (Hydraulische remondersteuning); HHC (Hill Hold Control); ERM (Electronic Rollover Mitigation); Zie de volgende beschrijving van de werking van deze systemen.
overeenkomstig de hoek van het stuurwiel zou moeten. Inwerkingtreding van het systeem De ingreep van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het lampje op het instrumentenpaneel, om de bestuurder te waarschuwen dat de stabiliteit en de grip van het voertuig kritiek zijn.
VEILIGHEID seconden, zodat de bestuurder de tijd heeft om de rechtervoet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen. Als na twee seconden niet wordt weggereden, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en wordt de remdruk geleidelijk gereduceerd. Tijdens deze fase kan een typisch mechanisch remgeluid gehoord worden, wat aangeeft dat de auto zich begint te verplaatsen.
46) Neem nooit onnodige risico's of risico's die niet binnen de garantie vallen, ook al is het voertuig voorzien van het TC-systeem. Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de conditie van het wegdek, het zicht en het verkeer. De bestuurder is in elk geval verantwoordelijk voor een veilige rijstijl. 47) Het TC-systeem kan niet de door het wegdek geboden grip boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen.
VEILIGHEID 64 Resetprocedure Het iTPMS-systeem heeft een "inleerfase" nodig (met een duur die afhangt van de rijstijl en de wegomstandigheden: bij optimale omstandigheden wordt gereden op een rechte weg met 80 km/h gedurende minstens 20 minuten) die begint wanneer de RESET-procedure wordt uitgevoerd.
beschadigd zijn; als het ruimtebesparende wiel wordt gebruikt, plaats dan zo snel mogelijk een band met normale afmetingen in plaats van het ruimtebesparende wiel, indien mogelijk verwijder de sneeuwkettingen, zorg ervoor dat de lading correct verspreid is en herhaal de RESET-procedure, en rijd op een schoon en verhard wegdek. Als het probleem aanhoudt, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
VEILIGHEID VEILIGHEIDSGORDELS Alle stoelen van het voertuig zijn uitgerust met veiligheidsgordels met drie verankeringspunten en een oprolautomaat. Het mechanisme van de oprolautomaat werkt door vergrendeling van de gordel wanneer er heftig geremd wordt of door een sterke deceleratie wegens een botsing. Zo kan de gordel vrij schuiven en kan hij zich aanpassen aan het lichaam van de inzittende.
HOOGTE VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL INSTELLEN De gordel is goed afgesteld als hij halverwege tussen de nek en het uiteinde van de schouder ligt. 64) 65) 57 06056J0007EM In de rechter sluiting de gesp insteken die zich bevindt aan het einde van de buiksectie van de gordel. Om de veiligheidsgordel te ontgrendelen moet u de gesp van de buiksectie ontgrendelen door op de rode knop te drukken.
VEILIGHEID SBR-SYSTEEM (SEAT BELT REMINDER) (voor bepaalde versies/markten) Het SBR-systeem informeert de bestuurder dat zijn/haar veiligheidsgordel niet vastzit. Het systeem signaleert niet vastgemaakte veiligheidsgordels met visuele waarschuwingen (waarschuwingslampje brandt op het instrumentenpaneel) en een geluidssignaal (zie de volgende paragrafen). OPMERKING Om het geluidssignaal permanent uit te laten schakelen naar een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk gaan.
VOORAANSPANNERS Het voertuig is uitgerust met veiligheidsgordels voor met gordelspanners die bij een heftige frontale botsing de gordel enige centimeters aantrekken. Op die manier worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blijkt dat de gordelspanners hebben gewerkt als de veiligheidsgordel niet meer opgerold wordt. Tijdens de werking van de gordelspanner kan er wat rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brandgevaar.
VEILIGHEID ONDERHOUD VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS 61 F1B0108C Elke gordel kan slechts een enkele persoon beschermen. Vervoer nooit kinderen op de schoot van inzittenden met één veiligheidsgordel voor beiden fig. 62. Steek geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende.
KINDERZITJES KINDEREN VEILIG VERVOEREN 70) 71) 72) 73) Om een optimale bescherming bij een ongeval te kunnen garanderen, moeten alle inzittenden zitten en gebruik maken van goedgekeurde beveiligingssystemen, ook pasgeborenen en kinderen! Dit is een wettelijke verplichting in alle EU-landen, conform de Europese richtlijn 2003/20/EG. Kinderen met een lengte van minder dan 1,50 meter en tot de leeftijd van 12 jaar moeten beschermd worden door geschikte kinderzitjes en moeten op de achterbank zitten.
VEILIGHEID Groep 2 Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg mogen rechtstreeks de veiligheidsgordels van de auto gebruiken fig. 65. 63 06096J0001EM Het kinderzitje wordt op zijn plaats gehouden door de veiligheidsgordels van het voertuig, zoals afgebeeld in fig. 63 en moet het kind beschermen met de eigen gordels. Groep 1 Kinderen met een gewicht van 9 tot 18 kg mogen in een in de rijrichting gemonteerd kinderzitje vervoerd worden fig. 64.
GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN UNIVERSELE KINDERZITJES In overeenstemming met de Europese Richtlijn 2000/3/EG is de geschiktheid van elke passagiersstoel voor de montage van universele kinderzitjes in de volgende tabel weergegeven: “Universeel” kinderzitje monteren Gewichtsgroep Passagier voor (*) Passagier achterin in het midden Passagiers achterin aan de zijkanten Groep 0, 0+ tot 13 kg U X U Groep 1 9-18 kg U X U Groep 2 15-25 kg U X U Groep 3 22-36 kg U X
VEILIGHEID 74 EEN ISOFIX-KINDERZITJE MONTEREN 78) 79) 79) 80) 81) 82) De achterstoelen aan de zijkanten van het voertuig zijn uitgerust met ISOFIX-bevestigingspunten, voor het snel, eenvoudig en veilig bevestigen van kinderzitjes. Met het ISOFIX-systeem kunt u het ISOFIX-kinderzitje monteren zonder gebruik van de veiligheidsgordels van de auto maar door dit rechtstreeks vast te maken aan de stoel met behulp van de drie bevestigingspunten in de auto.
OPMERKING Wanneer een Universeel ISOFIX-kinderzitje wordt gebruikt, kunnen alleen ECE R44 "ISOFIX Universal” (R44/03 of latere updates) typegoedgekeurde kinderzitjes gebruikt worden (zie fig. 69 ). Voor andere gewichtsgroepen zijn specifieke ISOFIX-kinderzitjes voorzien, die alleen gebruikt kunnen worden als ze speciaal voor dit voertuig zijn getest (zie overzicht voertuigen met bijbehorend kinderzitje).
VEILIGHEID GESCHIKTHEID VAN PASSAGIERSSTOELEN VOOR GEBRUIK VAN ISOFIX-KINDERZITJES ISOFIX PLAATSEN IN HET VOERTUIG Gewichtscategorieën Groep 0 tot 10 kg Groep 0+ (tot 13 kg) Groep 1 (van 9 tot 18 kg) Maatcategorie Apparaat Passagier voor Passagiers achterin aan de zijkanten Passagier achterin in het midden E ISO/R1 X IL X E ISO/R1 X IL X D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL (*) X D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL (*) X B ISO/F2 X IUF -IL X B1 ISO/F2X X IUF - IL X A IS
KINDERZITJES AANBEVOLEN DOOR FIAT VOOR UW VOERTUIG Lineaccessori MOPAR ® omvat een volledige reeks kinderzitjes die bevestigd moeten worden met de driepuntsveiligheidsgordel of de ISOFIX-beugels. BELANGRIJK FCA adviseert het kinderzitje te monteren volgens de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn.
VEILIGHEID Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Fair G0/1S Nummer voor typegoedkeuring: E4 04443718 Fiat-bestelcode: 71807388 + + Referentie A: Fair ISOFIX RWF-platform, type "G" voor G 0/1S Fiat-bestelcode: 71807455 of Referentie B: Fair ISOFIX RWF-platform, type "A" voor G 0/1S Fiat-bestelcode: 71805364 Groep 1: van 9 tot 18 kg + + FAIR hoofdsteun Fiat-bestelcode: 71807387 78 Montage kinderzitjes Universeel ISOFIX-kinderzitje.
Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Montage kinderzitjes Britax Safefix TT Nummer voor typegoedkeuring: E1 04301199 Fiat-bestelcode: 71805956 Dit mag alleen gemonteerd worden in de rijrichting, met behulp van ISOFIX-beugels en de bovenste gordel, die bij het kinderzitje geleverd wordt. Dit moet gemonteerd worden op de achterstoelen aan de zijkanten.
VEILIGHEID 80 Belangrijke aanbevelingen voor het veilig vervoeren van kinderen Monteer de kinderzitjes op de achterbank, omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. Houd kinderen zo lang mogelijk in kinderzitjes die tegen de rijrichting in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn. Als de passagiersairbag buiten werking is gesteld, controleer dan of het speciale lampje op het paneel op het dashboard brandt om er zeker van te zijn dat deze airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld.
77) Zorg er altijd voor dat het diagonale gedeelte van de veiligheidsgordel niet onder de armen door of achter de rug van het kind langs loopt. Bij een ongeval zal de veiligheidsgordel het kind niet vast kunnen houden, met het risico van zelfs dodelijk letsel. Daarom moet het kind de veiligheidsgordel altijd correct omleggen. 78) Gebruik één onderste verankeringspunt niet voor de installatie van meer dan één kinderzitje.
VEILIGHEID opzichte van de veiligheidsgordels, zodat hun activering geen zin heeft. In deze gevallen wijst de uitgebleven activering dus niet op een storing van het systeem. Frontairbag bestuurderszijde Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst fig. 71.
74 06106J0006EM Passagiersbescherming LED is uit. ingeschakeld: de Passagiersbescherming uitgeschakeld: de LED gaat vast branden. De LED kan met verschillende lichtsterkte branden, afhankelijk van de voertuigcondities. De lichtsterkte kan tijdens dezelfde sleutelcyclus variëren.
VEILIGHEID Frontairbag passagierszijde en kinderzitjes: BELANGRIJK 75 84 F1B0129C
ZIJAIRBAGS (indien aanwezig) Om de bescherming van de inzittenden in geval van een flankbotsing te vergroten, is de auto uitgerust met zijairbags voorin en hoofdairbags. Zijairbag Deze bestaan uit twee kussens die zich in de rugleuning van de voorstoelen bevinden fig. 76 en die het bekken, de borst en schouders van de inzittenden bij middelzware flankbotsingen beschermen. De plaats van deze airbags is gemarkeerd met het etiket "AIRBAG" bevestigd op de buitenzijde van de voorstoelen.
VEILIGHEID 86 BELANGRIJK 83) Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de zijkant van de dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan passagierszijde, omdat deze het correct openen van de passagiersairbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden ernstig kunnen verwonden.
96) Storing van het waarschuwingslampje wordt aangeduid door de inschakeling van het symbool storing airbag en een speciaal bericht op het display van het instrumentenpaneel (of, bij bepaalde versies, door de inschakeling van een knipperend waarschuwingslampje voor een algemene storing). De pyrotechnische ladingen zijn niet uitgeschakeld. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
STARTEN EN RIJDEN 88 STARTEN EN RIJDEN Laten we eens kijken naar het "hart" van het voertuig: dan kunt u zien hoe u het potentieel ervan optimaal kunt benutten. We zullen u laten zien hoe u het voertuig in elke situatie veilig kunt besturen, zodat het een echt "maatje" voor u kan zijn, waarbij het comfort en de portefeuille niet vergeten worden. DE MOTOR STARTEN . . . . . . . . . .89 PARKEERREM . . . . . . . . . . . . . .90 HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK. . . . . . . . . . .
DE MOTOR STARTEN Alvorens de motor te starten, de stoel, achteruitkijkspiegels, buitenspiegels instellen en de veiligheidsriem correct vastmaken. Trap nooit het gaspedaal in om de motor te starten. Indien nodig, kunnen berichten met aanwijzingen voor de startprocedure weergegeven worden op het display.
STARTEN EN RIJDEN 90 BELANGRIJK PARKEERREM 103) 104) 19) Wij adviseren om gedurende de beginperiode, of gedurende de eerste 1600 km, niet de maximale prestaties van de auto te eisen (bijv. snel accelereren, lange afstanden op topsnelheid, krachtig remmen etc.). 20) Laat de startinrichting nooit in de stand MAR staan als de motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK 105) 23) Trap, om de versnellingen in te schakelen, het koppelingspedaal volledig in en plaats de pook in de gewenste stand (het schakelschema is aangegeven op de pookknop). BELANGRIJK De achteruit kan uitsluitend bij stilstaand voertuig worden ingeschakeld. Wacht bij draaiende motor minstens 2 seconden met het koppelingspedaal helemaal ingetrapt alvorens de achteruit in te schakelen om beschadiging aan de tandwielen te voorkomen.
STARTEN EN RIJDEN AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK VERSNELLINGSPOOK De pook fig. 80 heeft de volgende standen: P = Parkeren R = Achteruitversnelling N = Vrijstand D = Drive, (automatische vooruitversnelling) AutoStick: + naar een hogere versnelling schakelen in sequentiële rijmodus; – naar een lagere versnelling schakelen in sequentiële rijmodus. De ingeschakelde versnelling wordt op het display weergegeven. Om een versnelling te kiezen, de pook naar voren of naar achteren verplaatsen.
modus onafhankelijk van de voertuigsnelheid. Inschakelen Met de versnellingspook in stand D (Drive) de hendel naar links verplaatsen om de sequentiële rijmodus in te schakelen (indicatie – en + op de bekleding). De ingeschakelde versnelling wordt weergegeven op het display. Schakelen vindt plaats door de versnellingspook naar voren te verplaatsen, naar symbool – of naar achteren, naar symbool +.
STARTEN EN RIJDEN Om parkeermanoeuvres gemakkelijker te maken, de hendel bewegen van D naar R (en omgekeerd) zonder de rem in te drukken als de hendel niet langs de N stand komt. De hendel blijft vergrendeld in de P stand in geval van fouten of lege batterij. Zie de "Automatische transmissie" in het hoofdstuk "Noodgevallen" over how de hendel handmatig los te laten. BELANGRIJK 106) Gebruik de stand P (parkeren) nooit in plaats van de parkeerrem.
keuzehendel in R staat, om parkeermanoeuvres makkelijker te maken. Als het voertuig heuvelopwaarts tot stilstand wordt gebracht, dan wordt het uitschakelen van de motor verhindert om de "Hill Hold Control" functie beschikbaar te houden (die alleen bij draaiende motor werkt). OPMERKING De motor kan alleen automatisch worden afgezet na overschrijding van een snelheid van ongeveer 10 km/u. Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden om aan te geven dat de motor werd uitgeschakeld.
STARTEN EN RIJDEN De bestuurder wordt hiervan op de hoogte gebracht door een geluidssignaal en een bericht op het display. BELANGRIJK 109) Als de accu vervangen moet worden, neem dan altijd contact op met het Fiat Servicenetwerk. Vervang de accu door een nieuw exemplaar van hetzelfde type en met dezelfde specificaties. BELANGRIJK 26) Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het Start&Stopsysteem worden uitgeschakeld zodat de klimaatregeling kan blijven werken.
los om het systeem in te schakelen. Wanneer het gaspedaal wordt losgelaten, zal het voertuig automatisch op de geselecteerde snelheid verder rijden. Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid gewoon verhoogd worden door het gaspedaal in te trappen; als het gaspedaal vervolgens wordt losgelaten, keert het voertuig terug naar de eerder opgeslagen snelheid. Op afdalingen kan de snelheid bij ingeschakelde cruise-control hoger liggen dan de opgeslagen snelheid.
STARTEN EN RIJDEN PARKEERSENSOREN (waar aanwezig) SENSOREN 113) 27) 28) 29) De parkeersensoren, die zich in de achterbumper fig. 83 bevinden, detecteren de aanwezigheid van obstakels achter het voertuig. De sensoren waarschuwen de bestuurder over aanwezigheid van obstakels met een intermitterend geluidssignaal en, afhankelijk van de versie, ook met visuele aanwijzingen op het display van het instrumentenpaneel.
WERKING MET EEN AANHANGER De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de aanhanger in het stopcontact van de trekhaak van het voertuig wordt gestoken. De sensoren worden weer ingeschakeld zodra de elektrische stekker van de aanhanger wordt verwijderd. Alvorens het Park Assist systeem te gebruiken wordt geadviseerd de het trekhaaksamenstel en de bijbehorende bevestiging van het voertuig te verwijderen.
STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK 113) De verantwoordelijkheid voor het parkeren en andere mogelijk gevaarlijke manoeuvres ligt echter altijd bij de bestuurder. Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of er geen andere mensen (vooral kinderen) of dieren aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt leggen. De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder, die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage snelheden verricht.
85 07186J0002EM SYMBOLEN EN BERICHTEN OP HET DISPLAY Een er overheen geplaatste onderbroken middenlijn geeft het midden van het voertuig aan om parkeermanoeuvres of het uitlijnen van een sleepoog te vergemakkelijken. De verschillende gekleurde zones geven de afstand aan vanaf de achterkant van het voertuig. In de volgende tabel worden de afstanden bij benadering voor elke zone getoond fig.
STARTEN EN RIJDEN 102 EEN AANHANGER TREKKEN BELANGRIJKE OPMERKINGEN 115) 116) Voor het trekken van caravans of aanhangers moet het voertuig voorzien zijn van een goedgekeurde trekhaak en een geschikte elektrische installatie. Een eventuele aftermarket-installatie moet zijn uitgevoerd door specialisten. Monteer eventuele speciale en/of extra buitenspiegels conform de wegenverkeerswetgeving. Vergeet niet dat het klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt gereduceerd.
TANKEN BELANGRIJK 117) 118) 119) 115) Het ABS waarmee de auto is uitgerust heeft geen controle over het remsysteem van de aanhanger. Wees dus bijzonder voorzichtig op gladde wegen. 116) Probeer nooit de remwerking van de aanhanger te beïnvloeden door wijzigingen aan het remsysteem van het voertuig uit te voeren. Het remsysteem van de aanhanger moet volledig onafhankelijk zijn van het hydraulisch systeem van de auto. BENZINEMOTOREN Tank alleen loodvrije benzine met een octaangehalte (R.O.N.
STARTEN EN RIJDEN neem het vulpistool uit de vulopening en sluit het klepje 1. Het klepje is voorzien van een stofkap 2 die, wanneer het klepje gesloten is, de rand van de vulopening beschermt tegen de afzetting van vuil en stof. Tanken in een noodgeval Ga voor het tanken als volgt te werk als er geen brandstof in de tank meer is of als het brandstofcircuit volledig leeg is: open de bagageruimte en neem adapter 3 fig.
NOODGEVALLEN Een lekke band of een doorgebrand lampje? Soms kan een probleem uw reis in gevaar brengen. De pagina's over noodsituaties kunnen u helpen om op zelfstandige en kalme wijze kritieke situaties op te lossen. Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. ALARMKNIPPERLICHTEN . . . LAMP VERVANGEN . . . . . . . ZEKERINGEN VERVANGEN . . EEN WIEL VERVANGEN. . . . . FIX&GO AUTOMATIC KIT . . . . NOODSTART. . . . . . . . . . . .
NOODGEVALLEN ALARMKNIPPERLICHTEN CONTROLE 120) 121) 122) Druk op de knop fig. 88 om de lichten in of uit te schakelen. Wanneer de alarmknipperlichten werken, knipperen de controlelampjes en . 08016J0001EM 88 BELANGRIJK Het gebruik van de alarmknipperlichten wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt: neem de wettelijke voorschriften in acht.
TYPEN LAMPEN Het voertuig is voorzien van de volgende lampen Volglas lampen (type 1): klemmontage. Trek om te verwijderen. Lamp met bajonet-sluiting (type 2): druk de lamp ietwat in en draai linksom om hem uit de houder te verwijderen. Halogeenlampen (type 3): om de lamp te verwijderen, aan de stekker trekken en deze uitnemen. Halogeenlampen (type 4): draai de lamp linksom om hem uit de houder te verwijderen.
NOODGEVALLEN Lampen Type Vermogen Voorste stadslichten/Dagrijlichten (DRL) H15 15W 4 Grootlicht (halogeen) H15 55 W 4 Dimlicht H7 55 W 3 PY21W 21 W 2 Kentekenverlichting W5W 5W 1 Stadslicht achter / remlichten P21W 21 W 2 WY16W 16 W 1 Achteruitrijlicht W16W 16 W 1 3e remlicht W5W 5W 1 Mistlampen H11 55 W 4 W16W 16 W 1 Plafondverlichting voor C5W 5W 1 Plafondverlichting voor (zonnekleppen) C5W 5W 1 Plafondverlichting achterin C5W 6W 1 Verlichting bagag
LAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN Voorste lamp positie 90 89 08026J0002EM 1. Dimlicht 2. Mistlampen 3. Grootlicht/Dagverlichting (DRL) 4. Richtingaanwijzer. Grootlicht/Dagverlichting (DRL) Ga als volgt te werk om lamp 3 fig. 89 te vervangen: Werkend vanuit de binnenkant van de motorruimte, verwijder rubberen kap 1 fig.
NOODGEVALLEN sluit de elektrische connector aan op de nieuwe lamp; herplaats de samenstelling in de zetel; monteer de rubberen dop weer. BELANGRIJK Vervang de lamp alleen wanneer de motor uit is. Controleer ook of de motor koud is, om het risico op brandwonden te voorkomen. Richtingaanwijzers voor Ga als volgt te werk om lamp 4 fig. 89 te vervangen: gebruik de meegeleverde schroevendraaier om de aangeduide pennen op te tillen en verwijder de kap 1 fig.
hermonteer de lamphouder 3 in het lampenglas en draai hem rechtsom; monteer de lichtunit zodat de inwendige borgveer 2 op zijn plaats vastklikt. Achterste lamp positie 96 97 08026J0007EM 99 08026J0017EM 98 08026J0008EM 100 08026J0018EM 08026J0006EM 1. Parkeer-/remlichten 2. Richtingaanwijzers 3. Achteruitrijlicht 4. Mistachterlicht Achterlichtunit Ga als volgt te werk om de lampen te vervangen: open de achterste klep en beweeg de kap op de binnenste bekleding 5 fig.
NOODGEVALLEN 112 101 08026J0019EM 102 08026J0030EM vervang de betreffende lamp (fig. 101: 9 = stand; 10 = stop; 11 = achteruit; 12 = richtingindicatoren); hermonteer de lamphouderunit correct op de achterlichtunit, door de vier bevestigingsschroeven volledig vast te draaien; monteer de achterlichtunit weer op het voertuig; schroef de bevestiging van de achterlichtunit volledig vast en sluit de elektrische stekker weer aan; herplaats de sectie van de binnenste bekleding; sluit het achterdeksel.
BELANGRIJK 120) Wacht tot de uitlaatleidingen zijn afgekoeld alvorens de lamp te vervangen: GEVAAR VOOR BRANDWONDEN! 121) Wijzigingen of reparaties aan het elektrisch systeem die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. 122) In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Als ze breken, kunnen er glassplinters wegschieten.
NOODGEVALLEN ZEKERINGKAST MOTORRUIMTE 34) De zekeringenkast bevindt zich naast de accu fig. 107. draai tegelijk de schroef langzaam linksom tot weerstand wordt ervaren (niet te vast draaien); draai de schroef langzaam los; het openen wordt aangegeven als de kop van de schroef volledig uit zijn zitting is gekomen; verwijder deksel 2 door het op de zijgeleiders naar boven te schuiven, zoals aangegeven in de afbeelding.
ZEKERINGENKAST IN DE BAGAGERUIMTE Open de achterklep en beweeg de sectie van de binnenste kap fig. 111 en ga naar de zekeringen in zekeringenkast 2 fig. 112.
NOODGEVALLEN ZEKERINGKAST MOTORRUIMTE GEBRUIKERS AMPÈRE tweetonige claxon F10 15 Spiegelverwarmer F88 7,5 Achterruitverwarming F20 30 ZEKERING AMPÈRE Elektrische ruitbediening voor (bestuurderszijde) F47 25 Elektrische ruitbediening voor (passagierszijde) F48 25 Levering voor Uconnect™ systeem, klimaatregeling, EOBD systeem, USB/AUX poort, stuurbedieningen.
ZEKERINGENKAST IN DE BAGAGERUIMTE GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE 12 V Stopcontact achter F97 15 Stoelverwarming voor bestuurderszijde F99 10 Stoelverwarming voor passagierszijde F92 10 Verstelbare lendensteun voor bestuurderszijde F90 10 BELANGRIJK 123) Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
NOODGEVALLEN EEN WIEL VERVANGEN KRIK 132) 37) Het is nuttig om het volgende te weten: de krik weegt 2,15 kg; de krik niet kan worden gerepareerd: in geval van een defect moet de krik door een origineel exemplaar worden vervangen; Afgezien van de slinger mag geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd worden. Service Voorkom dat er vuil op de “wormschroef” terechtkomt; Zorg ervoor dat de "wormschroef" altijd gesmeerd is; Breng nooit wijzigingen aan de krik aan.
115 08046J0004EM leg de wig 1 achter het wiel diagonaal tegenover het wiel dat vervangen moet worden (zie fig. 115 ) om te voorkomen dat het voertuig onbedoeld gaat bewegen als het wordt opgekrikt; voor versies met stalen velg: verwijder het wieldeksel 1 fig. 116 met gebruik van het specifieke gereedschap 2 fig.
NOODGEVALLEN Monteer de slinger om de krik 1 fig. 119 (rechtsom) om de krik te bedienen en hef de auto op totdat het wiel enkele centimeters van de grond is. gebruik de meegeleverde sleutel om de bouten volledig vast te draaien op een zich kruisende manier in fig.
OPMERKING Als er een wiel moet worden vervangen met lichtmetalen velgen, plaats deze dan tijdelijk in de reservewielruimte met de cosmetische zijde naar boven gericht. BELANGRIJK 127) Indien het wiel met de lege band en de krik in het interieur worden achtergelaten dan vormen ze een ernstig risico voor de veiligheid van de inzittenden in geval van ongevallen of bruusk remmen. Daarom moeten de krik en het wiel met de lege band altijd in de speciale behuizing in de laadruimte geplaatst worden.
NOODGEVALLEN 36) Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om het correcte aanhaalkoppel van de wielbouten te laten controleren. 37) Zorg voor voldoende werkruimte bij het draaien van de slinger om schaafwonden aan uw hand door contact met de grond te voorkomen. Ook de bewegende delen van de krik ("wormschroef" en gewrichten) kunnen verwondingen veroorzaken: raak deze delen niet aan. In geval van accidenteel contact met smeervet, het betreffende deel zorgvuldig schoonmaken.
ruimte. Verwijder de snelheidssticker 3 fig. 124 en plak deze op een zichtbare plaats. Draag de geleverde beschermende handschoenen. Verwijder de deksel van het ventiel van de lekke band en sluit deze aan, en maak ze zeer goed vast, op de transparante buis van de afdichtingsvloeistof 1 fig. 125; 125 08056J0004EM Zorg ervoor dat de aan-uitknop in de stand 0 (OFF) staat. Indien aanwezig, open de kap van compressor 4 fig. 124 en steek de elektrische connector in de 12V-aansluiting van het voertuig fig.
NOODGEVALLEN en vervang de kit in het specifieke gedeelte en neem contact op met een Fiat Servicenetwerk; Als de aangeduide druk gelijk of hoger is dan 1,8 bar/26 psi, schakel dan de compressor in en bereik de vereiste druk. De kit afsluiten en vervangen in de specifieke ruimte. Rijd voorzichtig en bereik zo snel mogelijk het Fiat Servicenetwerk; BELANGRIJK 133) De informatie die vereist is door het voorschrift dat van toepassing is staat vermeld op het etiket van de verpakking van de Fix&Go kit.
NOODSTART Als de accu leeg is, kan de motor gestart worden met startkabels en de accu van een ander voertuig, of met een hulpaccu. In elk geval moet de gebruikte accu een capaciteit hebben die gelijk is aan of enigszins groter is dan de lege accu. 40) BELANGRIJKE OPMERKINGEN Gebruik geen hulpaccu of enige andere externe voedingsbron met een spanning hoger dan 12 V: de accu, de startmotor, de dynamo en het elektrische systeem van het voertuig kunnen hierdoor worden beschadigd.
NOODGEVALLEN minuten stationair draaien. Start de motor van het voertuig met lege accu. Kabels loskoppelen Maak, als de motor gestart is, de kabels in de omgekeerde volgorde los. Als de motor na enkele pogingen niet start, blijf dan niet proberen maar neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. Als het vaak nodig is om een noodstart uit te voeren, laat de accu en het laadsysteem van het voertuig dan controleren door het Fiat Servicenetwerk.
RESET AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER Om de correcte werking van het voertuig te herstellen, de volgende procedure uitvoeren (deze procedure moet binnen 1 minuut gestart en voltooid worden): 138) Uit te voeren handelingen BELANGRIJK 138) Als na een botsing een brandstoflucht wordt geroken of brandstoflekkage wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet opnieuw ingeschakeld worden om brand te voorkomen.
NOODGEVALLEN start de motor. Sleutel verwijderen 42) 130 08106J0002EM trap het rempedaal volledig in en houd het ingetrapt; steek de bijgeleverde schroevendraaier haaks in opening 2 fig. 131 en beweeg de ontgrendelingshendel; 131 08106J0003EM zet de versnellingspook in N (Vrijstand); zet de stofkap weer goed op zijn plaats; 128 De contactsleutel (voor versies met sleutel zonder afstandsbediening) kan alleen verwijderd worden als de pook in stand P (parkeren) staat.
BELANGRIJK 42) Het wordt geadviseerd contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk om deze hermontageprocedure te laten uitvoeren. Indien u zelfstandig te werk wilt gaan, dient u vooral op te letten op de juiste bevestiging van de borgklemmen. Anders kan een verkeerde bevestiging van de onderste en bovenste afdekking lawaai veroorzaken. 134 SLEPEN VAN HET VOERTUIG BEVESTIGING VAN HET SLEEPOOG 139) 140) 141) Het bijgeleverde sleepoog bevindt zich in de gereedschapstas in de bagageruimte.
NOODGEVALLEN Achter Ga als volgt te werk: Maak de beschermende dop los en verwijder hem; neem sleephaak 1 fig. 136 en draai hem helemaal vast op de achterste pen met schroefdraad. 136 08116J0002EM BELANGRIJK 139) Alvorens te slepen, moet de contactsleutel naar MAR en vervolgens naar STOP worden gedraaid, zonder hem uit het contactslot te nemen. Als de sleutel uit het contactslot wordt genomen, wordt automatisch het stuurslot ingeschakeld waardoor het voertuig niet kan worden bestuurd.
ONDERHOUD EN ZORG Dankzij correct onderhoud kunnen de prestaties van het voertuig, evenals beperkte bedrijfskosten en het behoud van de efficiëntie van de veiligheidssystemen gedurende langere tijd gegarandeerd worden. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe. GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD . . . . . . . . . . . MOTORRUIMTE . . . . . . . . . . ACCU OPLADEN . . . . . . . . . ONDERHOUDSPROCEDURES HET VOERTUIG OPKRIKKEN . WIELEN EN BANDEN . . . . . . CARROSSERIE . . . . . . . . . . INTERIEUR . . . . . . . . . . . . .
ONDERHOUD EN ZORG 132 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD interval tussen de onderhoudsbeurten worden aangehouden. Juist onderhoud is essentieel voor een lange levensduur van het voertuig onder optimale omstandigheden. Daarom heeft Fiat een reeks controles en onderhoudsbeurten opgesteld die op vaste afstandsintervallen uitgevoerd moeten worden en, voor bepaalde versies/markten, op vaste tijdsintervallen, zoals beschreven in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA (benzineversies) De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/8 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor. km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen.
ONDERHOUD EN ZORG km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren ● ● ● ● ● Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen ● ● ● ● ● Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen en de integriteit controleren van de remblokslijtagesensor ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen achter visueel controleren
km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 De motorolie en het oliefilter vervangen (1.6 E.Torq-versies) ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● De motorolie en het oliefilter vervangen (1.4 16V 95 HP-versies) (*) (o) (●) o ● o ● o ● o ● o ● ● Bougies vervangen (1.4 16V 95 HP-versie) Bougies vervangen (1.6 e.Torq-versies) ● ● ● ● De getande distributieriem vervangen (2) Vervang de hulpaandrijfriem(en) (1.
ONDERHOUD EN ZORG 136 km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ● o ● o ● (5) Remvloeistof verversen Interieurfilter vervangen (4) (o) (●) o ● o ● o (4) Als het voertuig in stoffige gebieden gebruikt wordt, wordt geadviseerd dit filter om de 15.000 km te vervangen (5) De remvloeistof moet iedere twee jaar worden vervangen, ongeacht de kilometerstand.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA (Dieselversies) De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/6 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor. km x 1000 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen.
ONDERHOUD EN ZORG km x 1000 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren ● ● ● ● ● Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen ● ● ● ● ● Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en achter visueel controleren en de integriteit van remblokslijtagesensor controleren ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Conditie en slijtage van de achterste tro
km x 1000 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ● Brandstoffilterelement vervangen (1.3 MultiJet versies)(4) ● ● Brandstoffilterelement vervangen (1.
ONDERHOUD EN ZORG PERIODIEKE CONTROLES Elke 1000 km of vóór een lange reis controleren en eventueel bijvullen: niveau motorkoelvloeistof; remvloeistofniveau; vloeistofniveau ruitensproeier; conditie en spanning banden; werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, etc.); werking ruitenwissers/-sproeiers en stand/slijtage wisserbladen voor/achter. Elke 3000 km controleren en eventueel bijvullen: motorolieniveau.
MOTORRUIMTE NIVEAUS CONTROLEREN 142) 143) 43) 1.4 16V 95 pk versie 137 1. Remvloeistof dop/vulopening 09026J0001EM 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6.
ONDERHOUD EN ZORG 1.6 E.Torq versie 138 1. Remvloeistof dop/vulopening 142 09026J0004EM 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6.
1.6 16V MultiJet versie 139 1. Remvloeistof dop/vulopening 09026J0003EM 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6.
ONDERHOUD EN ZORG 1.3 95 HP MultiJet E6 versie 140 1. Remvloeistof 2. Accu 6. Motoroliepeilstok 144 09026J0002EM 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5.
1.3 95 HP MultiJet E5 versie (voor bepaalde versies/markten) 141 1. Remvloeistof 2. Accu 6. Motoroliepeilstok 09026J0005EM 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5.
ONDERHOUD EN ZORG MOTOROLIE 144) 44) Controleer ongeveer 5 minuten na het uitzetten van de motor het oliepeil met het voertuig op een horizontale ondergrond. Controleer of het oliepeil tussen de referentietekens MIN en MAX op de peilstok staat. Als het oliepeil vlakbij of onder het MIN-teken staat, olie toevoegen via de vulopening totdat het MAX-teken wordt bereikt. Trek de oliepeilstok naar buiten, maak hem schoon met een niet-pluizende doek en zet hem terug.
ACCU 150) 151) 152) 48) 4) Het elektrolyt van de accu hoeft niet te worden bijgevuld met gedestilleerd water. Een periodieke controle bij het Fiat Servicenetwerk is echter noodzakelijk om de efficiëntie te verifiëren. De accu vervangen Vervang indien nodig de accu door een andere originele accu met dezelfde specificaties. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de accu voor het onderhoud.
ONDERHOUD EN ZORG 148 144) Wacht voor het bijvullen van de motorolie tot de motor is afgekoeld alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt in het bijzonder voor voertuigen met een aluminium vuldop (waar aanwezig). WAARSCHUWING: gevaar voor brandwonden! 145) Het koelsysteem staat onder druk. Als de dop vervangen moet worden, doe dit dan alleen door een origineel exemplaar; anders kan dit de werking van het systeem negatief beïnvloeden.
ACCU OPLADEN BELANGRIJKE OPMERKINGEN BELANGRIJK De procedure voor het opladen van de accu is uitsluitend bedoeld ter informatie. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om deze handeling te laten uitvoeren. BELANGRIJK Wacht, nadat de startinrichting op STOP is gezet en het bestuurdersportier is gesloten, minstens één minuut alvorens de elektrische voeding naar de accu los te koppelen.
ONDERHOUD EN ZORG ONDERHOUDSPROCEDURES 50) 51) 52) De volgende pagina's bevatten de voorschriften voor het vereiste onderhoud die voorzien zijn door het technische personeel dat het voertuig heeft ontworpen. In aanvulling op deze specifieke onderhoudsinstructies die gespecificeerd zijn voor het geprogrammeerde routine-onderhoud, zijn er andere componenten die reparatie of vervanging vereisen tijdens de gebruikscyclus van het voertuig.
monteer het nieuwe wisserblad door het lipje in de speciale zitting op de wisserarm te blokkeren; laat de wisserarm voorzichtig op de ruit zakken. BELANGRIJK Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit opgeheven wisserbladen in. Ruitensproeier De ruitensproeiers zijn niet verstelbaar fig. 144. Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit (zie paragraaf “Motorruimte” in dit hoofdstuk).
ONDERHOUD EN ZORG 152 BELANGRIJK BELANGRIJK 153) Het luchtinlaatsysteem (luchtfilter, rubber slangen, enz.) kan als bescherming fungeren in geval van terugslag van de motor. VERWIJDER dit systeem NIET, tenzij u reparatie- of onderhoudswerkzaamheden moet uitvoeren. Controleer, alvorens de motor te starten, dat het systeem niet verwijderd is: het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregel kan leiden tot ernstig letsel. 154) Uitlaatgassen zijn uiterst gevaarlijk, en kunnen dodelijk zijn.
57) Het gebruik van een versnellingsbakvloeistof anders dan de goedgekeurde kan de kwaliteit van het schakelen in gevaar brengen en/of leiden tot trilling van de versnellingsbak zelf. HET VOERTUIG OPKRIKKEN WIELEN EN BANDEN Als het voertuig opgeheven moet worden, ga dan naar een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk die is uitgerust met een garagekrik of een hefbrug. De hefpunten van het voertuig zijn gemarkeerd op de zijskirts met de symbolen (zie afbeelding in fig. 145 ).
ONDERHOUD EN ZORG 154 BELANGRIJK Het gebruik van verschillende maten of typen (M+S, winter-, enz.) banden op de voor- en achterassen kan de bestuurbaarheid van de auto benadelen, met het risico van controleverlies over het voertuig en bijgevolg ongevallen. TIPS VOOR HET OMWISSELEN VAN DE BANDEN De voor- en achterbanden zijn onderhevig aan verschillende belastingen en spanningen die te wijten zijn aan stuurbewegingen, manoeuvres en remmen. Daarom kunnen ze ongelijkmatig verslijten.
CARROSSERIE TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak 59) 5) Werk beschadigingen van de laklaag, zoals krassen en schuurplekken, onmiddellijk bij om roestvorming te voorkomen. Het normale onderhoud van de lak beperkt zich tot het wassen van de auto: de frequentie is afhankelijk van het gebruik van de auto en van de omgeving. Zo is het bijvoorbeeld raadzaam het voertuig vaker te wassen in gebieden met sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout.
ONDERHOUD EN ZORG Motorruimte Spuit de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag de waterstraal niet rechtstreeks op de elektronische regeleenheden of op de motoren van de ruitenwissers worden gericht. Laat deze werkzaamheden uitvoeren door een gespecialiseerd bedrijf. BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de startinrichting in de stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (bijv.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol. Controleer of de gebruikte reinigingsproducten geen alcohol of alcoholderivaten, zelfs niet in kleine hoeveelheden bevatten. KUNSTSTOF EN GECOATE INTERIEURDELEN 61) Reinig kunststof interieurdelen met een vochtige doek (bij voorkeur een microvezeldoek) en een oplossing van water en een neutraal, niet-schurend reinigingsmiddel.
TECHNISCHE GEGEVENS 158 TECHNISCHE GEGEVENS Alles dat u nuttig kunt vinden om te begrijpen hoe uw voertuig is gemaakt en hoe het werkt is in dit hoofdstuk vermeld en wordt toegelicht met gegevens, tabellen en grafieken. Voor de liefhebbers en de monteurs, maar ook gewoon voor degenen die elk detail van hun voertuig willen kennen. IDENTIFICATIEGEGEVENS . . . . . .159 MOTOR . . . . . . . . . . . . . . . . . .160 WIELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . .162 AFMETINGEN . . . . . . . . . . . . . .
IDENTIFICATIEGEGEVENS F Technisch toegestaan max. gewicht op as 1 G Technisch toegestaan max. gewicht op as 2 PLAATJE VOERTUIGINDENTIFICATIENUMMER (VIN) Dit bevindt zich op de stijl van het bestuurdersportier. Het kan gelezen worden als het portier open staat en hierop zijn de volgende gegevens vermeld fig. 146: H Motoridentificatie I Versie typevariant L Kleurcode lakwerk Dit nummer is ook op de vloer van het interieur gestanst, vóór de rechter voorstoel.
TECHNISCHE GEGEVENS MOTOR 164) Versies Motorcode Cyclus 1.6 E.
Versies Motorcode Cyclus 1.3 Multijet 95 HP E6 / E6 ECO 1.
TECHNISCHE GEGEVENS WIELEN STANDAARD VELGEN EN BANDEN 165) Versie 1.4 16V 95 pk 1.6 E.TorQ 1.3 MultiJet 95 pk 1.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de aanbevolen waarde. Controleer de bandenspanning nogmaals als de banden koud zijn. Bij winterbanden moet de bandenspanning +0,2 bar worden verhoogd t.o.v. de voorgeschreven spanningswaarde voor standaardbanden. Als het voertuig opgekrikt moet worden, raadpleeg dan de paragraaf "Opkrikken van het voertuig" in het hoofdstuk "Noodgevallen".
TECHNISCHE GEGEVENS AFMETINGEN De afmetingen zijn uitgedrukt in mm en hebben betrekking op een voertuig met standaard bijgeleverde banden. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. Kleine variaties met betrekking tot de weergegeven waarden zijn mogelijk afhankelijk van de afmetingen van de velgen. 149 10106J0001EM A B C D E F G H I 893 2636 1003 4532 1497 1542 1543 2002 1792 Inhoud bagageruimte: 520 liter.
GEWICHTEN Gewichten (kg) 1.4 16V 95 pk 1.6 E.TorQ 1150 1205 500 500 – vooras 1050 1050 – achteras 900 900 – totaal: 1650 1705 – geremde aanhanger 1200 800 – ongeremde aanhanger 500 500 Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): 60 60 Max.
TECHNISCHE GEGEVENS Gewichten (kg) 1.3 MultiJet 95 pk 1.6 Multijet 120 pk 1205 1270 500 500 – vooras 1050 1050 – achteras 900 900 – totaal: 1705 1770 – geremde aanhanger 1200 1200 – ongeremde aanhanger 500 500 Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): 60 60 Max.
TANKEN 1.4 16V 95 pk Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen 1.6 E.TorQ Tankinhoud (liter) 45 45 inclusief een reserve van (liter) 7 7 Motorkoelsysteem (liter) 4,6 5,4 Carterpan (liter) 2,8 4,4 Carterpan en filters (liter) 2,95 4,7 Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter) 1,76 6,2 TUTELA TRANSMISSIE GEARFORCE (1.4 16V 95 HP versies) / TUTELA TRANSMISSION GI/VI (1.6 E.
TECHNISCHE GEGEVENS 1.3 Multijet 95 HP E5 1.3 Multijet 95 HP E6 / E6 ECO 1.6 Multijet 120 pk Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen Tankinhoud (liter) 45 45 45 inclusief een reserve van (liter) 7 7 7 Motorkoelsysteem (liter) 6,1 6,1 6,1 Carterpan (liter) 3,0 3,7 4,4 Carterpan en filters (liter) 3,2 3,9 4,8 SELENIA WR P.E.
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN Het voertuig is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het Geprogrammeerd Onderhoudsschema te kunnen voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties van brandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is cruciaal voor de werking en de levensduur van de motor.
TECHNISCHE GEGEVENS 170 Gebruik Specificatie Originele vloeistoffen en smeermiddelen 9.55550-MZ6 of MS.90030-M1 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Contractual Technical Reference No. F002.F10 Handgeschakelde mechanische versnellingsbak 9.55550-AV2 TUTELA TRANSMISSION GI/VI Contractuele Technische Referentie nr. F336.G05 Smeermiddel voor versies met AT6 automatische versnelling Vet met een lage wrijvingscoëfficiënt voor homokinetische koppelingen. N.L.G.I. 0-1 consistentie 9.
Gebruik Kenmerken Remvloeistof Synthetische vloeistof voor rem- en koppelingssystemen. Overtreft specificaties: FMVSS nr. 116 DOT 4, ISO 4925 SAE J1704. Beschermingsmiddel voor radiateurs Beschermingsmiddel met antivrieswerking en organische formule. CUNA NC 956-16, ASTM D 3306 Specificaties. Additief voor dieselolie Additief voor Diesel met antivries en beschermende werking voor Dieselmotoren Ruitensproeiervloeistof Mengsel van alcoholen en oppervlakteactieve stoffen.
TECHNISCHE GEGEVENS 172 PRESTATIES Topsnelheden na de inrijperiode van het voertuig. Versies 1.4 16V 95 pk km/h 185 1.6 E.TorQ 192 1.3 Multijet 95 HP E5 (*) 183 1.3 Multijet 95 HP E6 / E6 ECO 180 1.
BRANDSTOFVERBRUIK De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in onderstaande tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen.
TECHNISCHE GEGEVENS 174 BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS GELDENDE EUROPESE RICHTLIJNEN (liter/ 100 km) Versies Stadsverkeer Buiten de stad Gecombineerd 1.4 16V 95 pk 7,7 4,6 5,7 1.6 E.TorQ 8,5 5,0 6,3 1.3 Multijet 95 HP E6 5,2 3,5 4,1 1.3 Multijet 95 HP E6 ECO 4,3 3,4 3,7 1.3 Multijet 95 HP E5 (*) 5,4 3,5 4,2 1.
CO2-EMISSIE De CO 2 emissieniveaus in de volgende tabel hebben betrekking op het gecombineerde verbruik. Versies CO2-EMISSIE2 VOLGENS DE GELDENDE EUROPESE RICHTLIJN (g/km) 1.4 16V 95 pk 133 1.6 E.TorqQ 146 1.3 Multijet 95 HP E6 108 1.3 Multijet 95 HP E6 ECO 98 1.3 Multijet 95 HP E5 (*) 110 1.
TECHNISCHE GEGEVENS 176 RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR (voor bepaalde versies/markten) Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en de realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn.
MULTIMEDIA In dit hoofdstuk worden de belangrijkste functies beschreven van de systemen Uconnect™ 3" Radio, Uconnect™ 5", Uconnect™ 5" Nav infotainmentsystemen die in het voertuig gemonteerd kunnen zijn. TIPS, BEDIENING EN ALGEMENE INFORMATIE . . . . . . . . . . . . . . .178 Uconnect™ 3 Radio . . . . . . . . . .
MULTIMEDIA TIPS, BEDIENING EN ALGEMENE INFORMATIE VERKEERSVEILIGHEID Zorg ervoor dat u weet hoe de verschillende systeemfuncties gebruikt moeten worden voordat u gaat rijden. Lees de gebruiksaanwijzingen van het systeem zorgvuldig door voordat u gaat rijden. 166) 167) ONTVANGSTOMSTANDIGHEDEN Tijdens het rijden veranderen de ontvangstomstandigheden voortdurend. De ontvangst kan gestoord worden door de aanwezigheid van bergen, gebouwen of bruggen, vooral wanneer u ver verwijderd bent van de zender.
opschrift is verdwenen, kan de code opnieuw worden ingevoerd. Paspoort autoradio Dit document is het eigendomsbewijs van het systeem. In het paspoort van de autoradio staan het model, het serienummer en de geheime code aangegeven. Neem, in geval van zoekraken van het paspoort van de autoradio, contact op met het Fiat Servicenetwerk, neem uw identiteitsbewijs en de eigendomsdocumenten van uw auto mee.
MULTIMEDIA Uconnect 3" Radio BEDIENINGSELEMENTEN OP HET FRONTPANEEL 150 180 11016J0001EM-high.
OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN FRONTPANEEL Toets BROWSE ENTER Functies Modus Inschakelen Toets kort indrukken Uitschakelen Toets kort indrukken Volumeregeling Knop rechtsom/linksom draaien Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Toets kort indrukken Selectie afsluiten/naar vorige scherm terugkeren Toets kort indrukken Door de lijst bladeren of op een radiostation afstemmen of vorig/volgend nummer selecteren Knop rechtsom/linksom draaien Op display weergegeven optie bevestigen Toets kort i
MULTIMEDIA 182 Toets Functies Modus Zoeken naar vorig radiostation of selectie van vorig nummer USB/iPod Toets kort indrukken Scannen van lagere frequenties tot loslaten/snel terug van USB/iPod Toets lang indrukken Zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod Toets kort indrukken Scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/Snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod Toets lang indrukken Willekeurige volgorde van USB/iPod nummers Toets kort indrukken USB
BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL De bedieningselementen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem gemakkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven.
MULTIMEDIA OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP STUURWIEL Toets Interactie Inkomend gesprek aannemen Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten Inkomend gesprek weigeren Lopend telefoongesprek beëindigen 184
BEDIENINGSELEMENTEN ACHTER HET STUURWIEL Toetsen Interactie Toets 1 (linkerzijde stuurwiel) Bovenste toets Toets kort indrukken: zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Middelste toets Onderste toets Bij elke keer indrukken worden de bronnen AM, FM, USB/iPod, AUX doorlopen. Alleen de beschikbare bronnen worden geselecteerd.
MULTIMEDIA SYSTEEM IN-/ UITSCHAKELEN Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. RADIO (TUNER) MODUS Het systeem is voorzien van de volgende tuners: AM, FM en DAB (voor bepaalde versies/markten). Selectie radio-modus Druk op de RADIO-toets op het voorpaneel om de radio in te schakelen.
spoelen of de toets om het nummer snel achteruit te spoelen. Nummer kiezen (browse) Gebruik deze functie om door de nummers op het actieve apparaat te bladeren en een nummer te selecteren. De beschikbare keuzes hangen af van het apparaat dat aangesloten is. Bij een USB/iPod-apparaat kunt u bijvoorbeeld door de lijst beschikbare artiesten, genres en albums bladeren afhankelijk van de informatie die aanwezig is op de nummers met behulp van de toets/knop BROWSE ENTER.
MULTIMEDIA 188 BELANGRIJK Bij het aansluiten van een apparaat op de AUX-aansluiting, controleren of dit de bediening van de handrem niet hindert. TELEFOONMODUS (indien aanwezig) Telefoonmodus inschakelen Druk op de toets PHONE op het voorpaneel om de Telefoonmodus in te schakelen.
selecteer het pictogram bellen. om te Kiezen van het telefoonnummer met de mobiele telefoon Het is mogelijk om bij ingeschakeld systeem een telefoonnummer met de mobiele telefoon te kiezen (zorg er altijd voor dat u nooit wordt afgeleid tijdens het rijden). Wanneer een telefoonnummer wordt gebeld met het toetsenbord van de mobiele telefoon, wordt het geluid van de oproep over het geluidssysteem van het voertuig weergegeven.
MULTIMEDIA Uconnect 5" - Uconnect 5" Nav BEDIENINGSELEMENTEN OP HET FRONTPANEEL 152 190 11086J0002EM
OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN FRONTPANEEL Toets Functies Modus Inschakelen Toets kort indrukken Uitschakelen Toets kort indrukken Volumeregeling Knop naar links/rechts draaien Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Toets kort indrukken Display aan/uit Toets kort indrukken Selectie afsluiten/naar vorige scherm terugkeren Toets kort indrukken Instellingen Toets kort indrukken Lijst doorbladeren of op een radiostation afstemmen Knop naar links/rechts draaien Op display weergegeven optie
MULTIMEDIA BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL De bedieningselementen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem gemakkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven.
OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP STUURWIEL Toets Interactie Inkomend gesprek aannemen Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten Weergave van de 10 laatste oproepen op het instrumentenpaneel Spraakherkenning inschakelen Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven Spraakherkenning onderbreken Inkomend gesprek weigeren Lopend telefoongesprek beëindigen Het display verlaten op het instrumentenpaneel van de laatste oproepen (alleen met het blader
MULTIMEDIA BEDIENINGSELEMENTEN ACHTER HET STUURWIEL Toetsen Interactie Toets 1 (linkerzijde stuurwiel) Bovenste toets Toets kort indrukken: zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Middelste toets Onderste toets Bij elke keer indrukken worden de bronnen AM, FM, USB/iPod, AUX doorlopen. Alleen de beschikbare bronnen worden geselecteerd.
SYSTEEM IN-/ UITSCHAKELEN Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. RADIOMODUS Nadat het gewenste radiostation is gekozen, wordt de volgende informatie op het display weergegeven: Bovenaan: de lijst van opgeslagen (preset) radiostations wordt weergegeven; het station dat momenteel beluisterd wordt, is gemarkeerd.
MULTIMEDIA Bluetooth® BRON Deze functie wordt geactiveerd door een Bluetooth® apparaat met muziekstukken aan het systeem te koppelen. EEN Bluetooth® AUDIOAPPARAAT KOPPELEN Ga als volgt te werk om een Bluetooth® audioapparaat te koppelen: schakel de functie Bluetooth® in op het apparaat; druk op de toets MEDIA op het voorpaneel; als de "Media" bron actief is, druk dan op de toets "Bron"; selecteer de Bluetooth® Mediabron; druk op de toets "Toestel toev.
Met de toetsen op het display kan men: het telefoonnummer kiezen (met behulp van het grafische toetsenbord op het display); de contacten in het telefoonboek van de mobiele telefoon weergeven en bellen; de contacten uit de registers van vorige gesprekken weergeven en bellen; een maximum van 10 telefoons/audioapparaten koppelen om de toegang en de verbinding eenvoudiger en sneller te maken; gesprekken van het systeem naar de mobiele telefoon en andersom overzetten en het geluid van de microfoon uitschakelen b
MULTIMEDIA drukken op de toets "Opnieuw bellen". SMS-LEZER Het systeem kan de SMS-berichten die de mobiele telefoon ontvangt voorlezen. Om deze functie te gebruiken, moet de mobiele telefoon de uitwisseling van SMS via Bluetooth® ondersteunen. Als deze functie niet door de telefoon wordt ondersteund, is de betreffende niet geactiveerd (grijs). toets Bij ontvangst van een tekstbericht, toont het display een scherm waarop de opties "Luisteren", "Bellen" of "Negeer" gekozen kunnen worden.
geluidssignalen (via de luidsprekers in het voertuig) en visuele waarschuwingen (op het instrumentenpaneel). "Front Park Assist vol." (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om het volume van de geluidssignaal dat door het voorste Parkassist-systeem wordt afgegeven te selecteren. "Rear Park Assist vol." (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om het volume van de geluidssignaal dat door het achterste Parkassist-systeem wordt afgegeven te selecteren. "Park Assist vol.
MULTIMEDIA SPRAAKOPDRACHTEN Opmerkingen Voor talen die niet door het systeem worden ondersteund, zijn geen spraakopdrachten beschikbaar. Om gebruik te maken van spraakopdrachten, op de toets op het stuurwiel drukken (toets "Spraak") en de spraakopdracht die u wilt activeren uitspreken.
BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN BELANGRIJK INTERIEURUITRUSTING Rijd nooit met open dashboardkastje: bij een ongeval kunnen de inzittenden voorin hierdoor verwond raken. De aansteker wordt zeer heet. Wees voorzichtig en zorg dat hij niet wordt gebruikt door kinderen: brandgevaar en/of gevaar voor brandwonden. Gebruik de asbak niet als prullenbak: de inhoud kan door sigarettenpeuken in brand raken. IMPERIAAL/SKIDRAGER Verzeker u ervan, voordat u gaat rijden, dat de dwarsstangen goed gemonteerd zijn.
BELANGRIJK DE SLEUTELS Gebruikte batterijen kunnen schadelijk zijn voor het milieu als ze niet op de juiste wijze als afval verwerkt worden. Ze moeten overeenkomstig de wet in speciale bakken gedeponeerd worden. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij het Fiat Servicenetwerk dat voor hun verwerking zal zorgen.
NOTE
ALFABETISCH REGISTER ABS (systeem) . . . . . . . . . . . . . .60 Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .147 Accu opladen . . . . . . . . . . . . . . .149 Achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . .15 Achteruitkijkcamera . . . . . . . . . . .100 Achteruitkijkspiegels . . . . . . . . . . .19 Actieve veiligheidssystemen. . . . . . .60 Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . .164 Afsluiter van de brandstoftoevoer . .126 Airbag (SRS aanvullend veiligheidssysteem) . . . . . . . . . .
ALFABETISCH REGISTER Hoogteregeling koplampen . . . . . . .23 Identificatiegegevens chassisnummer . . . . . . . . . . .159 motorcode . . . . . . . . . . . . . .159 typeplaatje met identificatiegegevens . . . . . . . .159 Interieur (reiniging) . . . . . . . . . . . .156 Interieurverlichting . . . . . . . . . . . . .23 ISOFIX-kinderzitje (montage) . . . . . .74 iTPMS (indirect Tyre Pressure Monitoring System) . . . . . . . . . .63 Kentekenverlichting (lamp vervangen) . . . . . . . . . . . . . . .
Stopcontact achter . . . . . . . . . . . .36 Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . .10 Stuurwiel. . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 Symbolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .3 Tabel met . . . . . . . . . . . . . . . . .167 Tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . .103 Tankprocedure . . . . . . . . . . . . . .103 Tanken in een noodgeval . . . . . .104 TC (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . .61 Technische gegevens . . . . . . . . . .159 Uconnect 3" Radio . . . . . . . . . . .
FCA Italy S.p.A. - MOPAR - Technical Services - Service Engineering Largo Senatore G. Agnelli, 3 - 10040 Volvera - Torino (Italië) Druknummer 603.99.
COP TIPO LUM NL.qxp_COP TIPO LUM NL 13/01/16 12:23 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.
COP TIPO LUM NL.qxp_COP TIPO LUM NL 13/01/16 12:23 Pagina 1 T I P O 4 D O O R S NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat Chrysler Automobiles behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.