FIAT STRADA 603.50.
Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Strada. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Strada leert kennen en u uw auto op de juiste manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw Fiat Strada volledig te benutten.
ABSOLUUT LEZEN! K BRANDSTOF TANKEN Tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590. STARTEN VAN DE MOTOR Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; en daarna: Draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
ELEKTRISCHE APPARATUUR 쇵 Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik. CODE-card Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
WELKOM AAN BOORD VAN DE FIAT STRADA De Fiat Strada is een originele auto waarmee u bent verzekerd van perfect rijplezier en een maximum aan veiligheid. Bovendien is de Fiat Strada een auto met respect voor het milieu.
SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extra aandacht voor vragen. Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp het gaat: Veiligheid van de inzittenden. Let op. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden. Bescherming van het milieu.
6
INHOUD WEGWIJS IN UW AUTO CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ACCESSOIRES MONTEREN ALFABETISCH REGISTER 7
FIAT CODE Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw Fiat Strada zijn plaatjes met een bepaalde kleur aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Fiat CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.
Samen met de sleutels heeft u de CODE-card fig. 2 ontvangen waarop staat aangegeven: A - de elektronische code voor het uitvoeren van een noodstart (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”); B - de mechanische code van de sleutels die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Fiat-dealer moet worden overhandigd; C - vakjes voor het aanbrengen van de codestickers van de afstandsbedieningen als de auto is uitgerust met het “Diefstalalarm” (optional).
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die verschillend is van alle andere, en die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. DUPLICAATSLEUTELS Als u extra sleutels wenst, wendt u dan met alle sleutels die reeds in uw bezit zijn en de CODE-card tot de Fiat-dealer. De Fiat-dealer zal zowel de nieuwe sleutels als de reeds in uw bezit zijnde sleutels (tot een maximum van 8 sleutels) in het geheugen opslaan. De Fiat-dealer kan u vragen uw eigendomsrecht op de auto te bewijzen.
In overeenstemming met de wetgeving in ieder land ten aanzien van radiozendapparatuur: – staat, voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, het toelatingsnummer op de sleutel met afstandsbediening. EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN BESTELLEN De ontvanger kan in totaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de Fiat-dealer en neem alle in uw bezit zijnde sleutels en de CODE-card mee.
START-/CONTACTSLOT De sleutel kan in 4 standen worden gedraaid fig. 6: – STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Enkele elektrische installaties kunnen werken (bijv. autoradio, centrale portiervergrendeling, diefstalalarm enz.). – MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken. – AVV: motor starten. – PARK: motor uit, parkeerverlichting aan, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Druk om de sleutel in stand PARK te kunnen draaien, op de knop A.
DASHBOARD De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen. P4E02885 fig. 7 1. Verstel- en regelbare luchtroosters aan de zijkant - 2. Vaste luchtroosters - 3. Bedieningshendel buitenverlichting 4. Instrumentenpaneel - 5. Airbag bestuurderszijde - 6. Verstel- en regelbare luchtroosters in het midden - 7. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 8. Bedieningshendel ruitenwissers/-sproeiers - 9. Bedieningsorganen - 10.
De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen. P4E02886 fig. 8 1. Verstel- en regelbare luchtroosters aan de zijkant - 2. Vaste luchtroosters - 3. Bedieningshendel buitenverlichting - 4. Instrumentenpaneel - 5. Airbag bestuurderszijde - 6. Verstel- en regelbare luchtroosters in het midden - 7. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 8. Bedieningshendel ruitenwissers/-sproeiers - 9. Bedieningsorganen - 10. Autoradio - 11.
INSTRUMENTENPANEEL UITVOERING MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY A - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve. B - Toerenteller. C - Snelheidsmeter en kilometerteller (totaal en dagstand). D - Koelvloeistoftemperatuurmeter. P4E02887 fig.
UITVOERING MET INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY A - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve. B - Toerenteller. C - Snelheidsmeter en kilometerteller (totaal en dagstand). D - Koelvloeistoftemperatuurmeter. P4E02888 fig.
UITVOERING ADVENTURE A - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve. B - Toerenteller. C - Snelheidsmeter en kilometerteller (totaal en dagstand). D - Koelvloeistoftemperatuurmeter. P4E02889 fig.
STOELEN fig. 12 Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd. Verstellen in lengterichting Trek de hendel A omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen. Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze uit de rails schuiven.
HOOFDSTEUNEN fig. 13 Deze kan worden versteld. Zet de hendel A in stand: Om de veiligheid van de inzittenden te vergroten zijn de hoofdsteunen in hoogte verstelbaar en vergrendelen automatisch in de gewenste stand. Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat. 1) normale stand 2) anti-verblindingsstand. De spiegel is uitgerust met een veiligheidsvoorziening: de spiegel springt tijdens een botsing los.
BUITENSPIEGELS Elektrisch verstelbare buitenspiegels fig.16a Handbediende verstelling fig. 16 De verstelling is alleen mogelijk met de start-/contactsleutel in stand MAR. Van binnenuit met de knop A. Het spiegelglas van de rechter spiegel is parabolisch waardoor het blikveld wordt vergroot. Dit heeft tot gevolg dat de omvang van de objecten die men in de spiegel ziet, kleiner lijken. Hierdoor kan de indruk ontstaan dat deze objecten verder verwijderd zijn dan in werkelijkheid.
VEILIGHEIDSGORDELS dens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft. GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 17 Maak de gordel vast door de gesp A in de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar vergrendelt. Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel.
Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS De geleidebeugel kan in 4 standen worden gezet fig. 18: De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat. De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur van de inzittende. Zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind.
De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de passagier erop attent te maken). Controleer na het afstellen altijd of de beugel vergrendeld is in een van de vaste standen. Draag altijd veiligheidsgordels. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval. fig.
ZEER GEVAARLIJK: als de auto is uitgerust met een airbag aan passagierszijde, dan mag er geen kinderzitje op de passagiersstoel worden gemonteerd. Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt fig. 21.
KINDEREN VEILIG VERVOEREN (als het vervoeren van kinderen in bestelauto’s wettelijk is toegestaan) Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen. Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd.
Monteer absoluut geen kinderzitje op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in fig. 23 is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf.
GROEP 2 GROEP 3 Vanaf 15 kg kunnen kinderen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen fig. 25. Vanaf 22 kg kunnen kinderen op een zittingverhoger vervoerd worden fig. 26.
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN KINDERZITJES Als de wetgeving van het land waarin u zich bevindt het transport van kinderen in bestelauto’s toestaat, dan moeten de kinderzitjes als volgt gemonteerd moeten worden: 28 Groep Gewicht Groep 0, 0+ tot 13 kg Groep 1 9 - 18 kg Groep 2 15 - 25 kg Groep 3 22 - 36 kg Passagiersstoel Geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”
GORDELSPANNERS Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels van de Fiat Strada voorzien van gordelspanners. Dit systeem wordt bij een heftige botsing door een sensor in werking gesteld en trekt de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt.
BRANDSTOFMETER fig. 28 SNELHEIDSMETER fig. 27 De wijzer geeft globaal de hoeveelheid brandstof aan die in de tank aanwezig is. Afhankelijk van de uitvoering kan het meetbereik van de snelheidsmeter verschillen. BELANGRIJK Als de wijzernaald een lege brandstoftank aangeeft en het waarschuwingslampje voor de brandstofreserve A-fig. 28 knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Fiatdealer om het systeem te laten controleren.
BELANGRIJK Als de wijzernaald aan het begin van de schaal staat (lage temperatuur) en het waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur A-fig. 30 brandt, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Fiatdealer om het systeem te laten controleren. De wijzernaald kan ook in het rode gebied komen, terwijl u met hoge buitentemperaturen langzaam rijdt. Het is in dat geval raadzaam te stoppen en de motor uit te zetten.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 33-34 N Om het scherm en de keuzemogelijkheden naar boven te doorlopen of de weergegeven waarde te verhogen. MODE Kort indrukken voor toegang tot het menu en/of naar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen. Even ingedrukt houden om terug te keren naar het beginscherm. O Om het scherm en de keuzemogelijkheden naar beneden te doorlopen of de weergegeven waarde te verlagen.
SETUP-MENU H et menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen N en O worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen (setup) kunt uitvoeren. Het setup-menu kan worden ingeschakeld door de knop MODE kort in te drukken. Door de knoppen N en O telkens in te drukken, kunt u de lijst van het setup-menu doorlopen. De werking is afhankelijk van het geselecteerde menupunt.
Snelheidslimiet instellen Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/h of mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden, wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
D Buitentemperatuur. E Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld). Opmerking Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een van de voorportieren het display verlicht en wordt enkele seconden de tijd en de kilometer-/mijltotaalteller weergegeven. De auto kan zijn uitgerust met een instelbaar multifunctioneel display, dat tijdens het rijden nuttige informatie aan de bestuurder levert aangepast aan de eerder gekozen instelling. BEDIENINGSKNOPPEN fig.
SETUP-MENU fig. 38 Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen N en O worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen (setup) kunt uitvoeren. Het setup-menu kan worden geactiveerd door de knop MODE kort in te drukken. Door de knop N of O steeds in te drukken, kunt u de lijst van het setupmenu doorlopen. De werking is afhankelijk van het geselecteerde menupunt.
Bijvoorbeeld: Deutsch Italiano English Español Nederlands Français Polski Português + – + – TRIP B KLOK INSTELLEN MODE knop kort indrukken – KLOKWEERGAVE DATUM INSTELLEN – – VERGR. PORT. VOL. ZOEMER – + AUDIO HERH. – + + – MENU VERLATEN VOL. TOETSEN + Maand + SERVICE + Jaar – SNELH.LIM. – Dag + + MODE knop kort indrukken Bijvoorbeeld: Druk kort op de knop MODE om vanuit het beginscherm te navigeren. Druk op de knop N of O om in het menu te navigeren.
Snelheidslimiet (Snelh. Lim.) Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/h of mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden, wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Tijdweergave (Klokweergave) Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h of 24h. Ga voor het instellen als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert 12h of 24h, afhankelijk van de instelling; – druk op de knop N of O om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Centrale portiervergrendeling bij rijdende auto (Vergr. Port.) Als deze functie is ingeschakeld (On), worden de portieren automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h.
Taal instellen (Taal) U kunt de taal van het display instellen: Italiaans, Engels, Duits, Portugees, Spaans, Frans, Pools en Nederlands. Ga om de gewenste taal in te stellen als volgt te werk: – druk kort op de knop MODE; op het display knippert de ingestelde “taal”; – druk op de knop N of O om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Geprogrammeerd onderhoud (Service) Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers of dagen nog resteren voordat een servicebeurt moet worden uitgevoerd.
TRIP COMPUTER (indien aanwezig) Algemene aanwijzingen De “Trip computer” is beschikbaar op uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display. Met de “Trip computer” kan, als de contactsleutel in stand MAR staat, op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit “General trip”, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto, en “Trip B”, alleen aanwezig op het instelbare multifunctionele display, dat betrekking heeft op een deeltraject.
Weergegeven gegevens Autonomie Geeft het aantal kilometers aan dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank, waarbij ervan uit wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie “- - - -” als: – de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl) – als de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat. Afgelegde afstand Geeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf het begin van een nieuwe rit.
P4E02780 BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “General trip” wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens van “Trip B” op nul gezet, terwijl bij het op nul zetten van “Trip B ” alleen de gegevens van “Trip B” op nul worden gezet. Procedure voor het begin van een rit Voor het op nul zetten (reset) moet u met de sleutel in stand MAR langer dan 2 seconden op de knop TRIP drukken. fig.
LAMPJES EN BERICHTEN ALGEMENE OPMERKINGEN Naast het branden van het lampje, verschijnt er bij bepaalde uitvoeringen ook een specifiek bericht en/of klinkt er een akoestisch signaal. Deze meldingen zijn kort en uit voorzorg en moeten als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiatdealer om het systeem direct te laten controleren.
❒ Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken van een aanhanger of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN (rood) Als een of meerdere portieren of de achterklep niet goed gesloten zijn, gaat het lampje branden (bepaalde uitvoeringen). STORING IN INSPUITSYSTEEM (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display; de weergave van de symbolen ¯ / ˙ geeft aan dat het linker of rechter portier niet goed gesloten is.
m VOORGLOEIINSTALLATIE (geel) STORING VOORGLOEIINSTALLATIE (geel) Voorgloeibougies Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden. Storing in voorgloei-installatie Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voorgloei-installatie.
W DEFECTE BUITENVERLICHTING (geel) Het lampje gaat branden (bepaalde uitvoeringen) als er een storing is in een van de volgende systemen: – buitenverlichting – remlichten (behalve derde remlicht) – mistachterlichten – richtingaanwijzers – kentekenplaatverlichting. De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding.
3 BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN (groen) FOLLOW ME HOME (groen) Buitenverlichting en dimlichten Het lampje gaat branden als de buitenverlichting of het dimlicht wordt ingeschakeld. Follow me home Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt (zie “Follow me home” in het hoofdstuk “Dashboard en bediening”). Op het display verschijnt het betreffende bericht. 5 MISTLAMPEN VOOR (groen) (indien aanwezig) Het lampje gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld.
KLIMAATREGELING 1 - Luchtroosters voor ontwasemen van de voorruit. 2 - Luchtroosters voor ontwasemen van de zijruiten voor. 3 - Verstelbare luchtroosters in het midden en aan de zijkant. 4 - Uitstroomopeningen aan de zijkant voor lucht naar de beenruimten van de zitplaatsen voor. fig.
VERSTELBARE EN REGELBARE LUCHTROOSTERS fig. 41-42 VERWARMING EN VENTILATIE B - Regelschuif voor het richten van de luchtstroom. De luchtroosters kunnen door kantelen naar boven en naar beneden worden gericht. De luchtroosters kunnen door kantelen naar boven en naar beneden worden gericht. BEDIENINGSORGANEN fig. 43 C - Vast luchtrooster voor de zijruiten fig. 42. A - Draaiknop voor de luchtopbrengst: A - Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht).
VERWARMING 1) Draaiknop voor de luchttemperatuur A: in het rode vlak. 2) Draaiknop voor de aanjager C: op de gewenste snelheid. 3) Draaiknop voor de luchtverdeling D; in stand: ≤ voor verwarming van de beenruimten en ontwaseming van de voorruit; µ voor lucht naar de beenruimten en koelere lucht uit de luchtroosters in het midden en op het dashboard; w voor een snelle verwarming.
RECIRCULATIE Als u de schuif voor de recirculatie in stand v zet, circuleert alleen de lucht in het interieur. HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING BELANGRIJK De lucht in het interieur koelt sneller af als bij zomerse temperaturen de luchtrecirculatie wordt ingeschakeld. Dit systeem is vooral bruikbaar bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tunnels enz.). Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, vooral niet als u met meer personen in de auto zit.
4) Draaiknop voor de luchtverdeling D: in stand ¥; controleer of alle luchtroosters open zijn. 5) Airconditioning: druk op de knop C-fig. 44. 6) Voor een snelle koeling van de lucht in het interieur, wat vooral nuttig is als de auto in de zon heeft gestaan, moeten de ruiten van de voorportieren 2 of 3 minuten geheel geopend worden, zodat lucht van buiten binnenkomt. Voor een gematigde koeling: zet de regelschuif in stand ¶, verhoog de temperatuur en verlaag de snelheid van de aanjager.
BUITENVERLICHTING Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de buitenverlichting inschakelt, gaan ook de verlichting van het instrumentenpaneel en de bedieningsknoppen op het dashboard branden. VERLICHTING UIT fig. 45 Draaiknop in stand O. GROOTLICHT fig. 45 RICHTINGAANWIJZERS fig. 46 Druk de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als de draaiknop reeds in stand 2 staat (vergrendelde stand).
Inschakelen U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken. Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt de verlichting automatisch uit.
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de achterruitwisser te zwaar wordt belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de achterruitwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer. BEDIENINGSORGANEN Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
Mistlampen voor Verstralers Knop A-fig. 49: deze lampen werken alleen als de buitenverlichting is ingeschakeld. De mistlampen voor worden uitgeschakeld als u de contactsleutel in stand STOP draait. Knop C-fig.49. Deze lampen werken alleen als het grootlicht is ingeschakeld. De verstralers worden uitgeschakeld als de contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid. Als de motor weer wordt gestart, moeten, indien nodig, de mistlampen voor opnieuw worden ingeschakeld.
INTERIEURUITRUSTING Rijd niet met een geopend dashboardkastje: bij een ongeval zou de passagier zich kunnen verwonden. DASHBOARDKASTJE BRILLENHOUDER Op enkele uitvoeringen bevindt zich een brillenhouder in het bestuurdersportier. Trek de dop in de richting van de pijl fig. 52b om de houder te openen. Trek aan de handgreep A-fig. 51 om het kastje te openen. fig. 51 62 P4E02917 P4E02918 P4E02152 Bij het openen van het kastje gaat aan de binnenkant een lampje B-fig.
PLAFONDVERLICHTING fig. 53 Brandduurregeling van de plafondverlichting De plafondverlichting kan op twee manieren gaan branden. Dit is afhankelijk van de stand van de schakelaar A: Om het in- en uitstappen vooral in het donker te vergemakkelijken, zijn er 2 brandduurregelingen (bepaalde uitvoeringen). 1: de verlichting brandt altijd (ON), ook bij gesloten portieren; 2: de verlichting gaat automatisch branden als u een van de voorportieren opent; 3: de verlichting is altijd uitgeschakeld (OFF).
AANSTEKER fig. 54 ASBAK fig. 55 ZONNEKLEPPEN Deze werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat. Open het klepje A door het naar achteren te trekken. De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de binnenspiegel. Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid. Druk op de knop A om de aansteker in te schakelen; na ongeveer 15 seconden springt de knop automatisch terug en is de aansteker gereed voor gebruik. De asbak is uitneembaar.
PORTIEREN Controleer voordat u een portier opent of u dit op een veilige manier kunt doen. VAN BINNENUIT Van binnenuit Openen: trek aan de hendel A-fig. 58. Duw bij gesloten portieren tegen de hendel (voor vergrendeling) of trek aan de hendel (voor ontgrendeling). De centrale portiervergrendeling kan ook worden ingeschakeld met de afstandsbediening van het diefstalalarm. Vergrendelen: sluit het portier en druk op de hendel. VAN BUITENAF Openen: draai de sleutel in stand 1fig.
Op het rooster van het opbergvak in het portier aan bestuurderszijde zijn twee drukschakelaars gemonteerd waarmee u, met de sleutel in stand MAR, de zijruiten bedient: A - zijruit links; B - zijruit rechts. In de armsteun van het portier aan passagierszijde is een schakelaar gemonteerd om aan die zijde de ruit te bedienen. Draai aan de slinger A om de ruit te openen of te sluiten. P4E02919 Druk op de schakelaars om de ruiten te openen. Trek aan de schakelaars om de ruiten te sluiten.
De ruit van het opendak verwijderen Enkele uitvoeringen met verlengde cabine kunnen worden uitgerust met een kantelbaar opendak, dat bovendien, afhankelijk van de ventilatiebehoefte in het interieur, geheel kan worden verwijderd. Hierna wordt de procedure beschreven voor het verwijderen van de ruit van het opendak.
Om de ruit van het opendak weer te monteren, moet de procedure voor het verwijderen in omgekeerde volgorde worden uitgevoerd en de ruit zowel in de voorste zitting als in de sluiting fig. 62 worden geplaatst. Druk licht op het achterste gedeelte van de ruit, totdat u de vergrendeling hoort; draai vervolgens de knop fig. 63 twee slagen (in tegengestelde richting als voor het openen van de ruit).
2) Druk op de haak A-fig. 66. Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Kom niet met uw handen in de buurt van de elektroventilateur: de elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld contact, onverwacht inschakelen. Wacht tot de motor is afgekoeld. 3) Til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang A-fig. 67 uit de klem. Motorkap openen: 1) Trek aan de hendel A-fig. 65.
ACHTERRUIT BESCHERMROOSTER De achterruit kan worden opengeschoven (indien van toepassing) door de klem A-fig. 68 los te haken. P4E01317 Pas op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken omdat ook deze door de bewegende onderdelen kunnen worden gegrepen. Motorkap sluiten: 1) Houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de andere hand de stang A- fig. 67 uit de zitting B en plaats de steunstang terug in de klem.
TREEPLANKEN ACHTER EN AAN DE ZIJKANT (indien aanwezig) De hoes wordt op zijn plaats gehouden door de rails aan de zijkant. Als de hoes niet gebruikt wordt, kan deze worden opgerold en met de daarvoor bestemde riemen bevestigd worden tegen het voorpaneel fig. 71. KOPLAMPEN AFSTELLEN BELANGRIJK Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien zijn er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplampafstelling.
KOPLAMPVERSTELLING Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. In dit geval moeten de koplampen worden afgesteld. Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt. ABS (indien aanwezig) Als u niet eerder in een auto met ABS hebt gereden, raden wij u aan het systeem eerst een paar keer uit te proberen op een glad wegdek.
Het gebruik van het ABS leidt niet altijd tot een kortere remweg: als bijv. ijs of verse sneeuw op de weg ligt, kan de remweg langer zijn. Voor het beste gebruik van het antiblokkeersysteem, is het raadzaam de volgende aanwijzingen op te volgen: Het ABS benut zo goed mogelijk de beschikbare grip, maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.
Als bij een draaiende motor alleen het waarschuwingslampje > gaat branden, dan is er een storing in het ABS-systeem. In dat geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het antiblokkeersysteem. Onder deze omstandigheden kan ook de werking van het EBD-systeem verminderen. Ook in dit geval raden wij u aan onmiddellijk en zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer te rijden, om het systeem te laten controleren.
Europa en in de meeste landen daarbuiten. AIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de veiligheidsgordel voldoende is), wordt de airbag niet geactiveerd. De airbag aan passagierszijde is ontwikkeld om de bescherming te verbeteren van een inzittende voor met omgelegde veiligheidsgordel.
ALGEMENE OPMERKINGEN De frontairbags kunnen worden geactiveerd bij zware botsingen of als de auto aan de onderzijde wordt geraakt, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen treden, stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek. Als de airbag in werking treedt, ontsnapt er een kleine hoeveelheid poederachtige stof en een beetje rook. Deze poederachtige stof en rook zijn niet schadelijk en duiden niet op brand.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje ¬ branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven. Als het lampje niet gaat branden of als het blijft branden tijdens het rijden, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer. ZEER GEVAARLIJK: Als u een wiegje of kinderzitje op de passagiersstoel wilt plaatsen, moet de airbag aan passagierszijde buiten werking worden gesteld. Wendt u uitsluitend tot de Fiat-dealer.
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordel, maar een aanvulling. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
Bij buitentemperaturen die tussen de 0°C en +15°C schommelen (bijvoorbeeld in het voor- en najaar), kan de door het tankstation geleverde dieselbrandstof niet toereikend blijken te zijn. Gebruik in die omstandigheden, en vooral als de motor regelmatig wordt afgezet en weer wordt gestart bij lage buitentemperaturen (bijv.
BELANGRIJK Vervang de tankdop zo nodig alleen door een ander exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het benzinedamp-opvangsysteem in gevaar worden gebracht. 80 BESCHERMING VAN HET MILIEU De bescherming van het milieu is het uitgangspunt geweest in alle fasen van de ontwikkeling en productie van de Fiat Strada. Het resultaat is zichtbaar in het gebruik van de materialen en de toepassing van sys- temen om de schadelijke effecten te voorkomen of drastisch te beperken.
MOTOR STARTEN 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen. BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand AVV draait. 3) Draai de contactsleutel in stand MAR. Op het instrumentenpaneel gaan de lampjes Y m en U branden.
Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat knipperen na het starten of tijdens een langdurige startpoging, dan is er een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u wel zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.
NOODSTART Als de regeleenheid van de Fiat CODE de via de contactsleutel gezonden code niet herkent (controlelampje Y op het instrumentenpaneel brandt constant), kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die op de CODE-card vermeld staat. Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
PARKEREN Zet de motor uit, trek de handrem aan, schakel de 1e versnelling in als de weg omhoog loopt of de achteruit als de weg omlaag loopt en zet de voorwielen iets uitgestuurd naar de kant van de weg of de stoep. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt.
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK Voor het inschakelen van de achteruit (R), moet de auto stilstaan en de pook in de vrijstand staan. Trek vervolgens de schuifring A omhoog en verplaats de pook naar rechts en vervolgens naar achteren. Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in een van de in het schema aangegeven standen fig. 2 plaatsen (dit schema staat ook op de knop van de pook).
VEILIG RIJDEN Tijdens het ontwerpen van de Fiat Strada heeft Fiat veel aandacht besteed aan de optimale veiligheid voor de inzittenden. Desalniettemin blijft het gedrag van de bestuurder van doorslaggevende betekenis voor de veiligheid op de weg. Hierna vindt u enkele eenvoudige tips en aanbevelingen om onder diverse omstandigheden veilig te rijden. Hoewel u de meeste natuurlijk al kent, is het toch de moeite waard ze aandachtig te lezen. VOOR U WEGRIJDT – Controleer of de verlichting goed werkt.
TIJDENS DE RIT – De eerste regel van veilig rijden is voorzichtigheid. – Voorzichtigheid houdt ook in, dat u alert bent op fouten en onvoorzichtigheden van anderen. – Houdt u altijd strikt aan de geldende verkeersregels van elk land waarin u rijdt en houdt u vooral aan de maximum snelheden. – Controleer ook altijd of naast uzelf ook de passagier de veiligheidsgordel heeft omgelegd en of de kinderen in passende zitjes worden vervoerd.
Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een steile afdaling. Rijd niet met voorwerpen op de vloer voor de bestuurdersstoel: tijdens het remmen kunnen deze tussen de pedalen komen waardoor het onmogelijk is te accelereren of te remmen.
MET REGEN RIJDEN Regen en natte wegen leveren gevaar op. Op natte wegen zijn alle manoeuvres moeilijker, omdat de grip van de banden op het wegdek aanzienlijk minder is. Het gevolg is dat de remweg aanmerkelijk langer is en dat de grip op het wegdek minder is. Enkele tips voor het rijden met regen: – Beperk de snelheid en bewaar een grotere afstand van de auto’s die voor u rijden. – Als het erg hard regent, wordt ook het zicht beperkt.
– Denk eraan dat bergopwaarts inhalen veel langzamer gaat en dat de weg daarom langer vrij moet zijn. Als u wordt ingehaald terwijl u bergopwaarts rijdt, geef de passerende auto dan de ruimte. – In de winter kan op schijnbaar droge wegen toch ijs liggen. Let daarom vooral goed op de delen van de weg die door de aanwezigheid van bomen of rotsen weinig zon krijgen, waardoor ijs kan blijven liggen. – Houd ruim afstand van de auto’s voor u.
AANWIJZINGEN VOOR HET LADEN De auto is ontworpen en goedgekeurd op basis van vastgestelde maximum gewichten (zie de tabellen “Gewichten” in het hoofdstuk “Technische gegevens”): – leeggewicht – nuttig laadvermogen – maximum voorasbelasting – maximum achterasbelasting Bij een onregelmatig wegdek en bij bruusk remmen kan de lading onverwachts verschuiven, wat gevaar op kan leveren voor de bestuurder en de passagier: zorg er daarom voor dat de lading goed vastzit, voordat u vertrekt.
ECONOMISCH EN MILIEUBEWUST RIJDEN VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET BEHOUD VAN DE EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN. Het milieu is een van de uitgangspunten geweest bij de ontwikkeling van de Fiat Strada. Het is niet voor niets dat resultaten van zijn emissiereductiesystemen boven de geldende normen liggen. Het milieu heeft recht op maximale aandacht van iedereen. De correcte werking van deze systemen is niet alleen belangrijk voor het milieu, maar ook voor het rendement van de auto.
Spuit geen reinigings- of beschermingsmiddelen op de katalysator, de lambdasonde en het uitlaatsysteem. KOSTENBESPARING EN BEPERKING VAN DE UITSTOOT VAN SCHADELIJKE UITLAATGASSEN Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.
Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De koplampen, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer). Airconditioning De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor de motor zwaar wordt belast en het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld +20%).
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN TREKKEN VAN AANHANGERS Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer), maar ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen. SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN – Maak de gespoten delen schoon en behandel ze met een beschermende was. Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt: – Reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen. – Zet de auto in een overdekte, droge en zo mogelijk goed geventileerde ruimte. – Smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan. – Schakel een versnelling in.
Controleer regelmatig: – bandenspanning en conditie van de banden – niveau van het elektrolyt van de accu – niveau van de motorolie – niveau van de koelvloeistof en de conditie van het koelsysteem – niveau van de remvloeistof – niveau van de ruitensproeiervloeistof – niveau van de olie van de stuurbekrachtiging.
NOODSTART Als de Fiat CODE er niet in slaagt om de startblokkering op te heffen, blijven het controlelampje Y en het waarschuwingslampje U branden en start de motor niet. Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren. Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen, voordat u de motor op deze wijze start. Als er een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin (punt 1) worden herhaald.
STARTEN MET EEN HULPACCU Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken. Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot de Fiat-dealer.
ROLLEND STARTEN EEN LEKKE BAND Algemene aanwijzingen Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen. Voor het juiste gebruik van de krik en het noodreservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.
Start de motor nooit als de auto is opgekrikt. Als de auto een aanhanger trekt, ontkoppel dan eerst de aanhanger en krik dan de auto op. Het is ook mogelijk het reservewiel in de laadruimte op te bergen. 3) Draai de blokkeerschroef Afig. 4a-4b helemaal los met de daarvoor bestemde antidiefstalmoer Bfig. 4b (in de gereedschaptas) en verwijder het reservewiel. 1) Haak de elastische riemen A-fig. 2 los en pak de krik. 2) Pak de gereedschaptas fig. 3.
5) Waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat de auto weer geheel op de grond staat. 1) Draai de wielbouten van het te verwisselen wiel ongeveer een slag los. 2) Schud bij lichtmetalen velgen enige malen aan de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf kan komen.
10) Monteer het wieldeksel waarbij het grootste gat A-fig. 8 over de reeds gemonteerde wielbout moet vallen. 14) Draai de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die is aangegeven in fig. 10. Aanhaalmoment: 86 Nm. 11) Plaats de overige 3 wielbouten met behulp van het handvat van de bijgeleverde schroevendraaier fig. 9. 15) Draai de krik geheel naar beneden en verwijder de slinger. 18) Plaats de krik in de daarvoor bestemde ruimte.
EEN GLOEILAMP VERVANGEN Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden.
P4E01506 fig. 11 106 Lampen fig.
DEFECTE BUITENVERLICHTING 2) Trek de stekker A-fig. 13 los. Haak de borgveer B-fig. 13 los en verwijder de lamp C. BUITENVERLICHTING VOOR GROOTLICHT EN DIMLICHT 3) Plaats de nieuwe lamp, waarbij de lippen op het metalen deel in de uitsparingen van de reflector moeten vallen. 1) Druk de borglippen A-fig. 12 in en verwijder het deksel. 4) Haak de borgveer weer vast, sluit de stekker aan en monteer het deksel. 3) Vervang de lamp en monteer de lamphouder A.
RICHTINGAANWIJZERS VOOR Gloeilamp (12V-21W) vervangen: 1) Draai de dop A-fig. 15 linksom en verwijder de dop. 2) Verwijder de lamp A-fig. 16 door hem iets in te drukken en linksom te draaien. MISTLAMPEN VOOR Laat de halogeenlamp door de Fiat-dealer vervangen. RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD fig. 17 VERSTRALERS (uitvoering Adventure) Laat de halogeenlamp door de Fiat-dealer vervangen. 1) Druk met de hand het lampenglas in de rijrichting van de auto, zodat de lip A wordt samengedrukt.
Typen fig. 20 gloeilampen: Gloeilamp vervangen: DERDE REMLICHT (Uitvoering korte cabine) B - 12V-21W voor remlichten 1) Draai vanuit de laadbak de schroeven A-fig. 18 los met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier (in de gereedschaptas). Trek de stekker los. C - 12V-21W voor achteruitrijlichten 2) Druk de borglippen B-fig in en verwijder het deksel. 19. E - 12V-5W voor achterlichten en mistachterlicht. Lampunit vervangen: 1) Draai de schroeven A-fig. 21 los en verwijder de unit.
KENTEKENPLAATVERLICHTING fig. 24 Lampunit (12V-23W) vervangen: Gloeilamp (12V-5W) vervangen: 1) Draai vanuit de laadbak de schroeven van de unit fig. 23 los. 1) Draai de bevestigingsschroeven A los en verwijder het lampenglas. 2) Neem de lampunit uit en draai de schroeven los die toegang geven tot de lampen. 2) Verwijder de lamphouder door hem iets te draaien en vervang de geklemde lamp.
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING VERLICHTING DASHBOARDKASTJE fig. 27 – verwijder het lampenglas uit de zitting door de lippen A-fig. 26 in te drukken; verwijder de buislamp B; – plaats een nieuwe lamp, monteer het lampenglas en druk vervolgens voorzichtig de hele lampunit in de daarvoor bestemde zitting. Gloeilamp (12V-5W) vervangen: 1) Verwijder het lampenglas A door het iets in te drukken en naar beneden te trekken. ZEKERINGEN VERVANGEN 2) Vervang de lamp B.
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal. Gebruik altijd een zekering met dezelfde kleur. Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère): BRANDGEVAAR! Als een hoofdzekering (MAXI-FUSE) doorbrandt, voer dan geen enkele reparatie uit maar wendt u tot de Fiat-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomverbruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
ZEKERINGEN IN DE ZEKERINGENKAST ZEKERINGEN IN DE ZEKERINGENKAST fig. 30 ZEKERINGEN IN DE MOTORRUIMTE fig. 31 De zekeringenkast bevindt zich onder het dashboard, links van het stuurwiel. P4E02922 P4E02912 De grafische symbolen die op de binnenzijde van het deksel zijn aangebracht, geven de belangrijkste elektrische componenten aan die door de betreffende zekering worden beveiligd. P4E02433 De zekeringen zijn bereikbaar nadat de schroeven A-fig.
ZEKERINGENTABEL Beveiligd systeem/component Nr. Zekering Ampère Plaats Grootlicht rechts 15 10A Fig. 31 Grootlicht links 13 10A Fig. 31 Dimlicht rechts 9 10A Fig. 30 Dimlicht links 5 10A Fig. 30 Waarschuwingsknipperlichten 20 10A Fig. 30 Mistlampen voor 10 15A Fig. 31 Richtingaanwijzers 20 10A Fig. 30 Verlichting componenten op dashboard 13 7,5A Fig. 30 Buitenverlichting 11 15A Fig.
Beveiligd systeem/component Nr. Zekering Ampère Plaats Voeding zekeringenkast dashboard: optionals 18 40A-MAXI FUSE Fig. 31 Voeding zekeringenkast dashboard: standaard uitrusting 17 70A-MAXI FUSE Fig. 31 Voeding ABS 21 50A-MAXI FUSE Fig. 31 Elektrische ruitbediening rechts 2 20A Fig. 30 Elektrische ruitbediening links 10 20A Fig. 30 Centrale portiervergrendeling 19 20A Fig. 30 Bobines 3 20A Fig. 31 Regeleenheid ABS (via start-/contactslot) 8 7,5A Fig.
Beveiligd systeem/component Nr. Zekering Ampère Plaats Impulsgever snelheidsmeter 2 15A Fig. 31 Voorgloei-installatie 24 60A-MAXI FUSE Fig. 31 Inspuitventielen 3 20A Fig. 31 Achterruitverwarming 16 30A Fig. 30 Brandstofpomp 5 15A Fig. 31 Ruitensproeierpomp 15 30A Fig. 30 Eerste snelheid elektroventilateur 19 30A-MAXI FUSE Fig. 31 Tweede snelheid elektroventilateur 20 60A-MAXI FUSE Fig. 31 +30 verbruikers (autoradio, plafondverlichting, diagnosestekker) 18 10A Fig.
EEN LEGE ACCU Wij raden u aan in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto” de voorzorgsmaatregelen door te lezen om een lege accu te voorkomen en om een lange levensduur van de accu te garanderen. ACCU OPLADEN We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd. Ga als volgt te werk: 1) Maak de accuklemmen los van de accupolen.
OPKRIKKEN VAN DE AUTO MET DE BOORDKRIK Zie de paragraaf “Een lekke band” in dit hoofdstuk. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt.
Aan de zijkant De auto mag niet aan de achterzijde worden opgekrikt (noch onder de carrosserie noch onder delen van de wielophanging). De auto mag uitsluitend aan de zijkant worden opgekrikt door de hefarm van de hydraulische krik te plaatsen zoals is aangegeven in fig. 33 en 34. MET EEN HEFBRUG De auto moet zo opgekrikt worden, dat de uiteinden van de hefarmen zich aan de onderzijde van de carrosserie bevinden, zoals is aangegeven in fig. 35. fig.
Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers. Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaptas. Houd er bij het slepen rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.
BIJ EEN ONGEVAL – Het is belangrijk altijd rustig te blijven. – Als u niet direct bij het ongeval betrokken bent, stopt u dan op een afstand van ten minste een tiental meters van het ongeluk. – Stop bij ongevallen op de snelweg zo mogelijk in de berm en laat de vluchtstrook vrij. – Zet de motor uit en schakel de waarschuwingsknipperlichten in. – Verlicht als het donker is, met de koplampen de plaats van het ongeval. – Wees voorzichtig, voorkom het risico van een aanrijding.
VERBANDTROMMEL Wij raden u aan om naast de verbandtrommel ook een brandblusser en een deken aan boord te hebben. De verbandtrommel moet ten minste bevatten fig. 38: Zowel de verbandtrommel als de brandblusser zijn opgenomen in het Fiat Lineaccessori-programma.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 30.000 km moeten worden uitgevoerd. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA De onderhoudsbeurten moeten iedere 30.000 km worden uitgevoerd x 1000 km 30 60 90 120 150 180 Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen ● ● ● ● ● ● Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanw., waarschuwingsknipperlichten, interieur, waarschuwings-/ controlelampjes enz.
x 1000 km Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren 30 60 90 120 150 180 ● ● ● ● ● ● Brandstoffilter vervangen ● ● ● Luchtfilterelement vervangen ● ● ● Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, accu, ruitensproeiers enz.) ● ● ● ● ● ● Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v.
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia die speciaal zijn afgestemd op de Fiat-modellen (zie “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). BELANGRIJK - Luchtfilter Iedere 1000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: BELANGRIJK - Motorolie Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto, de Fiat-dealer.
BELANGRIJK - Dieselfilter Door het gebruik van dieselbrandstof van mindere kwaliteit kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema is aangegeven. Een hortende motor kan een indicatie zijn dat het filter vervangen moet worden.
P4E02691 NIVEAUS CONTROLEREN Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar. fig. 1 - uitvoering 1.3 Multijet 16v Belangrijk; tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden. 128 1. motorolie - 2. accu - 3. remvloeistof - 4. ruitensproeiervloeistof - 5. motorkoelvloeistof - 6.
MOTOROLIE fig. 2 Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor nog warm is (ongeveer 10 minuten nadat de motor is afgezet). Het oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merkteken op de oliepeilstok staan. P4E02808 Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie. Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding.
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km. De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert. BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto. Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
BELANGRIJK Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht. Verwijder, voor het bijvullen, de dop en vul het reservoir met een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding: Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
Het olieverbruik van de stuurbekrachtiging is zeer laag; als na het bijvullen de olie binnen korte tijd weer moet worden bijgevuld, moet het systeem door een Fiat-dealer op eventuele lekkage worden gecontroleerd. Voorkom dat de olie voor de stuurbekrachtiging in contact komt met de warme delen van de motor: de olie is licht ontvlambaar. REMVLOEISTOF Remvloeistof is giftig en corrosief.
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven. LUCHTFILTER POLLENFILTER Laat het luchtfilter vervangen door de Fiat-dealer. Laat het pollenfilter vervangen door de Fiat-dealer. Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt.
CONDENS AFTAPPEN Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c gaat branden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
Bij een te laag niveau van het elektrolyt kan de accu onherstelbaar beschadigen. Hierdoor kan de accubak barsten, waarna het accuzuur wegloopt. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar. Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, handsfree kit enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Fiat Lineacccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Acculading controleren Zie de volgende tabel of de sticker fig. 10 op de accu. De acculading kan kwalitatief gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter te controleren. Bij een normaal gebruik van de auto zijn speciale voorzorgsmaatregelen niet nodig.
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. 138 WIELEN EN BANDEN Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden fig. 11: BANDENSPANNING A - Juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt. BELANGRIJK Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken enz. Vermijd ook harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen, en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen. Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak.
RUBBER SLANGEN RUITENWISSERS WISSERBLADEN Houd voor de rubber slangen van het remsysteem, de stuurbekrachtiging en het brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften aan van het Geprogrammeerd onderhoudsschema. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
Ruitenwisserbladen vervangen fig. 12 Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje: zie “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk. 1) Til de wisserarm A van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm. Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden fig. 13 niet verstopt zijn. Deze kunnen zo nodig met een speld worden doorgeprikt. 2) Druk het wisserblad naar beneden uit de arm A.
CARROSSERIE BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN De belangrijkste oorzaken van roest zijn: – luchtverontreiniging – zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat) – omgevings-/seizoensinvloeden. Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat.
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving.
Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen. Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING SCHOONMAKEN – Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. – Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep. Bewaar nooit spuitbussen in de auto. Ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
IDENTIFICATIEGEGEVENS CHASSISNUMMER fig. 1 Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat onder de rechter stoel. Het is bereikbaar nadat de bekleding is opgetild en bevat de volgende gegevens: – type van de auto ZFA 178000 – oplopend productienummer. TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS fig. 3 E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto Het typeplaatje is bevestigd op de motorkap en bevat de volgende informatie: F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger G - Max.
MOTORCODES CARROSSERIE-UITVOERINGEN PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK fig. 4 Het plaatje is aangebracht aan de zijkant op de binnenzijde van het rechter portier. VERLENGDE CABINE Het bevat de volgende informatie: A - Fabrikant van de lak 1.
MOTOR ALGEMENE INFORMATIE 1.3 Multijet 16V Typecode 223A9000 Cyclus Diesel Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 Aantal kleppen per cilinder Boring en slag mm 69,4x82 Cilinderinhoud cm3 1248 17,6±0,4 Compressieverhouding Max. vermogen (EU) bijbehorend toerental kW pk min-1 62,5 85 4000 Max.
BRANDSTOFSYSTEEM SMEERSYSTEEM TRANSMISSIE Elektronisch geregelde directe inspuiting Multijet “Common Rail” met turbocompressor en intercooler. Smering onder druk d.m.v. een tandwieloliepomp met ingebouwde oliedrukregelklep. KOPPELING Reiniging van de motorolie in een fullflow-oliefilterelement. Hydraulisch bediende koppeling met koppelingspedaal zonder vrije slag. KOELSYSTEEM VERSNELLINGSBAK Koelsysteem met radiateur, centrifugale waterpomp en expansiereservoir.
REMMEN DIFFERENTIEEL Rechte eindoverbrenging en differentieel ingebouwd in het versnellingsbakhuis. De overbrengingsverhoudingen zijn: Rechte eindreductie 1.3 Multijet 16V 3,733 Aantal tanden Voor: schijfremmen met zwevende remtangen. Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt. 15/66 Aandrijving van de voorwielen m.b.v.
WIELOPHANGING STUURINRICHTING VOORWIELOPHANGING Energie-absorberend stuurwiel (airbag). Onafhankelijke wielophanging, type McPherson met onderste wieldraagarmen bevestigd aan een subframe. Samendrukbare, energie-absorberende stuurkolom met hoekverstelling. Gedesaxeerde schroefveren en dubbelwerkende hydraulische telescoopschokdempers. “For life” gesmeerd mechanisch of hydraulisch bekrachtigd tandheugelstuurhuis. Stabilisatorstang.
WIELEN EN BANDEN BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden. Geperst stalen of lichtmetalen velgen; verschillende wielbouten voor montage van de twee velgtypen (afwijkende afmetingen en onderling niet uitwisselbaar). Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven.
Beladingsindex (draagvermogen) Snelheidsindex Q = tot 160 km/h. R = tot 170 km/h. S = tot 180 km/h. T = tot 190 km/h. U = tot 200 km/h. H = tot 210 km/h. V = tot 240 km/h. Maximale snelheid bij winterbanden tot 160 km/h. TM+S = tot 190 km/h. HM+S = tot 210 km/h.
ELEKTRISCHE INSTALLATIE Spanning van de elektrische installatie: 12 Volt. ACCU Met min aan massa. Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. DYNAMO Gelijkrichter en ingebouwde elektronische spanningsregelaar. Het laden van de accu begint zodra de motor is aangeslagen. Nominale maximum laadstroom 1.
GEWICHTEN 1.3 Multijet 16V Gewichten (kg) Uitvoering Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: Maximaal gewicht Draagvermogen laadklep (statisch) Max.
PRESTATIES Maximale snelheid na de inrijperiode in km/h. 1 2 3 4 5 R 1.3 Multijet 16V FIAT STRADA 30 53 82 115 165 30 1.
AFMETINGEN Uitv. met korte cabine A 825 B 2718 C 901 D 4444 E 1489 F 1425 G 1390 H 1664 I 1220 L 1070 M 1693 Afmetingen in mm P4E02904 fig.
AFMETINGEN Uitv. met verlengde cabine A 825 B 2718 C 901 D 4444 E 1544/1554 (*) F 1425 G 1390 H 1665 I 1220 L 1070 M 1393 Afmetingen in mm (*) Uitvoering ADVENTURE P4E02903 fig.
VULLINGSTABEL liter kg Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten 48 5,5 tot 7,5 – – Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590) Motorkoelsysteem: – met verwarming: – met handbediende airconditioning: 7,6 7,6 7,86 7,86 Mengsel van gedestil. water en 50% PARAFLU UP Motorcarter: Carter en oliefilter: 2,85 3,0 2,75 2,6 SELENIA WR Versnellingsbak en differentieel: 1,98 1,8 TUTELA CAR ZC 75 SYNTH Hydraulische stuurbekrachtiging: 0,68 0,9 TUTELA GI/A – 0,075 TUTELA MRM 2 Hydraul.
SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES Gebruik Smering voor dieselmotoren Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen voor een correct functioneren van de auto Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis met kwalificatie FIAT 9.
Gebruik Olie en vetten voor krachtoverbrengingen Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen Aanbevolen vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto en smeermiddelen Toepassing Synthetische olie SAE 75W-85, die ruimschoots voldoet aan de specificatie API GL4 PLUS. TUTELA CAR TECHNYX Mechanische versnellingsbak en differentieel Vet op basis van lithiumzepen, bevat molybdeenbisulfide.
BANDENSPANNING BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Bij gemiddelde belading Voor Achter 1.
TREKHAAK TREKHAAK MONTEREN De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak. De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige ECE-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen.
P4E01496 In fig. 1 staan de plaatsen aangegeven waar de onderdelen van de trekhaak op de carrosserie moeten worden bevestigd. De bevestigingspunten 1 en 2 moeten voorzien zijn van vulstukken met een diameter van 16x2. Hart achteras MONTAGESCHEMA Volbeladen BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst: MAX. GEWICHT OP KOPPELING 70 kg Hart trekkogel Midden van de auto fig.
ALFABETISCH REGISTER Aansteker .................................... Aanwijzingen voor het laden ..... ABS .................................................. Accu - met optische hydrometer........ - onderhoud................................... - specificaties ................................. - starten met een hulpaccu ........ Achteruitrijlichten (gloeilamp vervangen).............. Afmetingen (korte cabine) ......... Afmetingen (verlengde cabine) . Afstandsbediening ........................ Airbag..........
Hoofdsteunen ............................... 19 Identificatiegegevens .................. 146 15 Instrumentenpaneel ..................... Kentekenplaatverlichting.......... 110 30 25 53 30 71 149 Kilometerteller ............................. Kinderen veilig vervoeren .......... Klimaatregeling ............................. Koelvloeistoftemperatuurmeter Koplampen (afstellen ) ................ Koppeling .......................................
Parkeren ...................................... 84 Plafondverlichting - bediening...................................... 63 - gloeilamp vervangen.................. 110 Pollenfilter (vervangen)............... 133 Portieren ........................................ 65 Remlichten (uitvoering korte cabine) (gloeilamp vervangen).............. 109 Remlichten (uitvoering verlengde cabine) (gloeilamp vervangen) 110 Remmen - vloeistofniveau............................ 132 - voetrem .................................
Verlichting in dashboardkastje - gloeilamp vervangen.................. 94 Versnellingsbak - gebruik van de versnellingsbak 85 - overbrengingsverhoudingen .... 149 Verwarming en ventilatie............ 54 Vullingstabel................................... 159 Waarschuwingsknipperlichten............................ Wegwijs in uw auto..................... Wielen - onderhoud................................... - specificaties ................................. - verwisselen..................................
De kracht achter uw motor.
Selenia: de perfecte keuze voor uw auto De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia; een motorolielijn die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Tijdens specifieke tests blijkt dat door de hoge technische specificaties Selenia het smeermiddel is om de prestaties van uw motor optimaal en betrouwbaar te houden.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij gemiddelde belading Voor Achter 1.3 Multijet 16V 2,0 2,0 Voor Volbeladen Achter Reservewiel 2,0 3,0 3,0 MOTOROLIE VERVERSEN 1.3 Multijet 16V liter kg Carter 2,85 2,75 Motorcarter en filter 3,0 2,6 Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie. BRANDSTOFTANK (liter) 1.3 Multijet 16V Tankinhoud Reserve 48 5,5÷7,5 De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590). Fiat Auto Nederland B.V.
NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot de Fiat-dealer. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.