F G I E B A R U T I K S E T N R O N A D E R D H O A U D
WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Professional Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid die kwaliteit en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden. De Lancia garages staan altijd tot uw beschikking voor het periodieke onderhoud, de seizoenscontroles en voor praktische adviezen van onze deskundigen.
KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN IS DE MEEST LOGISCHE KEUZE PERFORMANCE ORIGINELE ONDERDELEN COMFORT VEILIGHEID MILIEU ACCESSOIRES ORIGINELE ONDERDELEN ORIGINELE ONDERDELEN ORIGINELE ONDERDELEN ORIGINELE ONDERDELEN WAARDEN ORIGINELE ONDERDELEN
HET HERKENNEN VAN DE ORIGINELE ONDERDELEN Alle Originele Onderdelen worden onderworpen aan strenge controles, zowel in de ontwerp- als constructiefase, door specialisten die het gebruik van uiterst moderne materialen controleren en hiervan de betrouwbaarheid testen. Dat is bedoeld om de performance en veiligheid voor u en uw passagiers te garanderen. Vraag altijd om een Origineel Onderdeel en controleer of dit gebruikt is.
Beste klant, Wij bedanken u dat u Fiat hebt gekozen en feliciteren u met uw keuze voor de Fiat Strada. Wij hebben dit boekje opgesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten waarderen. Wij raden aan het meteen door te lezen voordat u voor de eerste keer gaat rijden. Dit boekje bevat informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor een juist gebruik van de auto, zodat u het maximum uit de technologische eigenschappen van uw Fiat Strada kunt halen.
BELANGRIJKE INFORMATIE! TANKEN K Tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie voor de veroorzaakte schade ongeldig maken. DE MOTOR STARTEN Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in de vrijstand.
INHOUD KENNISMAKING MET DE AUTO CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE 5
pagina opzettelijk blanco gelaten
KENNISMAKING MET DE AUTO SYMBOLEN FIAT CODE SYSTEEM SLEUTELS fig. 1 Sommige onderdelen van uw Fiat Strada zijn voorzien van speciale gekleurde plaatjes. Deze plaatjes zijn voorzien van symbolen die de voorzorgsmaatregelen aangeven die in acht genomen moeten worden wanneer het betreffende onderdeel wordt gebruikt.
Voor bepaalde versies/markten: de CODE-card fig. 2 wordt samen met de sleutels geleverd en vermeldt: Sleutel met afstandsbediening fig. 3 WAARSCHUWING Druk het knopje D alleen in wanneer de sleutel ver genoeg van het lichaam (vooral de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kleding) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbewaakt achter om te voorkomen dat iemand (in het bijzonder kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
Hier volgt een overzicht van alle functies die met de geleverde sleutels kunnen worden ingeschakeld: Type sleutel Sleutel zonder afstandsbediening Sleutel met afstandsbediening Knipperen van de richtingaanwijzers Portierontgrendeling Portiervergrendeling Rotatie linksom Rotatie rechtsom Rotatie linksom Rotatie rechtsom Druk op knop Druk op knop C 2 maal knipperen 1 maal knipperen EXTRA AFSTANDSBEDIENINGEN AANVRAGEN De ontvanger kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen.
DUPLICAATSLEUTELS Ministeriële goedkeuring Klanten die extra sleutels nodig hebben, moeten zich met alle sleutels die reeds in hun bezit zijn en de CODE-card tot de Fiat-dealer wenden. De Fiat-dealer zal alle sleutels, zowel de nieuwe als de reeds in bezit zijnde sleutels (tot een maximum van 8 sleutels) in het geheugen van het systeem opslaan.
CONTACTSLOT De sleutel kan naar 4 verschillende standen worden gedraaid fig. 5: – STOP: motor uit, sleutel kan verwijderd worden en stuur geblokkeerd. Sommige elektrische apparaten (bijv. autoradio, portiervergrendeling, elektronisch alarm enz.) kunnen blijven werken; STUURSLOT WAARSCHUWING Als er geknoeid is aan het contactslot (bijv. een poging tot diefstal), dan moet men het laten controleren bij het Fiat Servicenetwerk alvorens te gaan rijden.
INSTRUMENTENPANEEL De aanwezigheid en de plaats van de bedieningselementen, instrumenten en waarschuwings-/controlelampjes kunnen per versie verschillen. fig. 6 F0X0006m Trekking / Working versie fig. 6 1. Verstelbare luchtroosters aan zijkanten – 2. Linkerhendel: bediening buitenverlichting – 3. Claxon 4. Instrumentenpaneel – 5. Rechterhendel: bediening ruitenwissers, ruitensproeiers, trip computer – 6. Verstelbare luchtroosters in het midden – 7. Bedieningsknoppen – 8.
De aanwezigheid en de plaats van de bedieningselementen, instrumenten en waarschuwings-/controlelampjes kunnen per versie verschillen. fig. 7 F0X0007m Adventure versie fig. 7 1. Verstelbare luchtroosters aan zijkanten – 2. Linkerhendel: bediening buitenverlichting – 3. Claxon 4. Instrumentenpaneel – 5. Rechterhendel: bediening ruitenwissers, ruitensproeiers, trip computer – 6. Verstelbare luchtroosters in het midden – 7. Bedieningsknoppen – 8. Kompas – 9. Hellingmeter dwarsrichting – 10.
INSTRUMENTENPANEEL Trekking / Working versie fig. 8 A – Snelheidsmeter B – Brandstofmeter met reservelampje C – Koelvloeistoftemperatuurmeter D – Toerenteller E – Display fig.
Adventure versie fig. 9 A – Snelheidsmeter B – Brandstofmeter met reservelampje C – Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje oververhitting D – Toerenteller E – Display fig.
Verstellen in lengterichting Rugleuning verstellen STOELEN Trek hendel A-fig. 10 omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: in de rijstand moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op de rand van het stuurwiel rusten. Controleer na het loslaten van de hendel of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze uit de rails loskomen. Draai aan knop B-fig. 11 tot de gewenste stand van de rugleuning is verkregen.
Voor bepaalde versies/markten: wanneer de rugleuning naar achteren wordt gebracht, keert de stoel in de oorspronkelijke positie terug (mechanisch geheugen). Handmatige hoogteverstelling (voor bepaalde versies/markten) Verstel met behulp van hendel A fig. 12. HOOFDSTEUNEN fig. 14 Voor Om de veiligheid van de inzittenden te verhogen, kunnen de hoofdsteunen qua hoogte versteld worden en vergrendelen ze automatisch in de gewenste stand.
Achter (versie met dubbele cabine) ACHTERUITKIJKSPIEGEL fig. 17 STUURWIEL fig. 16 Er zijn in hoogte verstelbare hoofdsteunen voor de achterste zitplaatsen aanwezig. Sommige versies zijn van een derde hoofdsteun in het midden voorzien die slechts in twee standen kan worden gezet: volledig omhoog en volledig omlaag. Deze kan versteld worden. Verstel de hendel A voor: WAARSCHUWING 1) normale stand Het stuur mag alleen bij stilstaande auto worden versteld. 2) anti-verblindingsstand.
BUITENSPIEGELS Met elektrische verstelling fig. 19 WAARSCHUWING Handmatige verstelling fig. 18 De verstelling kan alleen uitgevoerd worden met de contactsleutel in de stand MAR. Het spiegelglas van de rechterspiegel is bolvormig, waardoor het blikveld wordt vergroot. Hierdoor lijkt de omvang van de weerspiegelde objecten kleiner en ontstaat de indruk dat deze objecten zich op grotere afstand bevinden dan werkelijk het geval is. Gebruik de schakelaar A om de spiegel in de vier richtingen te verstellen.
VEILIGHEIDSGORDELS Druk, om de gordel los te maken, op de knop C. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen met de hand, zodat hij niet draait. Via de oprolautomaat past de gordel zich automatisch aan het lichaam van de passagier aan, waarbij voldoende bewegingsvrijheid wordt gelaten. GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 21 Pak, om de gordel om te leggen, de gesp A en steek deze in de sluiting B, totdat de klik van het vergrendelen wordt gehoord.
Omlaag: druk op de knop A en verplaats tegelijkertijd de ring B naar de gewenste stand. ACHTERSTE VEILIGHEIDSGORDELS Wanneer de gordels niet gebruikt worden, moeten ze altijd in hun behuizingen worden gebracht A-fig. 24. Afhankelijk van de versie, kan de achterbank voorzien zijn van driepuntsveiligheidsgordels met rolautomaat. Controleer vervolgens of de vergrendeling heeft plaatsgevonden door de ring B omlaag te duwen zonder op de knop A te drukken.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS WAARSCHUWING Zorg dat de gordelband nooit gedraaid is. Het bovenste gordelgedeelte moet over de schouder en schuin over de borst liggen. Het onderste gordelgedeelte moet over het bekken en dus niet over de buik liggen, om te voorkomen dat de inzittende eronder vandaan schuift fig. 25. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen, enz.) die een goede aansluiting van de gordel op het lichaam verhinderen.
WAARSCHUWING WAARSCHUWING Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel voor beiden wordt gebruikt fig. 26. Het is ten strengste verboden onderdelen van de veiligheidsgordel of gordelspanner te demonteren of aan te passen. Werkzaamheden aan deze onderdelen moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd en erkend personeel. Wendt u zich altijd tot het Fiat Servicenetwerk.
WAARSCHUWING BIJZONDER GEVAARLIJK: Als de auto een airbag aan passagierszijde heeft, plaats dan geen kinderzitje op de passagiersstoel. HOE DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE TOESTAND HOUDEN Ook zwangere vrouwen moeten de veiligheidsgordel omleggen: voor zwangere vrouwen en het ongeboren kind wordt het risico op verwondingen bij een ongeval fors ingeperkt als de gordel wordt gedragen.
GORDELSPANNERS Voor een nog doeltreffendere bescherming zijn de veiligheidsgordels van de Fiat Strada met gordelspanners uitgerust. De gordelspanners “voelen” via een sensor wanneer een heftige botsing plaatsvindt en trekken de gordels enige centimeters aan. Op die manier worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging ingeperkt.
WAARSCHUWING De gordelspanner kan slechts één keer geactiveerd worden. Na activering dient men zich te wenden tot het Fiat Servicenetwerk om de gordelspanners te laten vervangen. Raadpleeg het gegevensplaatje in het dashboardkastje om de geldigheid van de gordelspanners te controleren. Laat voor het verstrijken van deze geldigheidsdatum het systeem door het Fiat Servicenetwerk vervangen.
INSTRUMENTEN BRANDSTOFMETER fig. 35-36 SNELHEIDSMETER fig. 33-34 Het reservelampje A gaat branden wanneer er nog circa 5,5-7,5 liter brandstof in de tank is. De wijzer geeft de hoeveelheid brandstof in de tank aan. F0X0300m F0X0018m Afhankelijk van de versie kan het meetbereik van de snelheidsmeter verschillen. Bij sommige versies wordt dezelfde aanduiding door het knipperende waarschuwingslampje B op de display gegeven.
BELANGRIJK Als de wijzernaald aan het begin van de schaal staat (lage temperatuur) en het waarschuwingslampje A voor een te hoge koelvloeistoftemperatuur brandt, dan is er een storing in het systeem. Neem in dat geval contact op met het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten controleren. KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER fig. 37-38 Als het waarschuwingslampje A op het instrumentenpaneel gaat branden, dan is de temperatuur van de koelvloeistof te hoog.
Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. TOERENTELLER fig. 39-40 Als de wijzernaald in het rode gebied staat, dan draait de motor met een te hoog toerental en kan de motor beschadigd raken. Dit moet dan ook vermeden worden. BELANGRIJK De inspuitregeleenheid blokkeert geleidelijk de brandstoftoevoer wanneer de motor met te hoge toerentallen draait, met afname van het motorvermogen tot gevolg.
KOMPAS fig. 41 HELLINGMETERS fig. 41 Sommige versies kunnen uitgerust zijn met een navigatiekompas A. Dit instrument geeft de juiste richting aan door de rode leds op de schaal in te schakelen. De belangrijkste kardinale punten zijn op de schaal aangegeven: N = Noord, S = Zuid, E = Oost, W = West plus NW = Noord-Westen, NE = Noord-Oosten, SW = Zuid-Westen, SE = Zuid-Oosten. Sommige versies kunnen uitgerust zijn met een hellingmeter van de dwarsrichting B en een hellingmeter van de lengterichting C.
Instrumenten opnieuw kalibreren (kompas en hellingmeters) – rijd nu 2 complete cirkels met de auto en stop exact in het startpunt; De rode leds beginnen te knipperen als een van deze instrumenten een storing vertoont. – de leds van het kompas houden op met knipperen: schakel nu het stadslicht 3 keer binnen 15 seconden uit; In dit geval moeten de instrumenten opnieuw gekalibreerd worden.
ELEKTRONISCHE DISPLAY Standaardweergave fig. 43 Met de MODE/TRIP knop kunt u: – een van de TRIP COMPUTER functies kiezen – een gekozen functie bevestigen / wijzigen – de TRIP-modus betreden. De functies en meldingen van de elektronische display hangen van de opties / versie van uw voertuig af. BEDIENINGSKNOPPEN A – kilometerteller (totaalstand/deelstand) B – klokje.
SET-UP MENU - MY CAR FIAT Begincontroles Dit menu zorgt voor personalisatie van de voertuigconfiguratie. Door de contactsleutel in de stand MAR te draaien, verschijnen op de display de resterende kilometers tot de volgende servicebeurt. De functies en meldingen van de elektronische display fig. 43 hangen van de opties / versie van uw voertuig af. WAARSCHUWING Men adviseert om de gewenste configuratie in veiligheid uit te voeren; d.w.z. uitsluitend bij stilstaand voertuig.
MODE TRIP ▼ ▼ F0X1005m MODE TRIP Met deze functie kan de snelheidslimiet (km/h) van het voertuig ingesteld worden. Wanneer deze overschreden wordt, wordt de bestuurder gewaarschuwd door een geluidssignaal en de melding SPEED LIMIT op de display. F0X1010m ▼ Deze waarschuwing verschijnt automatisch op de display bij een hogere voertuigsnelheid dan 4 km/h, als een van de portieren niet goed gesloten is. Bij sommige versies gaat tegelijkertijd het controlelampje ´ branden.
F0X1013m Het geluidssignaal dat wordt afgegeven wanneer op de MODE/TRIP knop wordt gedrukt of aan de MY CAR ring wordt gedraaid, kan uitgeschakeld (OFF) of ingeschakeld (ON) worden, door het volgende schema te volgen. ▼ F0X1014m MODE TRIP Waarschuwing geprogrammeerd onderhoud De display toont de resterende kilometers tot de volgende servicebeurt voorzien door het Fiat Servicenetwerk. F0X1015m Geluidssignaal (zoemer) Het “geprogrammeerde onderhoudsschema” voorziet elke 35.
36 AFGELEGDE AFSTAND Weergave van het aantal gereden kilometers sinds de laatste keer dat de Trip Computer gereset werd. Trip Computer F0X1025m De functies van de Trip Computer worden in de volgende volgorde op de display getoond: Afgelegde afstand – Huidig verbruik – Gemiddeld verbruik– Actieradius – Gemiddelde snelheid – Reistijd.
ACTIERADIUS GEMIDDELDE SNELHEID Dit is de verhouding tussen de gereden afstand en het aantal verbruikte liters brandstof sinds het begin van de rit. Dit gegeven wordt elke 10 seconden automatisch bijgewerkt. Dit is een schatting van het aantal kilometers dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank (er vanuit gaande dat de rijstijl niet verandert). De berekening is gebaseerd op het gemiddelde verbruik tijdens de afgelopen 5 minuten.
TRIP COMPUTER RESETTEN Follow me home systeem Dit is de werkelijke reistijd, uitgedrukt in h, vanaf het begin van de rit, met uitzondering van eventuele pauzes tijdens de rit. Om de gegevens te resetten, zodat een nieuwe rit gestart kan worden die door de TRIP COMPUTER wordt gecontroleerd, moet de MODE/TRIP knop langer dan 2 seconden ingedrukt worden gehouden. Deze aanduiding verschijnt automatische gedurende 20 seconden wanneer het follow me home systeem geactiveerd wordt.
F0X0154m DIGITALE DISPLAY F0X1039m fig. 45 F0X2003m F0X2001m De functies en meldingen van de digitale display fig. 44 hangen van de opties / versie van uw voertuig af. fig. 44 F0X2004m BEDIENINGSKNOPPEN Kort indrukken: MY CAR FIAT setup menu openen en afsluiten; een geselecteerde functie bevestigen / wijzigen; weergave van waarschuwingsmeldingen op de display onderbreken.
TRIP knop SET-UP MENU - MY CAR FIAT Klok (tijd instellen) HOUR Kort indrukken: toegang tot TRIP COMPUTER informatie Dit menu zorgt voor personalisatie van de voertuigconfiguratie. Ga als volgt te werk om de tijd in te stellen: Lang indrukken: de TRIP COMPUTER wordt gereset. De functies en meldingen van de digitale display fig. 48 hangen van de opties / versie van uw voertuig af. – druk herhaaldelijk op de MODE knop totdat HOUR, uren en minuten, wordt weergegeven; Standaardweergave fig.
Ingestelde snelheidslimiet overschreden - SPEEd Met deze functie kan de snelheidslimiet (km/h) van het voertuig ingesteld worden. Wanneer deze overschreden wordt, wordt de bestuurder gewaarschuwd door een geluidssignaal. Ga als volgt te werk om de snelheidslimiet in te stellen: – druk herhaaldelijk op de MODE knop totdat SPEEd met de meeteenheid km/h wordt weergegeven; – stel de nieuwe limiet in met behulp van de ▼ en/of ▲ knoppen.
F0X0154m MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY – weergave van waarschuwingsmeldingen op de display onderbreken. fig. 49 F0X2003m F0X3001m – een gekozen functie bevestigen / wijzigen F0X2004m fig. 48 BEDIENINGSKNOPPEN Om op correcte wijze gebruik te maken van de informatie die de display kan geven, moet men met de contactsleutel in MAR, zich vertrouwd maken met de TRIP knop-fig. 49 aan het uiteinde van de rechterhendel en met de MODE en t s knoppen fig. 50 op het dashboard links van het stuurwiel.
TRIP knop Standaardweergave fig. 51 Kort indrukken: A – datum – toegang tot TRIP COMPUTER informatie. B – kilometerteller (totaalstand/deelstand) Lang indrukken: C – klokje – TRIP COMPUTER resetten. D – buitentemperatuur.
SET-UP MENU - MY CAR FIAT Dit menu zorgt voor personalisatie van de voertuigconfiguratie. De functies en meldingen van de multifunctionele display fig. 52 hangen van de opties / versie van uw voertuig af. WAARSCHUWING Men adviseert om de gewenste configuratie in veiligheid uit te voeren; d.w.z. uitsluitend bij stilstaand voertuig. MODE Dag Jaar fig.
Begincontroles Als de sleutel naar MAR wordt gedraaid, start de display een diagnoseproces van de voertuigsystemen. Deze fase kan enkele seconden duren. Als het systeem bij draaiende motor geen enkele storing detecteert, geeft het OK weer. Zie LAMPJES EN MELDINGEN in dit hoofdstuk als de display een storing aangeeft. Snelheidslimiet overschreden (Snelh. Lim.) Met deze functie kan de snelheidslimiet (km/h) van het voertuig ingesteld worden.
Gevoeligheid schemersensor (auto lamp) Met deze functie, die slechts voor bepaalde versies/markten beschikbaar is, kan de gevoeligheid van de schemersensor op 3 niveaus worden ingesteld. niveau 1 – minimum gevoeligheid niveau 2 – gemiddelde gevoeligheid niveau 3 – maximum gevoeligheid Hoe hoger de gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is om het dimlicht, het stadslicht en de kentekenverlichting automatisch in te schakelen.
Tijdweergave (12h of 24h) Ga als volgt te werk om het formaat van de tijdweergave (12h of 24h) in te stellen: – druk kort op de MODE knop: de eerder ingestelde tijdweergave knippert op de display; – druk op de ▼ of ▲ knop om 12h of 24h te selecteren; – druk kort op de MODE knop om te bevestigen; – houd de MODE knop ingedrukt om naar het standaardscherm terug te keren. Datum instellen Met deze functie kan de datum ingesteld worden (dag - maand jaar).
Vergr. Port. (centrale portiervergrendeling bij rijdend voertuig) Deze functie, die slechts bij sommige versies/markten aanwezig is, zorgt voor automatische vergrendeling van de portieren bij snelheden hoger dan 20 km/h.
Eenheid Temp. (meeteenheid buitentemperatuur) Met deze functie, die slechts bij sommige versies/markten aanwezig is, kan de meeteenheid gekozen worden die gebruikt wordt om de buitentemperatuur te berekenen: °C of °F. Ga als volgt te werk: – druk kort op de MODE knop: °C of °F (afhankelijk van de eerdere instelling) knippert op de display; – druk op de ▼ of ▲ knop om te selecteren; – druk kort op de MODE knop om te bevestigen; – houd de MODE knop ingedrukt om naar het standaardscherm terug te keren.
Vol. Toetsen (volumeniveau knoppen) Service (Geprogrammeerd onderhoud) Met deze functie kan het geluidsvolume dat klinkt bij het indrukken van de MODE, ▼ en ▲ knoppen worden ingesteld op een schaal van acht punten (0 t/m 7). De display toont de resterende kilometers of mijlen (afhankelijk van de eerder instelling) tot de volgende servicebeurt voorzien door het Fiat Servicenetwerk.
Menu verlaten Waarschuwing open portieren Dit is de laatste optie waarmee de functiecyclus van het menu wordt afgesloten. Bij sommige versies geeft de display aan wanneer een portier per ongeluk open is gelaten. Bij andere versies gaat in dezelfde situatie het lampje “portier open” op het instrumentenpaneel branden. Bij sommige versies waarschuwt het systeem de bestuurder met een geluidssignaal dat een snelheid van 4 km/h is overschreden.
TRIP COMPUTER (voor bepaalde versies/markten) Algemene informatie De Trip computer (beschikbaar op auto’s met herconfigureerbare multifunctionele display) geeft informatie over de werking van het voertuig weer op de display, wanneer de contactsleutel in stand de MAR staat.
Actieradius Deze waarde toont de afstand die de auto kan afleggen voordat getankt moet worden, er vanuit gaande dat de rijstijl niet verandert. De display toont de melding “----” wanneer: – de actieradius minder dan 50 km (of 30 mijl) bedraagt – de auto lang stilstaat met een draaiende motor. Afgelegde afstand Geeft de afstand weer die de auto heeft afgelegd sinds het begin van een nieuwe reis. Gemiddeld verbruik Geeft het gemiddelde brandstofverbruik van de auto weer sinds het begin van een nieuwe reis.
Nieuwe reis: deze begint na een reset: – nadat de accu losgekoppeld is geweest. Procedure om een nieuwe reis te starten – “handmatige” reset door de gebruiker door de betreffende knop in te drukken; BELANGRIJK Bij het resetten van “General Trip” wordt tegelijkertijd ook “Trip B” gereset, terwijl bij het resetten van “Trip B” alleen de waarden van de trip B functie gereset worden. Houd de knop TRIP langer dan 2 seconden ingedrukt wanneer de sleutel in de stand MAR staat om te resetten.
LAMPJES EN MELDINGEN Behalve het branden van de controlelampjes, verschijnt er (bij bepaalde instrumentenpanelen) een specifieke melding en/of klinkt er een geluidssignaal. Deze meldingen zijn korte waarschuwingen en mogen vanwege hun beknopte karakter niet worden beschouwd als volledig en/of een alternatief voor de informatie die is opgenomen in het Instructieboek. Het is daarom raadzaam het instructieboek altijd aandachtig te lezen.
STORING AIRBAG (rood) (voor bepaalde versies/markten) Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden. Na enkele seconden moet het doven. Het lampje blijft vast branden als er een storing in het airbagsysteem aanwezig is. Bij sommige versies verschijnt een speciale melding op de display.
ç KOELVLOEISTOF TEMPERATUUR TE HOOG (rood) Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden. Na enkele seconden moet het doven. Het lampje gaat branden wanneer de motor oververhit is. Ga als volgt te werk wanneer het lampje gaat branden: – tijdens een normale rit: breng het voertuig tot stilstand, zet de motor af en controleer of het koelvloeistofniveau in het reservoir zich onder het MINteken bevindt.
w LAADSTROOM ACCU ONVOLDOENDE (rood) Wanneer de contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart (als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft). Als het lampje blijft branden, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Bij sommige versies verschijnt een speciale melding op de display. 58 > STORING ABS (geel) Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden.
Vast brandend: v MOTOROLIEDRUK TE LAAG (rood) Knipperend: MOTOROLIE VERSLECHTERD (rood) Wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden maar moet het doven zodra de motor is gestart. Motoroliedruk te laag Het lampje gaat vast branden, samen met een melding (voor bepaalde versies/markten) op de display, wanneer het systeem detecteert dat de motoroliedruk te laag is.
< VEILIGHEIDSGORDELS NIET VASTGEMAAKT (rood) (voor bepaalde versies/markten) Het lampje brandt continu wanneer het voertuig stil staat en de veiligheidsgordel van de bestuurder niet correct is vastgemaakt. Zodra het voertuig begint te rijden, begint het lampje te knipperen en wordt een geluidssignaal afgegeven, als de veiligheidsgordels niet correct zijn vastgemaakt.
ç BRANDSTOFRESERVE (geel) Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden. Na enkele seconden moet het doven. Dit lampje gaat branden wanneer er nog circa 5,5 à 7,5 liter brandstof in de tank is. Bij sommige versies gaat het lampje K op de display branden. m VOORGLOEIBOU-GIES / STORING VOORGLOEISYSTEEM (geel) Voorgloeibougies Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden.
c WATER IN HET DIESELFILTER (geel) Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden. Na enkele seconden moet het doven. Het lampje c brandt als er water in het dieselfilter is waargenomen. Bij sommige versies verschijnt een speciale melding op de display. Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien.
è A . LGEMENE STORINGSMELDING (geel) Als dit lampje gaat branden, wijst dit niet op een storing en hoeft het voertuig dus niet naar een Fiat werkplaats te worden gebracht. Het lampje gaat onder de volgende omstandigheden branden. DPF (roetfilter) wordt schoongemaakt (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden om de bestuurder te waarschuwen dat het DPF-systeem bezig is met het verwijderen van de opgehoopte vervuilende deeltjes (roet) middels regeneratie.
3 STADSLICHT (groen) FOLLOW ME HOME (groen) Stadslicht Het lampje gaan branden wanneer het stadslicht wordt ingeschakeld. Follow me home (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden wanneer dit systeem ingeschakeld is (zie “Follow me home” in dit hoofdstuk). De display toont een speciale melding. 5 MISTLAMPEN VOOR (groen) (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaan branden wanneer de mistlampen voor worden ingeschakeld.
KLIMAATREGELING/VERWARMING 1 - Luchtroosters voor ontwasemen van voorruit. 2 - Luchtroosters voor ontwasemen van voorste zijruiten. 3 - Verstelbare roosters in het midden en aan de zijkant. 4 - Uitstroomopeningen opzij om lucht naar de beenruimten van de voorpassagiers te voeren. fig.
VERSTELBARE EN RICHTBARE LUCHTROOSTERS fig. 56-57 De roosters kunnen naar boven en naar beneden worden gedraaid. A - Regelknop luchtopbrengst: B - Regelschuif voor zijdelings richten van de luchtstroom. De roosters kunnen naar boven en naar beneden worden gedraaid. VERWARMING EN VENTILATIE C - Vaste uitstroomopeningen voor zijruiten fig. 57. A - Regelknop van de luchttemperatuur (mengt hete en warme lucht). BEDIENINGSELEMENTEN fig.
VERWARMING 1) Draaiknop luchttemperatuur A: wijzer in rode vlak. 2) Draaiknop ventilator C: wijzer op gewenste snelheid. 3) Draaiknop luchtverdeling D; wijzer op: ≤ voor zowel een warme luchtstroom naar de voeten als het ontwasemen van de voorruit; μ voor lucht naar de beenruimten en iets koelere lucht uit de luchtroosters in het midden en de uitstroomopeningen op het dashboard; w voor snelle verwarming.
RECIRCULATIE Met de schuif op v, circuleert alleen de lucht in het interieur. BELANGRIJK Wanneer de buitentemperatuur zeer hoog is, versnelt de recirculatie de koeling van de lucht. De recirculatie is bijzonder nuttig bij een hoge mate van luchtvervuiling (in files, tunnels enz.). Een langdurig gebruik van dit systeem is echter niet raadzaam, vooral als er meerdere personen in de auto zitten.
KLIMAATREGELING (KOELING) Voor een snelle koeling van de lucht in het interieur is de auto met airconditioning uitgerust. Ga als volgt te werk: 1) Draaiknop luchttemperatuur A: wijzer in blauwe vlak (helemaal naar links gedraaid). 2) Draaiknop ventilator C in vierde snelheid, wijzer op 4 -.
BELANGRIJK Met de draaiknop voor de luchtverdeling op -, komt er ook lucht uit de luchtroosters in het midden en opzij. Voor het optimaliseren van het ontwasemen en ontdooien (ook van de zijruiten), moeten de luchtroosters in het midden worden gesloten (bedieningsknop naar beneden gedraaid O p) en de luchtroosters aan de zijkant worden geopend (bedieningsknop naar boven gedraaid ¥). Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand worden gekozen om optimaal zicht te behouden.
RICHTINGAANWIJZERS fig. 61 “FOLLOW ME HOME” SYSTEEM fig. 62 Met dit systeem kan de ruimte vóór het voertuig een bepaalde periode worden verlicht. Omhoog = richtingaanwijzer rechts. Omlaag = richtingaanwijzer links. Het controlelampje ¥ of Î knippert op het instrumentenpaneel. Uitschakeling Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuurwiel getrokken of draai de contactsleutel naar de stand MAR. Inschakeling De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als het stuurwiel weer wordt rechtgezet.
RUITEN REINIGEN De tijdelijke snelle wisstand blijft actief zolang de hendel handmatig in die stand wordt gehouden. De rechter hendel fig. 63 bedient de ruitenwissers/-sproeier en de achterruitwisser en -sproeier. Door de hendel los te laten, springt deze onmiddellijk weer in de stand 0 en schakelen de ruitenwissers automatisch uit. RUITENWISSERS/-SPROEIER Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
BEDIENINGSELEMENTEN WAARSCHUWING Het gebruik van de alarmknipperlichten wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt: neem de wettelijke voorschriften in acht. ALARMKNIPPERLICHTEN fig. 64 Druk op de schakelaar A om de alarmknipperlichten in te schakelen, ongeacht de stand van de sleutel in het contactslot. Bij ingeschakelde alarmknipperlichten, knippert de schakelaar en tegelijkertijd gaan op het instrumentenpaneel de controlelampjes knipperen.
DRUKKNOPPEN fig. 65 Mistachterlichten Verstralers Deze bevinden zich boven de middelste luchtroosters. Knop A: de mistachterlichten gaan alleen branden als het dimlicht en/of de mistlampen voor zijn ingeschakeld. De mistachterlichten worden uitgeschakeld wanneer de contactsleutel naar de stand STOP wordt gedraaid. Knop C. Om deze lichten in te schakelen, moet het grootlicht ingeschakeld zijn. De verstralers worden uitgeschakeld wanneer de contactsleutel naar de stand STOP wordt gedraaid.
AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER fig. 66 Als geen brandstoflekkage wordt waargenomen en de auto kan gestart worden, druk dan op de knop A om de brandstoftoevoer weer te herstellen. Deze veiligheidsschakelaar grijpt in bij een ongeval, door de toevoer van brandstof af te sluiten waardoor de motor afslaat. Draai na een botsing de contactsleutel naar STOP om te voorkomen dat de accu leegloopt.
BRILLENHOUDER fig. 68 Met schakelaars en spotje fig. 70 Tijdregeling plafondverlichting Bij sommige versies bevindt zich een brillenhouder in het bestuurdersportier. Trek in de richting aangegeven door de pijl om de brillenhouder te openen. De plafondverlichting kan op twee manieren gaan branden, afhankelijk van de stand van schakelaar A: 1: brandt altijd (ON), ook bij gesloten portieren; 2: gaat branden wanneer een portier wordt geopend; 3. altijd uit (OFF).
– 7 seconden wanneer een van de portieren wordt gesloten (binnen 3 minuten). PLAFONDVERLICHTING ACHTER fig. 71 (voor bepaalde versies/markten) De tijdregeling wordt onderbroken wanneer de sleutel in de stand MAR wordt gezet.
WAARSCHUWING Als het stopcontact als aansteker wordt gebruikt, onthoud dan dat deze hoge temperaturen bereikt. Wees voorzichtig en zorg dat de aansteker niet wordt gebruikt door kinderen: brandgevaar en/of gevaar voor brandwonden. ASBAK fig. 73 ZONNEKLEPPEN fig. 74 Deze is slechts op enkele versies aanwezig en is ondergebracht in de middelste tunnel. Open het deksel A om de asbak te gebruiken. Deze bevinden zich aan beide kanten van de achteruitkijkspiegel.
PORTIEREN VAN BINNENUIT Van binnenuit Openen: trek aan de hendel A-fig. 76. Duw bij gesloten portieren tegen de hendel (voor vergrendeling) of trek aan de hendel (voor ontgrendeling). De centrale portiervergrendeling kan ook worden ingeschakeld met de afstandsbediening. Sluiten: sluit het portier en druk op de hendel. WAARSCHUWING Alvorens een portier te openen moet men controleren of dit op een veilige manier kan gebeuren.
WAARSCHUWING Draai aan de slinger A om de ruit te openen/te sluiten. F0X0056m Oneigenlijk gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende ruit of door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt.
Ruit van open dak verwijderen Sommige versies met lange cabine kunnen worden uitgerust met een kantelbaar open dak, dat bovendien, afhankelijk van de ventilatiebehoefte in de cabine, volledig verwijderd kan worden. De volgende stappen beschrijven de procedure voor het verwijderen van de ruit van het open dak. Dit moet zeer voorzichtig gebeuren om te voorkomen dat de ruit valt en schade kan veroorzaken: Kantelfunctie – zet het open dak in de maximaal geopende stand; Draai de knop fig.
WAARSCHUWING De ruit van het open dak kan beschadigd raken als hij niet op passende wijze met de speciale riem aan het beschermrooster wordt bevestigd. WAARSCHUWING Controleer, voordat wordt weggereden, of de ruit van het open dak goed vergrendeld is door er van binnenuit licht tegen te drukken. LAADBAK Om de achterklep te openen: – steek de sleutel in het slot A-fig.
– plaats de achterklep op 45°; WAARSCHUWING Steek niet de handen in het mechanisme terwijl de achterklep wordt geopend: risico op beknelling en/of letsel. WAARSCHUWING Controleer alvorens weg te rijden of: – de veiligheidsstangen opzij correct gemonteerd zijn – de achterklep correct in zijn zitting is aangebracht; – probeer de achterklep te openen en te sluiten (ook met de sleutel). – verwijder de achterklep door in de richting van de pijl te trekken fig. 83.
BELANGRIJK 1) De achterklep heeft een draagvermogen tot 300 kg (bij stilstaand voertuig); als de achterklep gebruikt wordt voor zwaardere lasten, kunnen de scharnieren beschadigd raken. 2) De lading moet met spanbanden stevig aan de daarvoor bestemde ringen worden bevestigd, om te voorkomen dat de lading gaat schuiven of omhoog springt (zie paragraaf “Tips voor het laden” in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”).
– rol de hoes langzaam op in de richting van de cabine; MOTORKAP – draai de schroeven van de positieblokjes A-fig. 87 (2 per zijde) los en verschuif de twee dwarsbalken B over de groeven in de carrosserie in de gewenste positie; – bevestig de opgerolde hoes aan de cabine met de bijgevoegde elastische banden A-fig 86; Om de motorkap te openen: 1) Trek aan de hendel A-fig. 88. – draai de schroeven van de blokjes A weer vast.
2) Druk op de haak A-fig. 89 om de motorkap op te tillen: houd de motorkap in het midden beet en maak tegelijkertijd de steunstang A-fig. 90 los uit zijn klem. WAARSCHUWING WAARSCHUWING Waarschuwing. De motorkap kan plotseling neerklappen als de steunstang niet correct geplaatst is. 3) Steek het uiteinde van de steunstang in de zitting B op de motorkap. Wees voorzichtig wanneer in de motorruimte met hete motor wordt gewerkt: gevaar op brandwonden.
Om de motorkap te sluiten: ACHTERRUIT BESCHERMROOSTER 1) Houd de motorkap met één hand omhoog, verwijder met de andere hand de stang A-fig. 90 uit de zitting B en plaats hem terug in de klem. De achterruit (voor bepaalde versies/markten) kan worden opengeschoven door de klem A-fig. 91 los te haken. Om de achterruit te beschermen, is er aan de carrosserie een rooster bevestigd dat ook als ladderdrager fig. 92 kan fungeren.
Maak daar waar aanwezig gebruik van de zijhandgrepen A-fig. 95 om eenvoudiger in de laadbak te kunnen klimmen (om bijvoorbeeld de lading te schikken). WAARSCHUWING WAARSCHUWING Klim niet op de plastic sierprofielen in de laadbak; vooral niet in de zone van de tankklep. Zet geen zijdelingse drukkracht groter dan 30 kg op de buitenste beveiligingen. WAARSCHUWING Let bijzonder goed op de handen tijdens het optillen en sluiten van de beveiligingen opzij: gevaar op beknelling en/of verwonding.
KOPLAMPEN LICHTBUNDEL AFSTELLEN (voor bepaalde versies/markten) Een goede afstelling van de koplampen is belangrijk voor het comfort en de veiligheid van de bestuurder en alle overige weggebruikers. De koplampen moeten tijdens het rijden juist gericht zijn om de beste zichtcondities te garanderen. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor controle en eventuele afstelling. Voor een betere toegang tot de laadbak, is de auto van twee treeplanken achter voorzien fig. 96.
WAARSCHUWING Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht of de verdeling van de lading verandert. ABS Dit systeem, dat deel uitmaakt van het remsysteem, voorkomt het blokkeren of slippen van een of meerdere wielen op alle soorten wegdek en ongeacht de remkracht, zodat de auto ook tijdens paniekremmen onder controle gehouden kan worden.
WAARSCHUWING Wanneer het ABS wordt ingeschakeld, is een trilling in het rempedaal voelbaar. Verlaag de remdruk niet en houd het rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het systeem voor de kortste remweg op basis van de conditie van het wegdek. WAARSCHUWING Het ABS benut zoveel mogelijk de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op gladde weggedeelten en neem geen onnodige risico’s.
FRONTAIRBAGS Het voertuig is uitgerust met een frontairbag voor de bestuurder en, voor bepaalde versies/markten, een frontairbag voor de passagier. De frontairbags (bestuurder en passagier) beschermen de inzittenden voorin bij middelzware en zware frontale botsingen, door de airbag tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard op te blazen. F0X0059m AIRBAGS 92 De frontairbags (bestuurder en passagier) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling.
FRONTAIRBAG BESTUURDERSZIJDE fig. 98 Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst. FRONTAIRBAG PASSAGIER fig. 99 (voor bepaalde versies/markten) Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het dashboard is opgeborgen: deze airbag heeft een groter volume dan de bestuurdersairbag.
BIJZONDER GEVAARLIJK: Monteer geen kinderzitjes achterstevoren op de passagiersstoel voor wanneer de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan het kind hierdoor dodelijke verwondingen oplopen. Schakel dus altijd de passagiersairbag uit wanneer een kinderzitje op de passagiersstoel wordt geplaatst.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN De frontairbags kunnen geactiveerd worden bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie (bijv. heftige botsing tegen drempels of stoepranden, grote gaten of verzakkingen in het wegdek etc.). Als de airbag geactiveerd wordt, ontsnapt een kleine hoeveelheid poeder. Dit poeder is niet schadelijk en duidt niet op het begin van een brand.
WAARSCHUWING De vervaldatum van de explosieve lading staat vermeld op een specifiek etiket in het dashboardkastje. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om hem te laten vervangen wanneer de vervaldatum nadert. WAARSCHUWING Bij een storing van het “gele” F waarschuwingslampje, gaat het “rode” û waarschuwingslampje branden en wordt, voor bepaalde versies/markten, de explosieve lading van de passagiersairbag uitgeschakeld.
WAARSCHUWING Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd niets in de mond (pijp, pen, etc.). Dit kan ernstig letsel veroorzaken als de airbag bij een ongeval in werking treedt. WAARSCHUWING Rijd altijd met de handen op de stuurwielrand zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met voorover gebogen lichaam. Ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
ELD - ELECTRONIC LOCKING DIFFERENTIAL (voor bepaalde versies/markten) Sommige versies kunnen van het E-Locker systeem zijn voorzien, dat gebruikt wordt in situaties waarin het voertuig kan slippen. Dit systeem kan het voordifferentieel vergrendelen, zodat aan beide voorwielen dezelfde draaisnelheid wordt verschaft; op die manier kan het wiel met de meeste grip het voertuig aandrijven.
Het systeem kan handmatig en automatisch uitgeschakeld worden. Tijdens de uitschakeling (handmatig of automatisch): Handmatige uitschakeling – geeft het systeem een kort geluidssignaal af Druk opnieuw op de ELD-knop. Automatische uitschakeling – gaat het ELD-controlelampje op het instrumentenpaneel uit Dit gebeurt wanneer de auto een snelheid van 20 km/h overschrijdt. – toont de display een speciale melding (ELD OFF gedurende 5 seconden).
AUTORADIO Systeem met basisniveau fig. 103: Systeem met hoog niveau fig. 103: Zie voor de werking van de autoradio het supplement AUTORADIO dat bij dit Instructieboek is geleverd. A – bedrading voor antenne; A – antenne en bijbehorende bedrading; Afhankelijk van de versie, kan de Fiat Strada met verschillende soorten inbouwvoorbereidingen voor autoradio’s uitgerust zijn.
Neem voor aansluiting op de inbouwvoorbereiding in het voertuig contact op met het Fiat Servicenetwerk om elk probleem te voorkomen dat de veiligheid van het voertuig in gevaar brengt en/of de garantie ongeldig maakt. MONTAGE VAN ELEKTRISCHE/ELEKTRO NISCHE SYSTEMEN Elektrische/elektronische systemen die na aanschaf van het voertuig door de aftersales-service worden gemonteerd, moeten van het volgende merkteken zijn voorzien: Fiat Auto S.p.A.
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS Radiozendapparatuur (autotelefoons, CB-zenders, radioamateurs e.d.) mag alleen in het voertuig worden gebruikt met een aparte antenne die aan de buitenkant is gemonteerd. BELANGRIJK Het gebruik van deze apparaten in het voertuig (zonder buitenantenne) kan, behalve potentieel gevaar voor de gezondheid van de passagiers, storingen in de elektrische systemen van het voertuig veroorzaken, wat de veiligheid van het voertuig in gevaar brengt.
Bij zeer lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselolie onvoldoende worden wegens de vorming van paraffine met een slechte werking van het brandstoftoevoersysteem als gevolg. Om deze problemen te voorkomen, zijn afhankelijk van het seizoen verschillende soorten dieselolie beschikbaar: zomerdiesel, winterdiesel en arctische diesel (koude landen).
MILIEUBESCHERMING DIESELROETFILTER (DPF) Milieubescherming is het uitgangspunt tijdens alle ontwerp- en productiefases van de Fiat Strada geweest. Dit is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat roetdeeltjes in het uitlaatgas van dieselmotoren opvangt. Dit heeft geresulteerd in het gebruik van de materialen en de toepassing van systemen die de schadelijke effecten voor het milieu voorkomen of drastisch beperken.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO DE MOTOR STARTEN De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie de paragraaf “Fiat CODE startblokkering in het hoofdstuk “Kennismaking met de auto” als het voertuig niet start. Tijdens de eerste gebruiksperiode adviseren wij om overmatige belasting van de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard accelereren, lang rijden met de maximumsnelheid, abrupt remmen, enz.).
STARTPROCEDURE 1) Controleer of de handrem is ingeschakeld. BELANGRIJK Bij koude motor moet het gaspedaal volledig losgelaten zijn wanneer de contactsleutel in de stand AVV wordt gedraaid. 2) Plaats de versnellingspook in de vrijstand. 3) Draai de contactsleutel naar de stand MAR. De waarschuwingslampjes m en U op het instrumentenpaneel gaan branden. 4) Wacht tot de lampjes doven. Hoe warmer de motor, hoe sneller de lampjes doven. 5) Druk het koppelingspedaal volledig in.
DE GESTARTE MOTOR OPWARMEN – Rijd langzaam weg en laat de motor bij gemiddelde toerentallen draaien. Geef niet abrupt gas. – Verlang de eerste kilometers niet de maximale prestaties van de auto. Wacht tot de wijzer van de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen. NOODSTART Probeer de motor nooit te starten door het voertuig te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Hierdoor kan brandstof in de katalysator terechtkomen die hierdoor onherstelbaar beschadigd wordt.
PARKEREN HANDREM fig. 105 Zet de motor af, trek de handrem aan en schakel een versnelling in (de eerste versnelling als opwaarts wordt geparkeerd en achteruit als neerwaarts wordt geparkeerd) en laat de voorwielen iets gedraaid. Als het voertuig op een steile helling wordt geparkeerd, is het tevens raadzaam om de wielen met wiggen of stenen te blokkeren. De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen. Laat de contactsleutel niet in de stand MAR staan om te voorkomen dat de accu leeg raakt.
Voor de bandenmaat en de bandenspanning van de winterbanden moet men zich exact houden aan de aanwijzingen vermeld in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
Til, om vanuit de vrijstand de achteruitversnelling (R) in te schakelen, de ring A onder de knop op, verplaats de pook naar links en vervolgens naar voren. WAARSCHUWING Trap het koppelingspedaal helemaal in om op juiste wijze te schakelen. Om die reden mag er niets op de vloer onder het koppelingspedaal liggen. Zorg dat de vloerbekleding steeds vlak is en dat hij de slag van de pedalen niet hindert.
WAARSCHUWING Onregelmatig wegdek en abrupt remmen kunnen onverhoedse bewegingen van de lading veroorzaken: zet vóór het vertrek de lading stevig vast met behulp van de haken op de vloer aan de onderzijde van de zijpanelen fig. 107-108; gebruik stalen kabels, touwen of banden die sterk genoeg zijn voor het gewicht van de voorwerpen die vastgezet moeten worden.
BRANDSTOFBESPARING Banden Elektrische apparatuur Hier volgen enkele nuttige tips om brandstof te besparen en de uitstoot van schadelijke emissies van zowel CO2 als andere vervuilende stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstoffen, fijn stof enz.) zoveel mogelijk te beperken. Controleer regelmatig en ten minste één keer per maand de bandenspanning: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het brandstofverbruik toe. Gebruik de elektrische apparatuur alleen wanneer nodig.
Starten Laat de motor niet warmdraaien bij stilstaande auto, noch met stationair toerental noch met een hoog toerental: zo warmt de motor veel langzamer op en nemen het verbruik en de uitstoot van uitlaatgassen toe. Het is beter om meteen rustig weg te rijden en hoge toerentallen te vermijden: op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in wanneer men voor een stoplicht stil staat of alvorens de motor af te zetten.
AANHANGERS TREKKEN BELANGRIJK Voor het trekken van aanhangers moet het voertuig zijn voorzien van een goedgekeurde trekhaak en een geschikte elektrische installatie. Monteer eventuele speciale en/of extra achteruitkijkspiegels conform de wegenverkeerswetgeving. Vergeet niet dat het klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger wordt gereduceerd. Ook de remafstand wordt langer en er is meer tijd nodig om in te halen.
LANGDURIGE STILSTAND Tref de volgende voorzorgen als het voertuig langer dan een maand niet gebruikt zal worden: – Zet de auto in een overdekte, droge en indien mogelijk goed geventileerde ruimte. – Schakel een versnelling in. – Controleer of de handrem niet is aangetrokken. – Maak de minklem van de accu los en controleer de lading (zie paragraaf “Accu” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”) – Reinig en bescherm de glanzende metalen delen met speciale middelen die in de handel verkrijgbaar zijn.
pagina opzettelijk blanco gelaten
NOODGEVALLEN Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat Servicenetwerk te zoeken. DE MOTOR STARTEN Ga als volgt te werk om de auto te starten fig.
Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten, aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met name de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. WAARSCHUWING Deze procedure moet door ervaren personeel verricht worden, aangezien verkeerde handelingen elektrische ontladingen van aanzienlijke kracht kunnen veroorzaken. Bovendien is accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd contact met huid en ogen. Houd open vuur en brandende sigaretten uit de buurt van de accu.
WAARSCHUWING Waarschuw de andere weggebruikers voor de stilstaande auto conform de plaatselijke wettelijke voorschriften: alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz. Alle inzittenden moeten de auto verlaten en uit de buurt van gevaarlijk verkeer wachten tot de reparatie is uitgevoerd. Blokkeer de wielen met wiggen of ander geschikt materiaal als de auto op oneffen wegdek of op een helling staat.
TOEGANG TOT GEREEDSCHAPPEN, KRIK EN RESERVEWIEL Fiat Strada Adventure met dubbele cabine 3) Verwijder het afdekzeil van het reservewiel en draai de ringmoer A-fig. 112-113 helemaal los m.b.v. (indien nodig) de antidiefstalbout B-fig. 113. Om toegang te krijgen tot de gereedschapstas, trek aan de middelste hendel en klap het achterste zitkussen naar voren. Fiat Strada, Korte of Lange cabine De gereedschapstas bevindt zich achter de bestuurdersstoel.
5) Waarschuw alle omstanders dat de auto wordt opgekrikt. Niemand mag in de nabijheid van het voertuig komen en het voertuig vooral niet aanraken tot het weer helemaal op de grond staat. 1) Draai de wielbouten van het te verwisselen wiel een slag los. 2) Bij auto’s die zijn uitgerust met lichtmetalen velgen, schud de auto om het loskomen van de velg te vergemakkelijken. In geval van accidenteel contact met smeervet, het betreffende deel zorgvuldig schoonmaken.
18) Plaats de krik en het gereedschap in hun houders en maak ze met de betreffende bevestigingssystemen vast. 11) Plaats de resterende 3 bouten. 15) Draai de krik helemaal naar beneden en verwijder de slinger. 12) Draai de bouten vast met de meegeleverde sleutel. 16) Zet de slinger terug op zijn plaats. BELANGRIJK Laat de lekke band zo snel mogelijk repareren en plaats hem terug op het voertuig om zo weinig mogelijk met het reservewiel te rijden.
EEN LAMP VERVANGEN WAARSCHUWING Wijzigingen of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan. Het aanraken van de bol met de vingers kan de lichtopbrengst en de levensduur van de lamp reduceren.
F0X0100m fig. 119 124 Lampen fig.
EEN LAMP VAN DE BUITENVERLICHTING VERVANGEN – monteer de nieuwe lamp, waarbij het profiel van het metalen gedeelte in de uitsparing in de reflector moet vallen; GROOTLICHT EN DIMLICHT – haak vervolgens de veerbevestiging vast, monteer het klemelement en sluit de stekker aan. – verwijder de lampafdekking A-fig.
– maak de stekker B-fig. 124 los; RICHTINGAANWIJZERS VOOR – haak de veerbevestiging A los en verwijder de lamp; Poli-elliptische koplampen – verwijder het deksel C-fig. 123 door het rechtsom te draaien; Ga als volgt te werk om een lamp van de richtingaanwijzers te vervangen: – monteer de nieuwe lamp in de houder, haak de veerbevestiging vast, sluit de stekker opnieuw aan en sluit de lampafdekking. – duw voorzichtig op de lamp A-fig.
STADSLICHT VOOR Poli-elliptische koplampen MISTLAMPEN VOOR Ga als volgt te werk om een lamp van het stadslicht te vervangen: – verwijder het deksel B-fig. 123 door het linksom te draaien; Koplampen met enkel glas – verwijder de lamphouder A-fig. 128; Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de mistlampen voor te vervangen. De richtingaanwijzers zijn van het type led en zijn in de buitenspiegels fig. 129 opgenomen.
VERSTRALERS (Adventure versie) stekker opnieuw aan en sluit het deksel door het rechtsom te draaien; Ga als volgt te werk om een lamp van de verstralers te vervangen: – zet de wielen naar binnen gestuurd om meer werkruimte te hebben; – verwijder het deksel A-fig. 131 van de wielkuip door de 4 schroeven die met de pijlen zijn aangegeven los te draaien; – draai het deksel B-fig. 132 linksom; – maak de stekker los, haak de veerbevestiging C-fig.
DERDE REMLICHT – koppel de stekker los en draai de schroeven A-fig. 136 los om toegang te krijgen tot de te vervangen lampen; KENTEKENVERLICHTING fig. 137 Het derde remlicht is van het type led. Vervang de lamp: Neem in geval van een storing contact op met het Fiat Servicenetwerk. – duw voorzichtig op de lampen en draai ze linksom om ze te verwijderen; 1) draai beide bevestigingsschroeven A los en verwijder het lampenglas.
EEN LAMP VAN DE INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN – sluit het metalen kapje en klem de hele unit vast. – om het leeslampje E te vervangen, draai de stekker linksom en vervang de drukbevestigde lamp; Met spotlicht – monteer het lampenglas en klem de hele unit vast. Vervang de lampen: PLAFONDVERLICHTING VOOR – verwijder de hele unit door hem op de pijl aangegeven punten fig. 140 los te trekken m.b.v.
ZEKERINGEN VERVANGEN DASHBOARDKASTVERLICHTING fig. 144 (voor bepaalde versies/markten) Het elektrische systeem wordt beveiligd door zekeringen: bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem brandt de zekering door. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, moet gecontroleerd worden of de zekering niet is doorgebrand: de geleidende band A-fig. 145 mag niet onderbroken zijn.
WAARSCHUWING Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. Vervang een doorgebrande zekering nooit door een metalen draad of ander materiaal. WAARSCHUWING Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR. 132 WAARSCHUWING Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE) doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Om de zekeringenkast te openen fig. 143, draai de schroeven A-fig. 144 los en verwijder het deksel B. ZEKERINGEN IN DE ZEKERINGENKAST fig. 143 Op de achterkant van het deksel zijn de identificatienummers van de voornaamste elektrische onderdelen die met de zekeringen overeenkomen aangegeven. F0X0127m F0X0126m Deze zekeringenkast bevindt zich onder het instrumentenpaneel, links van het stuurwiel. fig. 143 fig.
F0X0128m ZEKERINGENKAST IN MOTORRUIMTE fig. 145 Verwijder het deksel om de zekeringenkast te openen. Als de motorruimte moet worden schoongespoten, voorkom dan dat de waterstraal rechtstreeks op de zekeringenkast in de motorruimte wordt gericht. fig.
ZEKERINGENTABEL Stroomverbruiker Nr. Zekering Ampère Plaats Rechter dimlicht F12 15A fig. 143 Linker dimlicht, koplampverstelling F13 15A fig. 143 Voeding voor achteruitrijlicht, relaisspoelen op zekeringenkast motorruimte, handbediend klimaatregelsysteem F31 7,5A fig. 143 Voeding +30 bediening buitenverlichting F32 15A fig. 143 Voedin schakelaar remlichten (NC-signaal) F35 10A fig. 143 Remlichten, regeleenheid instrumentenpaneel F37 10A fig.
Stroomverbruiker Voorgloeibougies Zekeringenkast dashboard - basis Zekeringenkast dashboard - optie Contactslot Anti-slipsysteem Enkele snelheid - eerste snelheid koelventilator Enkele snelheid - tweede snelheid koelventilator Elektrische ventilator klimaatregeling Claxon Generator snelheidsmeter, magneetklep actieve-koolfilter, voorgloeiregeleenheid, secundaire belastingen, motorregelsysteem Rechter grootlicht Linker grootlicht Motorregeleenheid, relais motorregelsysteem, wisselrelais motorkoelsysteem Moto
ACCU LEEGGELOPEN Raadpleeg bij voorkeur het hoofdstuk “Onderhoud van de auto” voor een overzicht van alle voorzorgsmaatregelen om het leeglopen van de accu te voorkomen en om een lange levensduur van de accu te kunnen garanderen. DE ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu geldt slechts ter informatie. Raadpleeg bij voorkeur het Fiat Servicenetwerk om deze werkzaamheden te laten uitvoeren.
DE AUTO OPTILLEN MET DE AUTOKRIK Zie de paragraaf “Lekke band” in dit hoofdstuk. WAARSCHUWING Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is. Gebruik de krik niet voor andere doeleinden, zoals het opkrikken van andere auto’s. Gebruik de krik nooit om werkzaamheden onder het voertuig te verrichten. 138 WAARSCHUWING Door de krik niet juist te plaatsen, kan de auto van de krik vallen.
MET DE GARAGEKRIK MET DE HEFBRUG WAARSCHUWING Til de auto niet aan de achterkant (onder de carrosserie of de onderdelen van de wielophanging) noch aan de voorkant (versnellingsbakhuis) op. Zijdelings De auto mag alleen zijdelings worden opgekrikt met de hefarm van de hydraulische krik geplaatst zoals is afgebeeld in fig. 146 en 147. Til de auto zo op dat de uiteinden van de hefarmen zich aan de onderzijde van de carrosserie bevinden, zoals aangegeven in fig. 148. fig. 146 fig.
DE AUTO SLEPEN WAARSCHUWING Het voertuig is voorzien van een meegeleverd sleepoog. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschapstas. Het sleepoog bevestigen: 1) Neem het sleepoog uit de gereedschapstas. 2) Verwijder (indien aanwezig) het deksel op de voorbumper fig. 149 m.b.v. een schroevendraaier in de inkeping op het deksel. F0X0132m 3) Draai het sleepoog stevig op de schroefdraadpen fig. 150 of fig. 151 (Adventure versie). fig.
Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraad zorgvuldig schoon. Controleer of het sleepoog volledig op de schroefdraadpen is gedraaid alvorens de auto te slepen. WAARSCHUWING Start de motor niet wanneer het voertuig wordt gesleept. WAARSCHUWING Tijdens het slepen werken de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet. Om die reden is meer kracht benodigd voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik geen elastische kabels voor het slepen en vermijd bruuske bewegingen.
pagina opzettelijk blanco gelaten
ONDERHOUD VAN DE AUTO GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Juist onderhoud is uiterst belangrijk voor een lange levensduur van de auto onder optimale omstandigheden. BELANGRIJK De servicebeurten van het Geprogrammeerde Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren ervan kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA De servicebeurten moeten elke 35.000 km worden verricht. Mijl x 1000 21 42 63 84 105 km x 1000 35 70 105 140 175 Maanden 24 48 72 96 120 Laadtoestand accu controleren en zo nodig opladen ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers , alarmknipperlichten, bagageruimte, inzittendenruimte, opbergvak, lampje instrumentenpaneel, enz.
Mijl x 1000 21 42 63 84 105 km x 1000 35 70 105 140 175 Maanden 24 48 72 96 120 Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (koelsysteem, remmen/hydraulische koppeling, ruitensproeiers, accu enz.
Mijl x 1000 21 42 63 84 105 km x 1000 35 70 105 140 175 Maanden 24 48 72 96 120 De motorolie en het oliefilter vervangen (uitvoeringen met DPF) (*) ● Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden) Het pollenfilter vervangen (of elke 24 maanden) (*) ● ● ● ● ● ● Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefilter is afhankelijk van de gebruikscondities van de auto en wordt aangegeven met een brandend lampje v of een melding op het instrumentenpaneel en moet sow
PERIODIEKE CONTROLES ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO Elke 1.000 km of vóór een lange reis controleren en eventueel bijvullen: Als vooral een intensief gebruik van het voertuig wordt gemaakt, zoals: – niveau motorkoelvloeistof; – het trekken van aanhangers of caravans; – remvloeistofniveau; – vloeistofniveau ruitensproeier; – conditie en spanning banden; – werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, etc.
F0X0136m NIVEAUS CONTROLEREN WAARSCHUWING Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen aanwezig zijn: brandgevaar. Let tijdens het bijvullen op dat niet de verkeerde soort vloeistof wordt gebruikt: ze zijn alle onderling incompatibel en kunnen de auto ernstig beschadigen. 148 fig. 152 - 1.3 Multijet 16V versies 1. motorolie - 2. accu - 3. remvloeistof - 4. ruitensproeiervloeistof - 5. motorkoelvloeistof - 6. stuurbekrachtigingsolie - 7.
Motorolieniveau controleren Vul motorolie bij met dezelfde kenmerken als de motorolie waarmee de motor reeds is gevuld. WAARSCHUWING Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte wanneer de motor nog warm is: gevaar voor brandwonden. Vergeet niet dat bij een warme motor de ventilator onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op voor sjaals, dassen of loszittende kledingstukken: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden vastgegrepen.
Gewoonlijk ligt het maximaal motorolieverbruik op 400 gram per 1000 km. Tijdens de beginperiode van de auto wordt de motor ingereden. Daarom is het motorolieverbruik pas stabiel na de eerste 5.000 ÷ 6.000 km. BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de omstandigheden waaronder het voertuig wordt gebruikt. Afgewerkte motorolie en oliefilters bevatten milieuschadelijke stoffen.
Draai bij warme motor de dop van het expansiereservoir niet los: gevaar voor brandwonden. Het koelsysteem staat onder druk. Vervang indien nodig de dop alleen door een origineel exemplaar; zoniet kan dit de werking van het systeem negatief beïnvloeden. RUITENSPROEIERVLOEISTOF fig. 155 WAARSCHUWING Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een goed zicht.
Het verbruik van de stuurbekrachtigingsolie is bijzonder laag; als na het bijvullen binnen korte tijd het niveau weer moet worden hersteld, dan moet het systeem op eventuele lekkages worden gecontroleerd door het Fiat Servicenetwerk. Controleer het olieniveau bij koude motor en met de auto op een vlakke ondergrond. Het niveau moet tussen het MIN- en MAX teken op het reservoir staan. Het olieniveau mag boven het MAXteken komen wanneer de olie warm is.
BELANGRIJK Remvloeistof is hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan). Daarom moet bij overwegend gebruik van het voertuig in gebieden met grote luchtvochtigheid, de vloeistof vaker worden vervangen dan is aangegeven in het “Geprogrammeerd onderhoudsschema”. LUCHTFILTER POLLENFILTER Het vervangen van het luchtfilter moet door het Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd. Het vervangen van het pollenfilter moet door het Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als het c lampje gaat branden, ga dan onmiddellijk naar het Fiat Servicenetwerk om het brandstofcircuit te laten aftappen. Wanneer het lampje direct na het tanken gaat branden, kan er tijdens het tanken water in de brandstoftank zijn terechtgekomen. Zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en raadpleeg het Fiat Servicenetwerk.
WAARSCHUWING Accuvloeistof is giftig en corrosief. Vermijd contact met huid en ogen. Houd open vuur en bronnen van vonken uit de buurt van de accu: brand- en ontploffingsgevaar. WAARSCHUWING Als de accu met een te laag vloeistofniveau werkt, kan hij onherstelbaar beschadigd raken en zelfs ontploffen. ACCU VERVANGEN Vervang indien nodig de accu door een andere originele accu met dezelfde specificaties.
NUTTIG ADVIES OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Neem de volgende aanwijzingen in acht om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen: – wanneer het voertuig wordt geparkeerd, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn.
WIELEN EN BANDEN WAARSCHUWING Onthoud dat de wegligging van het voertuig in grote mate van een juiste bandenspanning afhankelijk is. BANDENSPANNING Controleer voor een lange reis en elke twee weken de bandenspanning van de banden en het ruimtebesparend reservewiel. Deze controle moet bij koude banden worden uitgevoerd. BELANGRIJK Een verkeerde spanning veroorzaakt abnormale slijtage van de banden fig. 160: Het is normaal dat de spanning tijdens het rijden toeneemt.
Banden verouderen, ook als ze weinig gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen betekenen dat de band verouderd is. Laat de banden door gespecialiseerd personeel controleren als ze langer dan 6 jaar onder de auto zijn gemonteerd zodat ze kunnen bepalen of ze al dan niet moeten worden vervangen. Vergeet ook niet het reservewiel zorgvuldig te laten controleren. Monteer altijd nieuwe banden. Vermijd banden waarvan de herkomst dubieus is. De Fiat Strada is voorzien van tubeless banden.
WISSERBLADEN Maak de wisserbladen regelmatig met speciale producten schoon; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC35 aan. Vervang de wisserbladen wanneer het rubber vervormd of versleten is. Het is in elk geval raadzaam de wisserbladen ongeveer jaarlijks te vervangen. WAARSCHUWING Rijden met versleten wisserbladen is bijzonder gevaarlijk, doordat het zicht onder slechte weersomstandigheden wordt beperkt.
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING RUITENSPROEIERS Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit (zie “Controle van vloeistofniveaus” in dit hoofdstuk). (voor bepaalde versies/markten) Schakel in de winter de airconditioning minstens eens per maand circa 10 minuten in. Controleer vervolgens of de sproeikoppen niet verstopt zijn. Gebruik zo nodig een speld om ze vrij te maken.
– toepassing van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid; TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Ga als volgt te werk om het voertuig correct te wassen: Lakwerk – het aanbrengen van gespoten wasproducten met een hoog beschermend vermogen op de onderzijde, in de motorruimte, in de wielkuipen en andere elementen; De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie van het plaatwerk.
Sommige wastunnels met ouderwetse borstels en/of in slechte toestand kunnen het lak beschadigen, waardoor strepen kunnen ontstaan die het lak dof/mat kunnen doen uitslaan, vooral bij donkere kleuren. Als dit gebeurt, behandel de lak dan ietwat met geschikte wasproducten. Droog de minder zichtbare delen (bijv. randen van portieren, motorkap, koplampranden) zorgvuldig, aangezien in deze zones water makkelijker kan stagneren.
Koplampen BELANGRIJK Gebruik nooit aromatische stoffen (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton) om de plastic lampglazen van de koplampen te reinigen. INTERIEUR Controleer af en toe of er geen water onder de matten is blijven staan (wegens water dat van schoenen, paraplu’s, etc. druppelt), waardoor het plaatwerk kan gaan roesten. WAARSCHUWING Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van het interieur van de auto.
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN Reinig kunststof interieurdelen met een vochtige doek en een oplossing van water en een neutraal, nietschurend reinigingsmiddel. Gebruik voor het verwijderen van olieachtige of hardnekkige vlekken speciale producten zonder oplosmiddelen die het originele voorkomen en de kleur van de kunststof interieurdelen niet veranderen. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel te reinigen.
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS VIN PLAATJE fig. 163 Neem nota van de identificatiecodes. Dit plaatje is aangebracht in de motorruimte, op het luchtfilterhuis en bevat de volgende gegevens: De volgende identificatiecodes zijn op de plaatjes ingeslagen en vermeld: G Max. toelaatbaar gewicht op vooras. H Max. toelaatbaar gewicht op achteras. B Nummer typegoedkeuring. – Het VIN (Voertuig Identificatie Nummer). I Motortype. C Identificatiecode autotype. L Code van carrosserieversie.
IDENTIFICATIEPLAATJE CARROSSERIELAK fig. 164 Dit is aangebracht op de binnenzijde van het passagiersportier en bevat de volgende gegevens: CHASSISNUMMER fig. 165 MOTORCODE Dit bevindt zich op de bodemplaat aan passagierszijde, nabij de passagiersstoel; open de klep A om toegang te krijgen. Deze is op het cilinderblok ingeslagen en vermeldt het model en het chassisnummer. – op het onderste gedeelte van de voorruit B A Lakfabrikant. B Kleurnaam. C Fiat kleurcode.
MOTORCODES – CARROSSERIE-UITVOERINGEN Versies Motorcodes Carrosserieversies Working Trekking Adventure Korte cabine Dubbele cabine Korte cabine Lange cabine 199B1000 199B1000 199B1000 199B1000 278AYR1A 5C 278AYR1A 5D 278AYR1A 5A 278AYR1A 5B Lange cabine Dubbele cabine 199B1000 199B1000 278AYR1A 5E 278AYR1A 5F 167
MOTOR 1.3 MultiJet 16V ALGEMENE INFORMATIE Type 199B1000 Cyclus Diesel Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn Aantal kleppen per cilinder Boring en slag zuigers Cilinderinhoud 4 mm cm 3 Compressieverhouding Max. vermogen (EU) 69,6 x 82 1248 16,8 : 1 kW pk t/min 70 95 4000 Bijbehorend toerental Nm kgm t/min 200 20,4 1500 Stationair toerental t/min 825 ± 50 Bijbehorend toerental Max.
BRANDSTOFTOEVOER 1.3 MultiJet 16V Brandstoftoevoer Elektronisch geregelde Common Rail Multijet directe inspuiting met turbo en intercooler WAARSCHUWING Wijzigingen of reparaties aan het brandstoftoevoersysteem die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. TRANSMISSIE 1.
REMMEN 1.3 MultiJet 16V Bedrijfsremmen: voor achter geventileerde schijfremmen met zwevende remklauwen trommelremmen Parkeerrem bediend met handremhefboom die op de achterremmen inwerkt BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remwerking iets later wordt bereikt. WIELOPHANGING 1.3 MultiJet 16V Voor Onafhankelijke wielophanging type McPherson, met onderste wieldraagarmen bevestigd aan een subframe.
WIELEN RESERVEWIEL VELGEN EN BANDEN Geperst stalen velg. Geperste stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op het kentekenbewijs zijn tevens alle goedgekeurde banden aangegeven. Tubeless band, zoals de standaard band. BELANGRIJK Als de gegevens in dit instructieboekje afwijken van die van het kentekenbewijs, moet men zich uitsluitend aan de gegevens van het kentekenbewijs houden. Voor de rijveiligheid moeten alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en type.
Snelheidscategorie BANDEN MET VELGBESCHERMING fig. 168 Q = max. 160 km/h. R = max. 170 km/h. S = max. 180 km/h. T = max. 190 km/h. U = max. 200 km/h. H = max. 210 km/h. V = max. 240 km/h. WAARSCHUWING QM + S = max. 160 km/h. TM + S = max. 190 km/h. HM + S = max. 210 km/h.
VERKLARING VAN DE VELGCODES fig. 167 Voorbeeld: 5 1/2 J x 14 H ET40 5 1/2 = velgbreedte in inches 1. J = velgschouder (deel aan de zijkanten waarop de bandhiel rust) 2. Versies Working Korte cabine Standaard banden ET40 = wielbolling (afstand tussen het montagevlak van de velg op de naaf en het hart van de velg) 14 = nominale velgdiameter in inches (komt overeen met de diameter van de te monteren band) 3 = Ø).
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) ORIGINELE BANDEN Gemiddelde belasting Volle belasting Voor Achter Voor Achter 175/70 R14 88T 2,0 3,0 2,1 3,1 175/70 R14 88H 2,0 3,0 2,1 3,1 205/65 R15 94H 2,0 3,0 2,1 3,1 Bij warme banden moet de bandenspanning +0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de bandenspanning nogmaals als de banden koud zijn. Bij winterbanden moet de bandenspanning +0,2 bar worden verhoogd t.o.v. de voorgeschreven spanning voor de normale banden.
AFMETINGEN De afmetingen zijn uitgedrukt in mm en hebben betrekking op een auto die met standaard banden is uitgerust. De hoogte wordt gemeten bij onbeladen auto.
fig.
GEWICHTEN kg Working Trekking Adventure Korte cabine Dubbele cabine Korte cabine Lange cabine Lange cabine Dubbele cabine Leeggewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank 90% gevuld en zonder opties) 1210 1265 1210 1230 1250 1285 Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (*): 705 650 705 685 665 630 Nuttig laadvermogen exclusief de bestuurder (*): 630 575 630 610 590 555 Nuttig laadvermogen exclusief (**) - vooras: - achteras: - totaal: 910 1110 1915 910 1110 1915 910 11
INHOUDEN 1.3 Multijet 16V Voorgeschreven brandstof Originele producten liter kg 48 5,5 - 7,5 – – Motorkoelsysteem: 7,6 7,86 Mengsel van 50% gedestilleerd water en 50% PARAFLUUP Carterpan: Carterpan en filter: 2,85 3,0 2,75 2,6 SELENIA WR P.E.
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES Gebruik Smeermiddelen voor dieselmotoren Specificaties vloeistoffen en smeermiddelen voor een correcte werking van de auto Synthetisch smeermiddelen met SAE 5W-30 gradatie, FIAT 9.55535-S1 kwalificatie. Originele smeermiddelen en vloeistoffen SELENIA WR P.E. Contractual Technical Reference No. F510.
Gebruik Smeermiddelen en vetten voor krachtoverbrengi ngen Remvloeistof Beschermingsmid del voor radiateurs Vloeistof ruitensproeiers /achterruitsproeier Specificaties vloeistoffen en smeermiddelen voor een correcte werking van de auto Originele smeermiddelen en vloeistoffen Toepassingen SAE 75W-85 synthetisch smeermiddel. FIAT 9.55530- MX3 kwalificatie. TUTELA CAR TECHNYX Contractual Technical Reference F010.B05 SAE 75W-85 synthetisch smeermiddel. FIAT 9.55550-MZ3 kwalificatie.
RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN DE AUTO AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR Al jaren werkt Fiat hard aan de bescherming van het milieu door de doorlopende verbetering van de productieprocessen en de ontwikkeling van producten die steeds milieuvriendelijker zijn.
® in het hart van uw motor.
Uwauto heeft Selenia gekozen De motor van uw auto is ontstaan met ontworpen voor Selenia, hetmotorolie-assortiment dat voldoet aan demeest geavanceerde internationale specificaties. Specifieke tests en technische kenmerken van hoog niveaumaken van Selenia het smeermiddel bij uitstek voor veilige en onovertrefbare motorprestaties.
OPMERKINGEN 184
185
186
SCHE INHOUDSOPGAVE Aanhangers (trekken) ............................................................... 114 Aansteker (stopcontact) .............................................................77-78 ABS-systeem ................................................................................. 90 - storingsmeldingen ................................................................ 91 Accu - onderhoud.............................................................................. 156 - opladen...................
Carrosserie - code van carrosserietype ................................................... - onderhoud.............................................................................. Chassis (nummer)......................................................................... Contactslot ................................................................................... Controle van vloeistofniveaus .................................................. Correct gebruik van de auto ....................................
Inhouden......................................................................................... 178 Instrumenten ................................................................................. 27 Instrumentenpaneel ....................................................................14-15 Intensief gebruik van de auto .................................................... 147 Interieur.......................................................................................... 163 Interieuruitrusting ........
- code ......................................................................................... 166 - koelvloeistofniveau .............................................................. 150 - koelvloeistoftemperatuurmeter......................................... 28 - motorruimte uitspuiten ...................................................... 162 - technische gegevens ............................................................. 168 Motorcode ................................................................
Remmen - bedrijfsrem en handrem ................................................108-170 - vloeistofniveau ...................................................................... 152 Remvloeistofniveau ..................................................................... 152 Richtingaanwijzers - bediening ................................................................................ 71 - lamp achter vervangen ..................................................128-129 - lamp voor vervangen ...................
Tankdop ........................................................................................ 103 Tanken ............................................................................................ 102 - brandstofbesparing .............................................................. 112 - tankdop .................................................................................. 103 - tanken ..................................................................................... 103 Technische gegevens ..
NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.