COP PANDA UM MY Ridotto NL.qxp 13/06/16 09:15 Pagina 1 F I A T P A N D A NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FCA Italy S.p.A. behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
COP PANDA UM MY Ridotto NL.qxp 13/06/16 09:15 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.
Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat Panda hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit voertuig te leren kennen en het op de beste manier te gebruiken. Dit boekje bevat informatie, adviezen en belangrijke waarschuwingen voor een juist gebruik van het voertuig, zodat u het maximum uit de technologische eigenschappen van uw Fiat Panda kunt halen.
AANDACHTIG LEZEN TANKEN Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese norm EN228 voldoet. Het gebruik van dergelijke mengsels kan leiden tot problemen met de ontsteking en het rijden, evenals tot beschadiging van fundamentele componenten van het brandstoftoevoersysteem. Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselolie voor motorvoertuigen die aan de Europese norm EN590 voldoet.
GEBRUIK VAN HET INSTRUCTIEBOEK BEDIENINGSAANWIJZINGEN Elke keer als er aanwijzingen over de richting van het voertuig worden gegeven (links/rechts of vooruit/achteruit), dan moeten deze begrepen worden als gezien door een inzittende op de bestuurdersstoel. Speciale uitzonderingsgevallen op deze regel zullen duidelijk in de tekst zijn aangegeven.
SYMBOLEN Sommige onderdelen van het voertuig zijn voorzien van gekleurde plaatjes met daarop symbolen die de voorzorgsmaatregelen aangeven die in acht genomen moeten worden wanneer het betreffende onderdeel wordt gebruikt. Een plaatje waarop deze symbolen zijn samengevat bevindt zich onder de motorkap.
KENNISMAKING MET DE AUTO KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS MULTIMEDIA ALFABETISCH REGISTER 5
6
KENNISMAKING MET DE AUTO Grondige kennis van uw nieuwe voertuig begint hier. In dit boekje is op eenvoudige en rechtstreekse wijze beschreven hoe uw voertuig gemaakt is en hoe het werkt. Daarom adviseren wij u het comfortabel zittend in uw voertuig te lezen, dan kunt u met eigen ogen onmiddellijk zien wat hier beschreven is. DASHBOARD ................................. DE SLEUTELS ................................ CONTACTSLOT .............................. FIAT CODE SYSTEEM..................... PORTIEREN....
KENNISMAKING MET DE AUTO DASHBOARD De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningselementen, de instrumenten en de meters kunnen variëren afhankelijk van de versies. 1 F1D0131 1. Verstelbare luchtroosters 2. Bedieningshendel buitenverlichting 3. Frontairbag bestuurderszijde 4. Bedieningshendel ruitenwissers voor/achter en tripcomputer 5. Verstelbare en richtbare luchtroosters in het midden 6. Frontairbag passagierszijde 7. Dashboardkastje (voor bepaalde uitvoeringen/markten) 8.
DE SLEUTELS VERZOEK OM EXTRA SLEUTELS SLEUTEL ZONDER AFSTANDSBEDIENING Met de metalen baard van de sleutel kunnen de volgende sloten bediend worden: het contactslot, de sloten van de portieren aan bestuurders- en passagierszijde (voor bepaalde versies/markten) en het slot van de bagageruimte. SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING (voor bepaalde versies/markten) 1) 1) 1) Met de metalen baard A fig.
KENNISMAKING MET DE AUTO CONTACTSLOT BELANGRIJK 1) Gebruikte batterijen moeten overeenkomstig de wet in speciale bakken gedeponeerd worden. Breng ze anders naar het Fiat Servicenetwerk, dat voor hun verwerking zal zorgen. STUURSLOT Betrokkenheid 2) 3) 4) 5) De sleutel kan naar 3 standen worden gedraaid fig. 3: STOP: motor uit, sleutel kan verwijderd worden en stuur geblokkeerd. Sommige elektrische apparaten (bijv. autoradio, centrale portiervergrendeling enz.) kunnen werken; MAR: rijstand.
5) Verwijder de sleutel nooit terwijl het voertuig rijdt. Het stuurwiel zal automatisch vergrendeld worden zodra eraan gedraaid wordt. Dit geldt ook voor voertuigen die gesleept worden. FIAT CODE SYSTEEM Dit is een elektronische startblokkering die de beveiliging tegen diefstalpogingen verbetert. Deze wordt automatisch ingeschakeld wanneer de contactsleutel wordt verwijderd. Als het lampje gaat branden, betekent dit dat het systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een spanningsval).
KENNISMAKING MET DE AUTO PORTIEREN 6) PORTIEREN VERGRENDELEN/ ONTGRENDELEN VAN BINNENUIT Duw de bedieningshendel A fig. 4 naar het portier, om de portieren te vergrendelen of omlaag om ze te ontgrendelen. Met de centrale portiervergrendeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten), worden bij bediening van de handgreep A aan bestuurderszijde alle portieren vergrendeld/ontgrendeld. Door het bedienen van hendel A van de andere portieren wordt alleen het betreffende portier vergrendeld/ontgrendeld.
STOELEN Verstelling rugleuning VOORSTOELEN Gebruik hendel C fig. 7 om de rugleuning in de gewenste stand te zetten en laat vervolgens de hendel los. 7) 8) 9) 10) 2) Afstelling in de lengte Trek hendel A fig. 6 omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: in de rijstand moeten de armen op de rand van het stuurwiel rusten. Hoogteregeling (voor bepaalde versies/markten) Verzet hendel B fig. 6 omhoog of omlaag om de gewenste hoogte in te stellen.
KENNISMAKING MET DE AUTO Terugzetten van de rugleuningen Plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of ze goed uitgetrokken en niet verdraaid zijn. Zet de eerder neergeklapte rugleuning omhoog tot de klik van het vergrendelmechanisme hoorbaar is. 8 als er een derde achterstoel aanwezig is (voor bepaalde versies/ markten), de middelste veiligheidsgordel losmaken, de gesp oprollen in de behuizing op het dakpaneel; gebruik de hendels aan de zijkanten van de achterstoelen fig.
HOOFDSTEUNEN HOOFDSTEUNEN ACHTER 11) 12) HOOFDSTEUNEN VOOR Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. Omlaag verstellen: druk op knop A fig. 10 en breng de hoofdsteun omlaag. Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. Omlaag verstellen: druk op knop A fig. 11 en breng de hoofdsteun omlaag.
KENNISMAKING MET DE AUTO STUURWIEL BELANGRIJK 13) 14) ACHTERUITKIJKSPIEGELS INSTELLINGEN Het stuurwiel kan verticaal worden versteld. Om te verstellen, hendel A fig. 12 omlaag zetten in stand 1, verstel het stuurwiel in de meest geschikte stand en vergrendel het op zijn plaats door hendel A in stand 2 te zetten. 12 13) De verstelling mag alleen bij stilstaand voertuig en uitgeschakelde motor gebeuren.
BUITENVERLICHTING Met de linkerhendel fig. 16 worden de dagverlichting, het stadslicht, dimlicht, de parkeerlichten, het grootlicht, de richtingaanwijzers en het "Follow me home"-systeem bediend. 14 F1D0015 Elektrische verstelling (voor bepaalde versies/markten) De spiegels kunnen alleen worden versteld met de contactsleutel in stand MAR. Ga als volgt te werk om in te stellen: kies de te verstellen spiegel (links of rechts) met de schakelaar A fig.
KENNISMAKING MET DE AUTO STADSLICHT / DAGRIJVERLICHTING (DRL) “Dagrijverlichting” (voor bepaalde versies/markten) 16) 17) Met de sleutel in de stand MAR en schakelaar A fig. 16 naar stand O gedraaid, gaan de dagverlichting automatisch branden; de overige lichten en de interieurverlichting blijven uit. STADSLICHT / DIMLICHT Draai, met de contactsleutel in de stand MAR, de schakelaar A fig. 16 naar .
Het lampje gaat branden wanneer de hendel voor het eerst wordt bediend en blijft branden totdat de functie automatisch wordt uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt alleen de inschakeltijd van de verlichting verlengd. Uitschakeling: houd de hendel langer dan twee seconden naar het stuurwiel getrokken. derde keer indrukken: mistlampen/mistachterlichten uit Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld, gaat het lampje op het instrumentenpaneel tegelijkertijd branden.
KENNISMAKING MET DE AUTO INTERIEURVERLICHTING PLAFONDVERLICHTING VOOR Plafondverlichting met een lamp Het lampenglas van plafondverlichting A fig. 18 kan in drie standen worden gezet: rechts ingedrukt: lampje altijd aan links ingedrukt: lampje altijd uit middelste stand: het lampje gaat aan/uit bij het openen/sluiten van de portieren. 18 F1D0021 Plafondverlichting met meerdere lampen (voor bepaalde versies/markten) Schakelaar A fig. 19 wordt gebruikt om de plafondverlichting in/uit te schakelen.
RUITEN REINIGEN RUITENWISSERS/ -SPROEIERS 4) 5) 6) Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR. Draaischakelaar A fig. 20 heeft vier verschillende standen: ruitenwissers uit. wissen met interval. langzaam continu wissen. snel continu wissen. 20 F1D0020 Hef de hendel op (onstabiele stand) om de tijdelijke snelle wisstand in te schakelen. Bij het loslaten keert de hendel terug naar de beginstand en wordt de werking van de ruitenwissers automatisch afgebroken. Met draaischakelaar A fig.
KENNISMAKING MET DE AUTO 22 5) Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit opgeheven wisserbladen in. 6) Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld als de voorruit schoongemaakt moet worden. 7) Gebruik de achterruitwisser niet om lagen sneeuw of ijs te verwijderen. In dergelijke omstandigheden wordt bij overbelasting van de ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld.
KLIMAATREGELING 18) 2) HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING/ VERWARMING (voor bepaalde versies/markten) Bedieningselementen 1 0 2 3 4 21 F1D0132 A - Luchttemperatuurknop (rood = warm / blauw = koud). B - Knop luchtrecirculatie: interne luchtrecirculatie. luchttoevoer van buitenaf. C - Draaiknop luchtverdeling: luchtstroom uit middelste luchtroosters en uit de roosters aan de zijkant van het dashboard.
KENNISMAKING MET DE AUTO 24 luchtstroom uit de roosters in de beenruimte en op het dashboard. lucht uit luchtroosters naar beenruimten. luchtstroom uit de roosters in de beenruimte, onder de voorruit en de roosters voor de zijruiten voor. luchtstroom uit de luchtroosters onder de voorruit. D - Inschakeling/uitschakeling achterruitverwarming en (bij bepaalde versies/markten) verwarming buitenspiegels/verwarming voorruit.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (voor bepaalde versies/markten) Bedieningselementen 22 F1D0133 A - Selectieknoppen voor handmatige luchtverdeling. Door op de knoppen te drukken, kan een van de vijf luchtstroomverdelingspatronen gekozen worden: luchtstroom naar de luchtroosters van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien. luchtstroom uit de roosters in het midden en aan de zijkanten van het dashboard om de borst en het gezicht te koelen.
KENNISMAKING MET DE AUTO B - Inschakeling/uitschakeling van de MAX-DEF-functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit). C - In-/uitschakeling compressor van klimaatregeling. D - Knop voor in-/uitschakeling interne luchtrecirculatie. E - Aan/uit knop klimaatregeling. F - Inschakeling/uitschakeling achterruitverwarming en (bij bepaalde versies/markten) verwarming buitenspiegels/verwarming voorruit. G/M - Regelknop ventilatorsnelheid. H - Inschakeling AUTO-functie (automatische werking klimaatregeling).
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING MOTORKAP ELEKTRISCHE RUITBEDIENING VOOR Ga als volgt te werk: trek de hendel fig. 24 in de richting van de pijl; OPENEN 19) 20) Deze werkt met de contactsleutel in de stand MAR en gedurende circa drie minuten nadat de contactsleutel naar de stand STOP is gedraaid of verwijderd is. De bedieningsknoppen voor de elektrische ruitbediening bevinden zich achter de versnellingspook fig. 23 en bedienen: A Openen/sluiten linkerruit. B Openen/sluiten rechterruit.
KENNISMAKING MET DE AUTO til de motorkap op en trek tegelijkertijd de steunstang C fig. 26 uit de klem D, steek vervolgens het uiteinde van de stang in de opening E in de motorkap (grote opening) en druk de stang in de veiligheidsstand (kleine opening). SLUITEN Ga als volgt te werk: houd de motorkap met één hand omhoog, verwijder met de andere hand de stang C fig. 26 uit de zitting E en plaats hem terug in de klem D; laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken en laat hem dan vallen.
BAGAGERUIMTE Met elektrisch bediende handgreep (soft touch) (voor bepaalde versies/markten) De ontgrendeling van de bagageruimte gebeurt elektrisch en is uitgeschakeld wanneer het voertuig rijdt. Bij versies met "soft touch" elektrisch bediende handgreep kan de achterklep (indien ontgrendeld) alleen van buitenaf geopend worden met behulp van de elektrisch bediende handgreep A fig. 28 die zich onder de handgreep bevindt tot er een klik gehoord wordt, wat betekent dat de klep ontgrendeld wordt.
KENNISMAKING MET DE AUTO 30 INITIALISATIE BAGAGERUIMTE BELANGRIJK Als de accu is losgekoppeld of als de zekering doorbrandt, moet het openen/sluiten van de bagageruimte opnieuw geïnitialiseerd worden. Ga als volgt te werk: sluit alle portieren en de achterklep, druk op de toets op de afstandsbediening, druk daarna op de toets .
SMARTPHONE DOCK (voor bepaalde versies/markten) Afhankelijk van het uitrustingsniveau kan het voertuig zijn uitgerust met een docking station voor smartphones dat op het dashboard wordt geinstalleerd. 31 F1D0697 Het installeren/ de-installeren van het station Installeer het smartphone docking station door het in de speciale zetel van het dashboard in te brengen, geïllustreerd in fig. 32 (vastklikken).
KENNISMAKING MET DE AUTO 35 F1D0699 breng de smartphone horizontaal in zijn zetel door hem op de basis van het docking station te plaatsen, en druk om de grijphand te openen fig. 35; leg de smartphone op de voorste basis en laat hem los. De lading op de veer in het docking station zorgt ervoor dat de grijphand sluit; blokkeer de smartphone door te draaien aan de ringmoer A fig. 34 zodat deze in postie klikt .
VERSIE MET LPG-SYSTEEM 30) 31) 15) Certificatie LPG-TANK 11) 12) 13) 14) INLEIDING De LPG-uitvoering heeft twee brandstofsystemen: een voor benzine en een voor LPG. 37 Alhoewel het LPG-systeem talrijke veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt geadviseerd als volgt te werk te gaan als het voertuig lange tijd niet gebruikt wordt of als het voertuig verplaatst wordt in een noodgeval na pech of een ongeval: maak de bevestigingselementen A fig.
KENNISMAKING MET DE AUTO Om te garanderen dat de omschakeling in volstrekte veiligheid plaatsvindt, hangt de daadwerkelijke omschakeling naar het gewenste brandstofsysteem af van de omstandigheden waarin de auto gebruikt wordt. Dit kan dus niet onmmiddellijk plaatsvinden. De omschakeling wordt bevestigd door het aan-/uitgaan van het groene lampje op het instrumentenpaneel. Als het LPG op raakt, wordt automatisch overgeschakeld op benzine.
15) Het wordt geadviseerd zo nu en dan (minstens een keer per zes maanden), de LPG in de tank volledig te gebruiken en, bij de volgende tankbeurt te controleren of de maximuminhoud van 30,5 liter (inclusief reserve) (met een tolerantie van 2 liter extra) niet overschreden wordt (zie instructies in de paragraaf "Vulinhouden" van dit Supplement). Als het niveau hoger is dan 30,5 liter (inclusief reserve) onmiddellijk contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
KENNISMAKING MET DE AUTO 36 Op de plaatjes, die door de dealer verschaft zijn bij de boorddocumentatie, is de datum voor de eerste inspectie van de cilinders vermeld. Aardgasvulstations zijn niet bevoegd de cilinders bij te vullen als de inspectiedatum verstreken is. 42 F1D0138 Het aardgas, onder hogedruk opgeslagen in de cilinders, stroomt via een speciale pijp naar het reduceerventiel/de drukregelaar die de twee aardgasinjectoren op lagedruk (ongeveer 9 bar) van brandstof voorziet.
BELANGRIJK 33) De Fiat Panda Natural Power is uitgerust met een hogedruk aardgasbrandstoftoevoersysteem, ontworpen om te werken op een nominale druk van 200 bar. Het is gevaarlijk om het systeem te forceren op hogere drukwaarden te laten werken. Volg, om beschadiging aan onderdelen van het aardgassysteem te voorkomen, wanneer het voertuig wordt gesleept of opgekrikt, de aanwijzingen op die beschreven zijn in de paragraaf "Slepen van het voertuig" van het Instructieboek.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 38 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL In dit deel van het instructieboek vindt u alle informatie die u nodig hebt om het instrumentenpaneel goed te begrijpen, te interpreteren en te gebruiken. BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN................ 39 DISPLAY ......................................... 40 LAMPJES EN BERICHTEN ............. 42 - Rode waarschuwingslampjes ........... - Gele waarschuwingslampjes ............ - Groene waarschuwingslampjes ........
BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN . De achtergrondkleur en het type van de instrumenten kunnen afhankelijk van de versies variëren. DDe lampjes op het bedieningspaneel kunnen verschillend zijn afhankelijk van de versie/het uitrustingsniveau (bijv. LPG, Cross enz.) van het voertuig. Lampjes en zijn alleen beschikbaarop diesel versies. Bij dieselversies komt het maximum motortoerental (rode bereik op de toerenteller) overeen met 6000 tpm. 44 F1D0690 A. Snelheidsmeter – B. Multifunctioneel display – C.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 40 DISPLAY Op het display fig.
SET-UP-MENU Het menu omvat de volgende opties: MENU VERLICHTING PIEP SNELHEID SENSOR KOPLAMPEN (voor bepaalde versies/markten) ACTIVERING TRIP B/GEGEVENS STEL UUR IN STEL DATUM IN ZIE RADIO (voor bepaalde markten/versies) AUTOCLOSE (voor bepaalde versies/markten) MEETEENHEID TAAL GELUIDSSTERKTE WAARSCHUWINGEN PIEP VEILIGHEIDSGORDELS (voor bepaalde versies/markten) SERVICE AIRBAG/PASSAGIERSAIRBAG (voor bepaalde versies/markten) DAGRIJVERLICHTING (voor bepaalde uitvoeringen/markten) RESET BANDEN (voor bepaald
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 42 LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJKE OPMERKINGEN BELANGRIJK Lampjes worden vergezeld van een specifiek bericht en/of een geluidssignaal, wanneer van toepassing. Deze meldingen zijn korte waarschuwingen en mogen vanwege hun beknopte karakter niet worden beschouwd als volledig en/of een alternatief voor de informatie die is opgenomen in het Instructieboek. Het wordt daarom geadviseerd het instructieboek altijd aandachtig te lezen.
Waarschuwingslampje Betekenis STORING EBD (rood), (geel) en (geel) bij draaiende motor tegelijk gaan Wanneer de waarschuwingslampjes branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar. In dit geval kunnen de achterwielen bij hard remmen plotseling blokkeren waardoor de auto begint te slippen. Bij sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Waarschuwingslampje Betekenis LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU/HANDREM AANGETROKKEN Wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden maar het moet na enkele seconden doven. Remvloeistofniveau te laag Dit lampje gaat branden wanneer het remvloeistofniveau in het reservoir zich onder het minimumpeil bevindt, bijvoorbeeld door een lek in het remcircuit. Bij sommige versies verschijnt een speciaal bericht op het display.
Waarschuwingslampje Betekenis ONVOLDOENDE MOTOROLIE/DRUK Wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden maar het moet doven zodra de motor is gestart. Motoroliedruk te laag Het lampje gaat continu branden, bij sommige versies verschijnt ook een speciaal bericht op het display, wanneer het systeem een te lage motoroliedruk detecteert.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 46 Waarschuwingslampje Betekenis Motorolie verslechterd (dieselversies met DPF) Het lampje gaat knipperen, bij sommige versies verschijnt er ook een speciaal bericht op het display. Het lampje knippert met cycli van 3 minuten met intervallen van 5 seconden waarin het lampje niet brandt totdat de olie wordt ververst.
Waarschuwingslampje Betekenis TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR Het lampje gaat branden wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, maar het moet even later doven. Het lampje gaat branden, bij sommige versies verschijnen er een bericht en een symbool op het display, als de motor oververhit raakt. Tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet de motor af en controleer of het koelvloeistofniveau in het reservoir onder het MIN-teken staat.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 48 Waarschuwingslampje Betekenis STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” Wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden, maar dit moet na enkele seconden doven. Als het lampje, bij sommige versies samen met het bericht op het display blijft branden, zou de elektrische stuurbekrachtiging niet meer kunnen werken waardoor aanzienlijk meer inspanning nodig is om het stuurwiel te bedienen, sturen blijft echter wel mogelijk.
Gele waarschuwingslampjes Waarschuwingslampje Betekenis STORING ABS Het lampje gaat branden wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, maar het moet even later doven. Het lampje gaat branden, bij sommige versies verschijnen er een bericht en een symbool op het display, als het systeem niet doeltreffend is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar met uitsluiting van het ABS-systeem. Rijd zeer voorzichtig wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 50 Waarschuwingslampje Betekenis City Brake Control - "Collision Mitigation" SYSTEEM UITGESCHAKELD (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden als het City Brake Control - "Collision Mitigation" systeem via het Setup Menu is uitgeschakeld. STORING INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM Onder normale omstandigheden, wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden maar dit moet doven zodra de motor is gestart.
Waarschuwingslampje Betekenis ESC-SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, maar het moet even later doven. Als het lampje continu niet dooft of blijft branden tijdens het rijden, bij sommige versies verschijnt er ook een bericht op het display, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Het lampje gaat tijdens het rijden knipperen om aan te geven dat het ESC systeem in werking is getreden.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 52 Waarschuwingslampje Betekenis STORING VOORGLOEIBOUGIES/VOORGLOEISYSTEEM (dieselmotoren) Voorgloeibougies Dit lampje gaat branden wanneer de contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid. Het lampje zou moeten doven zodra de voorgloeibougies de van tevoren ingestelde temperatuur hebben bereikt. De motor kan worden gestart zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Als de buitentemperatuur erg hoog of gematigd is, kan het lampje al na zeer korte tijd doven.
Waarschuwingslampje Betekenis DPF (ROETFILTER) REGENERATIE BEZIG (Dieselversies met DPF) Wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden maar het moet na enkele seconden doven. Het lampje gaat continu branden, bij sommige versies verschijnt ook een speciaal bericht op het display, om de bestuurder te waarschuwen dat het DPF-systeem bezig is met het verwijderen van de opgehoopte vervuilende deeltjes (roet) door middel van het regeneratieproces.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 54 Waarschuwingslampje Betekenis INDICATIE AANVULLENDE STORING (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat onder de volgende omstandigheden branden. Snelheidslimiet overschreden (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden als de in het Setup-menu ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden. Bij sommige versies verschijnen bij het overschrijden van deze limiet een bericht en een symbool op het display en klinkt er een geluidssignaal.
Waarschuwingslampje Betekenis Storing parkeersensor (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden, bij sommige versies verschijnt er ook een bericht op het display, als er een storing is in de parkeersensoren. Storing buitenverlichting (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden wanneer er een storing gedetecteerd wordt in een van de volgende lichten: stadslichten, kentekenverlichting, mistachterlichten, richtingaanwijzers, dagverlichting (DRL).
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 56 Waarschuwingslampje Betekenis iTPMS (voor bepaalde versies/markten) Lage bandenspanning Het waarschuwingslampje gaat continu branden om aan te geven dat de bandenspanning gezakt is onder de aanbevolen waarde die een lange levensduur van de band en een zuinig brandstofverbruik garandeert, of om aan te geven dat er spanningsverlies is. Zo wordt de bestuurder door het iTPMS gewaarschuwd dat een of meer banden leeg en mogelijk lek kunnen zijn.
Groene waarschuwingslampjes Waarschuwingslampje Betekenis ELD-systeem (Panda Cross en Panda 4x4 versies) Als het lampje knippert, betekent dit dat de functie van het elektronisch vergrendelend differentieel (ELD) is ingeschakeld. HDC-SYSTEEM (Panda Cross versies) Als het lampje continu brandt, samen met een speciaal bericht op het display, dan geeft dit de inschakeling aan van de HDC-functie.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 58 Waarschuwingslampje Betekenis RICHTINGAANWIJZER LINKS Het lampje gaat branden wanneer de bedieningshendel van de richtingaanwijzer omlaag wordt gezet of, samen met de rechter richtingaanwijzer, wanneer de knop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
Symbool of bericht Betekenis STORING BRANDSTOFNIVEAUSENSOR Het symbool verschijnt en alle tuiten verdwijnen in het geval van een storing in de brandstofmetersensor. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. START&STOP (Voor bepaalde versies/markten) HDC (Panda Cross versies) Het bericht wordt weergegeven wanneer het Start&Stopsysteem wordt in-/uitgeschakeld door het in het midden van het dashboard.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 60 Symbool of bericht Betekenis Bij versies uitgerust met "Dualogic" versnellingsbak, kunnen de volgende berichten worden weergegeven: Schakelmomenten beperken Handmatige modus niet beschikbaar Automatische modus niet beschikbaar Oververhitting koppeling DUALOGIC VERSNELLINGSBAK Trap het rempedaal in Trap het rempedaal in - vertraagde start Versnelling niet beschikbaar Manoeuvre niet toegestaan Rempedaal intrappen en manoeuvre herhalen Plaatsing van de versnelling
VEILIGHEID Dit hoofdstuk is erg belangrijk. Hierin worden de veiligheidssystemen beschreven waarmee het voertuig is uitgerust en aanwijzingen over hoe deze op de juiste wijze gebruikt moeten worden. ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN . RIJHULPSYSTEMEN ...................... BESCHERMINGSSYSTEMEN INZITTENDEN ................................. VEILIGHEIDSGORDELS .................. SBR-SYSTEEM (SEAT BELT REMINDER) .................................... VOORAANSPANNERS.................... KINDERZITJES ...................
VEILIGHEID ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN ABS (Anti-lock Braking System) Dit systeem, dat deel uitmaakt van het remsysteem, voorkomt het blokkeren of slippen van een of meerdere wielen op alle soorten wegdek en ongeacht de kracht van de remwerking, zodat de auto ook tijdens paniekremmen onder controle gehouden kan worden. BELANGRIJK Een inrijperiode van circa 500 km is vereist om het beste uit het remsysteem te halen: vermijd tijdens deze periode bruusk, herhaaldelijk of langdurig remmen.
Als na twee seconden niet wordt weggereden, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en wordt de remdruk geleidelijk gereduceerd. Tijdens deze fase kan een typisch mechanisch geluid van de remmen hoorbaar zijn, dit wijst erop dat het voertuig weldra in beweging zal komen. OPMERKING: het Hill Holdersysteem is niet actief als de parkeerrem is ingeschakeld.
VEILIGHEID Verminder niet de druk op het rempedaal zolang geremd moet worden. Het HBA-systeem wordt uitgeschakeld wanneer het rempedaal wordt losgelaten. 64) 65) 66) ELD-SYSTEEM (Electronic Locking Differential) (Elektronisch vergrendelend differentieel) (Panda Cross en Panda 4x4 versies) Dankzij het ELD-systeem kan de aandrijfkracht gelijkmatig verdeeld worden over dezelfde as wanneer een of beide wielen slippen.
HDC-SYSTEEM (Hill Descent Control) (Panda Cross versies) Dit is een integraal onderdeel van het ESC-systeem dat erop gericht is om het voertuig tijdens de afdaling op een constante snelheid te houden, door op zelfstandige en gedifferentieerde wijze op de remmen in te werken. Op deze manier helpt de HDC-functie de bestuurder wanneer er een steile helling genomen moet worden met omstandigheden van weinig grip en/of slecht wegdek.
VEILIGHEID BELANGRIJK Het systeem is beschikbaar voor snelheden van 5 km/h tot 25 km/h. Het wordt geadviseerd het systeem te gebruiken met lage versnellingen (eerste, tweede en derde).
50) De capaciteiten van het ABS mogen nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor de persoonlijke veiligheid en die van anderen in gevaar komt. 57) Het ESC-systeem kan geen ongelukken voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten, rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning.
VEILIGHEID RIJHULPSYSTEMEN CBC-SYSTEEM (City Brake Control) "Collision Mitigation" (voor bepaalde versies/markten) 67) 68) 69) 70) 71) 30) 31) 32) 33) 34) 35) 36) Dit is een rijhulpsysteem dat voorzien is van een lasersensor, die zich aan de bovenkant van de voorruit bevindt fig.
BELANGRIJK Als op wegen met bomen met uitstekende takken wordt gereden, wordt geadviseerd om het systeem uit te schakelen om te voorkomen dat takken ter hoogte van de motorkap of de voorruit interfereren met het systeem. BELANGRIJK Het systeem wordt NIET geactiveerd wanneer de achteruitversnelling is ingeschakeld. Het systeem wordt NIET ingeschakeld als de veiligheidsgordels van de voorstoelen niet omgelegd zijn.
VEILIGHEID 70 Resetprocedure Het iTPMS-systeem heeft een "inleerfase" nodig (met een duur die afhangt van de rijstijl en de wegomstandigheden: bij optimale omstandigheden wordt gereden op een rechte weg met 80 km/h gedurende minstens 20 minuten) die begint wanneer de resetprocedure wordt uitgevoerd.
BELANGRIJK 67) Het systeem is een ondersteuning voor de bestuurder die altijd zijn volle aandacht bij het rijden moet houden. De verantwoordelijkheid ligt altijd bij de bestuurder, die rekening moet houden met de verkeersomstandigheden om in alle veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder dient altijd een veilige afstand tot het voertuig vóór hem te houden.
VEILIGHEID 33) Als de voorruit vervangen moet worden vanwege krassen, steenslag of breuk, neem dan uitsluitend contact op met het Fiat Servicenetwerk. Vervang de voorruit niet zelf, gevaar van storingen! Het wordt aanbevolen de voorruit te laten vervangen als deze beschadigd is in de buurt van de lasersensor. 34) Knoei niet me de sensor en voer er geen werkzaamheden aan uit. Dek de openingen in het sierdeksel onder de achteruitkijkspiegel niet af.
Pak, om de gordel om te leggen, gesp A fig. 55 en steek deze in de sluiting B, totdat de klik van het vergrendelen wordt gehoord. Als tijdens het uittrekken de gordel blijft blokkeren, laat hem dan een stukje teruglopen en trek hem vervolgens langzaam uit. Druk, om de gordel los te maken, op knop C. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen met de hand, zodat hij niet draait.
VEILIGHEID Bij sommige versies hebben de veiligheidsgordels van de voorstoelen slechts één vast verankeringspunt dat zich op de deurstijl bevindt. BELANGRIJK 78) Druk nooit op knop C fig. 55 tijdens het rijden. 79) Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen gordel dragen bij een ongeval blootgesteld worden aan een groot risico en bovendien een gevaar opleveren voor de inzittenden voorin.
B: veiligheidsgordel vastgemaakt; 59 F1D0054 Als de veiligheidsgordels aan bestuurders en/of passagierszijde (als er een passagier aanwezig is) niet zijn vastgemaakt, klinkt er, bij het overschrijden van 20 km/h of wanneer langer dan 5 seconden met een snelheid tussen 10 en 20 km/h wordt gereden, een akoestische signaalcyclus voor de voorstoelen (6 seconden durend geluidssignaal gevolgd door een extra piepsignaal van 90 seconden) en het waarschuwingslampje gaat knipperen.
VEILIGHEID 76 VOORAANSPANNERS 84) 85) 86) 87) 37) Het voertuig is uitgerust met veiligheidsgordels voor met gordelspanners die bij een heftige frontale botsing de gordel enige centimeters aantrekken. Op die manier worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Wanneer de gordelspanners hebben gewerkt; rolt de gordel niet meer op. Dit voertuig is ook uitgerust met een tweede gordelspanner (in de zone van de dorpellijst).
Elke gordel mag slechts door één iemand gebruikt worden. Vervoer nooit kinderen op de schoot van inzittenden met één veiligheidsgordel voor beiden fig. 62. Steek geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende. 60 F1D0123 Zorg dat de gordelband nooit gedraaid is. Het bovenste gordelgedeelte moet over de schouder en schuin over de borst liggen. Het onderste gordelgedeelte moet over het bekken (zoals aangegeven in fig. 61) en dus niet over de buik liggen.
VEILIGHEID 85) Voor optimale veiligheid moet de rugleuning rechtop gezet worden, moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en moet de gordel goed aansluiten op de borst en het bekken. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin! Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij een ongeval het risico op ernstige verwondingen toenemen en kan zelfs de dood tot gevolg hebben. 86) Het demonteren of aanpassen van onderdelen van de veiligheidsgordel of gordelspanner is ten strengste verboden.
In Europa vallen de eigenschappen van kinderzitjes onder de norm ECE-R44, die ze in vijf gewichtsgroepen indeelt: KINDERZITJE MONTEREN MET DE VEILIGHEIDSGORDELS 92) 93) 94) Groep Gewichtsgroep Groep 0 tot 10 kg Groep 0+ tot 13 kg Groep 1 9 - 18 kg Groep 2 15 - 25 kg Groep 3 22 - 36 kg Alle beveiligingssystemen moeten voorzien zijn van de typegoedkeuringsgegevens en het keurmerk op een label dat stevig bevestigd moet zijn op het kinderzitje en dat absoluut niet verwijderd mag worden.
VEILIGHEID Het kinderzitje is in dit geval nodig om het kind correct ten opzichte van de gordels te plaatsen, zodat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en nooit langs de nek ligt; het onderste gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen. 66 65 F1D0057 Groep 3 Voor kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg bestaan er geschikte verhogingen om de veiligheidsgordel correct te kunnen omleggen. In de fig.
GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN UNIVERSELE KINDERZITJES Het voertuig voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EG-richtlijn inzake de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto overeenkomstig de volgende tabel: Groep Gewichtsgroep Airbag ingeschakeld Airbag uitgeschakeld Passagier achterin in het midden (voor bepaalde versies/ markten) Passagiers achterin aan de zijkanten Groep 0 tot 10 kg X U X U Groep 0+ tot 13 kg X U X U Groep 1 9-18 kg X
VEILIGHEID 82 EEN ISOFIX-KINDERZITJE MONTEREN 95) 96) 97) 98) Het voertuig is uitgerust met ISOFIXbevestigingsbeugels, een Europese standaard die het monteren van een kinderzitje snel, eenvoudig en veilig maakt. Met het ISOFIX-systeem kunt u het ISOFIX-kinderzitje monteren zonder gebruik van de veiligheidsgordels van de auto maar door dit rechtstreeks vast te maken aan de stoel met behulp van de drie bevestigingspunten in de auto.
GESCHIKTHEID VAN PASSAGIERSSTOELEN VOOR GEBRUIK VAN ISOFIX-KINDERZITJES In de onderstaande tabel worden in overeenstemming met de Europese norm ECE 16 de verschillende montagemogelijkheden getoond voor ISOFIX kinderzitjes op stoelen die zijn uitgerust met speciale verankeringen.
VEILIGHEID KINDERZITJES AANBEVOLEN DOOR FCA VOOR UW PANDA Lineaccessori MOPAR® omvat een volledige reeks kinderzitjes die bevestigd moeten worden met de driepuntsveiligheidsgordel of de ISOFIX-beugels. Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Montage kinderzitjes Britax Baby Safe plus Nummer voor typegoedkeuring: E1 04301146 Fiat-bestelcode: 71806415 Groep 0+:van pasgeboren tot 13 kg + + Britax Baby Safe ISOFIXbasis Fiat-bestelcode: 71806416 84 Universeel ISOFIX-kinderzitje.
Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Montage kinderzitjes Fair G0/1S Nummer voor typegoedkeuring: E4 04443718 Fiat-bestelcode: 71807388 + + Fair ISOFIX RWF platform, type "A" voor G 0/1S Fiat-bestelcode: 71805368 of Fair ISOFIX FWF-platform, type "M" voor G 0/1S Fiat-bestelcode: 71806374 Groep 1: van 9 tot 18 kg + + Universeel ISOFIX-kinderzitje.
VEILIGHEID Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Montage kinderzitjes Britax Safefix TT Nummer voor typegoedkeuring: E1 04301199 Fiat-bestelcode: 71805956 Dit mag alleen gemonteerd worden in de rijrichting, met behulp van ISOFIXbeugels en de bovenste gordel, die bij het kinderzitje geleverd wordt. Dit moet gemonteerd worden op de achterstoelen aan de zijkanten.
Belangrijke aanbevelingen voor het veilig vervoeren van kinderen Monteer de kinderzitjes op de achterbank, omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. Houd kinderen zo lang mogelijk in kinderzitjes die tegen de rijrichting in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn. Indien een kinderzitje tegen de rijrichting in op de achterbank is gemonteerd, dan is het raadzaam om het kinderzitje zo dicht mogelijk tegen de voorstoel aan te monteren.
VEILIGHEID 89) Op de zonneklep is een etiket met symbolen aangebracht dat eraan herinnert dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet worden als een tegen de rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel wordt gemonteerd. Neem altijd de aanwijzingen op de zonneklep aan passagierszijde in acht (zie de paragraaf "Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) - Airbag").
De frontairbags voor bestuurder en passagier zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling hierop. Draag dus altijd veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de wet voorgeschreven is in alle Europese landen en de meeste landen daarbuiten. Bij een botsing worden degenen die geen veiligheidsgordel dragen naar voren geworpen en kunnen zo in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Onder deze omstandigheden wordt de inzittende minder door de airbag beschermd.
VEILIGHEID Uitschakeling van de airbags aan passagierszijde: frontairbag en zijairbag Frontairbag passagier en kinderzitjes 101) Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de voorstoel met een actieve passagiersairbag. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot dodelijk letsel van het kind. Neem ALTIJD de aanwijzingen vermeld op het etiket op de zonneklep aan passagierszijde fig. 72 in acht.
Frontairbag passagierszijde en kinderzitjes: BELANGRIJK 74 F1D0127 91
VEILIGHEID ZIJAIRBAGS (Zijairbag hoofdairbag) Om de bescherming van de inzittenden in geval van een flankbotsing te vergroten, is de auto uitgerust met in de stoel gemonteerde zijairbags (voor bepaalde versies/markten) en hoofdairbag (voor bepaalde versies/ markten). Zijairbags beschermen de inzittenden bij middelzware/zware zijdelingse aanrijdingen, door de airbag tussen de inzittende en de interieurdelen van de zijdelingse structuur van het voertuig op te blazen.
Als de airbag geactiveerd wordt, ontsnapt er een kleine hoeveelheid poeder: dit poeder is niet schadelijk en duidt niet op het begin van een brand. Dit poeder kan echter de huid en ogen irriteren: was ze in dit geval met neutrale zeep en water. De controle, reparatie en vervanging van de airbags moeten door het Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd. Als het voertuig wordt gesloopt, moet het airbagsysteem buiten werking gesteld worden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
VEILIGHEID 94 110) Als de contactsleutel in stand MAR staat of wanneer de motor is uitgezet, kunnen de airbags ook geactiveerd worden als de auto door een andere auto wordt aangereden. Daarom mag, wanneer de passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel gemonteerd worden. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind.
STARTEN EN RIJDEN Laten we eens kijken naar het "hart" van het voertuig: dan kunt u zien hoe u het potentieel ervan optimaal kunt benutten. We zullen u laten zien hoe u het voertuig in elke situatie veilig kunt besturen, zodat het een echte "maatje" voor u kan zijn, waarbij het comfort en de portefeuille niet vergeten worden. DE MOTOR STARTEN .................... 96 DE AUTO PARKEREN ..................... 97 HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK ...................... 98 DUALOGIC VERSNELLINGSBAK....
STARTEN EN RIJDEN DE MOTOR STARTEN 116) 117) 38) 39) 40) 41) Alvorens de motor te starten, de stoel, achteruitkijkspiegels, buitenspiegels instellen en de veiligheidsgordel correct vastmaken. Trap nooit het gaspedaal in om de motor te starten. VERSIES MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Benzine-uitvoeringen Ga als volgt te werk: trek de handrem aan en zet de versnellingspook in de vrijstand. Voor 0.9 TwinAir en 0.
BELANGRIJK 116) Het is gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen. 117) Onthoud dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is gestart, daarom is er meer kracht nodig voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
STARTEN EN RIJDEN HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK 122) 44) Trap, om de versnellingen in te schakelen, het koppelingspedaal volledig in en plaats de pook in de gewenste stand (het schakelschema is aangegeven op de pookknop fig. 78). 77 BELANGRIJK Het koppelingspedaal mag uitsluitend voor het schakelen gebruikt worden. Laat tijdens het rijden de voet nooit, zelfs niet licht, op het koppelingspedaal rusten.
DUALOGIC VERSNELLINGSBAK (voor bepaalde versies/markten) 45) Het voertuig kan uitgerust zijn met een elektronisch geregelde handgeschakelde versnellingsbak die Dualogic wordt genoemd en die op twee manieren bediend kan worden: MANUAL en AUTO. VERSNELLINGSPOOK De versnellingspook A fig. 79, die zich op het dashboard bevindt, is een zwevende multistabiele hendel; d.w.z. hij heeft drie stabiele en drie instabiele standen.
STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Het gebruik van de “Kick Down” functie wordt uitsluitend aanbevolen tijdens het inhalen of snel accelereren, om niet het brandstofverbruik te verhogen. BELANGRIJK 80 F1D0108 Bij actieve ECO-functie, kiest het systeem de schakelmomenten op basis van de snelheid van het voertuig, het motortoerental en de bedieningswijze van het gaspedaal, met als doel om het brandstofverbruik te beperken.
"AUTO"-MODUS Deze rijmodus is bedoeld voor comfort en veiligheid in rijomstandigheden met normale grip. "OFF ROAD"-MODUS Deze rijmodus is bedoeld voor het wegrijden in omstandigheden van weinig grip op wegdek met weinig grip (bijv. sneeuw, ijs, modder, enz.). Inschakelen Draai schakelaar fig. 81 naar rechts en houd hem gedurende een halve seconde in deze stand tot de bijbehorende led gaat branden en de inschakelingsindicatie "Off Road" op het display verschijnt met het speciale bericht.
STARTEN EN RIJDEN STORING VAN HET MODUSSELECTIESYSTEEM BELANGRIJK Bij een storing in het systeem of een defect van de knop, kunnen geen rijmodi worden gekozen. Op het display wordt een speciaal bericht weergegeven. BELANGRIJK In dat geval wordt afgeraden om wegen met een steile helling af te rijden, het systeem kan de bestuurder op geen enkele wijze bijstaan. ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING "DUALDRIVE" 123) 124) Dit systeem werkt alleen als de contactsleutel in de stand MAR staat en bij draaiende motor.
124) Zet altijd de motor uit en verwijder de sleutel uit het contactslot om het stuurslot in te schakelen alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. Dit is met name belangrijk wanneer de wielen van het voertuig de grond niet raken. Als dit niet mogelijk is (bijv. als de contactsleutel in de stand MAR moet staan of als de motor moet draaien), de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging verwijderen.
STARTEN EN RIJDEN HET SYSTEEM HANDMATIG INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN fig. 84 op het Druk op knop bedieningspaneel van het dashboard om het systeem handmatig in of uit te schakelen. Led uit: systeem uitgeschakeld. Led aan: systeem ingeschakeld. 126) Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is afgezet en de contactsleutel in de stand STOP staat. Volg de instructies op die zijn aangegeven op het plaatje op de voorste traverse.
WERKING MET EEN AANHANGER De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de aanhanger in het stopcontact van de trekhaak van het voertuig wordt gestoken. De sensoren worden automatisch ingeschakeld zodra de stekker van de aanhangerkabel verwijderd wordt. BELANGRIJKE INFORMATIE Let tijdens parkeermanoeuvres met name op obstakels die zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden.
STARTEN EN RIJDEN TANKEN 48) Diesel- en benzineversies 128) 129) 130) Zet altijd de motor af alvorens te tanken. BENZINEMOTOREN Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangehalte (R.O.N.) van 95. Om beschadiging aan de katalysator te voorkomen, de tank nooit bijvullen, niet in noodgevallen en evenmin met een minimale hoeveelheid, met loodhoudende benzine. DIESELMOTOREN Gebruik alleen diesel voor motorvoertuigen (EN590-specificatie).
87 F1D0048 Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht tijdens het tanken: schakel de motor uit; trek de handrem aan; draai de contactsleutel op STOP; rook niet; geef het speciale verloopstuk A fig. 89 aan het personeel dat LPG tankt. Natural Power versies 49) steek de adapter B in de vulopening en tank; verwijder, na het tanken, de adapter en sluit het klepje, plaats de adapter weer in zijn doosje en leg dit terug in de bagageruimte. Om toegang te krijgen tot vulopening B fig.
STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK 128) Monteer geen voorwerp/dop op de rand van de vulopening die niet geschikt is voor het voertuig. Het gebruik van voorwerpen/doppen van het verkeerde type kan de druk in de tank doen toenemen, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. 129) Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van de vulopening van de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met het gezicht bij de vulopening, om geen schadelijke dampen in te ademen.
Op de trekhaak rust het gewicht van de aanhanger waardoor het laadvermogen van het voertuig proportioneel wordt gereduceerd. Om er zeker van te zijn dat het maximum toelaatbaar getrokken gewicht (op het kenteken van het voertuig vermeld) niet wordt overschreden, moet er rekening mee gehouden worden dat deze waarde betrekking heeft op het toelaatbaar gewicht van de volgeladen aanhangwagen, inclusief accessoires en bagage. Neem in elk land de specifieke snelheidslimieten voor voertuigen met aanhanger in acht.
NOODGEVALLEN 110 NOODGEVALLEN Een lekke band of een doorgebrand lampje? Soms kan een probleem uw reis in gevaar brengen. De pagina's over noodsituaties kunnen u helpen om op zelfstandige en kalme wijze kritieke situaties op te lossen. Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt ook het gratis landelijke of internationale universele telefoonnummer bellen om het dichtstbijzijnde Servicepunt te vinden. ALARMKNIPPERLICHTEN ...........
ALARMKNIPPERLICHTEN EEN LAMP VERVANGEN Druk op knop A fig. 91 om de lichten in/uit te schakelen. Controlelampjes en op het instrumentenpaneel branden als de lichten AAN zijn. BELANGRIJK Het gebruik van de alarmknipperlichten wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt: neem de wettelijke voorschriften in acht.
NOODGEVALLEN 112 Lampen Type Vermogen H4 55 W Parkeer-/dagverlichting (DRL) P21/5W 21 W Stadslicht achter P21/5W 5W Richtingaanwijzers voor PY21W 21 W W5W 5W Richtingaanwijzers achter PY21W 21 W Stop P21/5W 21 W Dimlicht/grootlicht Richtingaanwijzers op flanken Derde remlicht LED - Mistlampen H11 55 W Achteruitrijlichten W16W 16 W Mistachterlicht W16W 16 W Kentekenplaat C5W 5W
KOPLAMPUNITS (behalve Panda Cross versies) De lampen in de koplampunit fig. 92 zijn als volgt opgesteld: A - Dimlicht/grootlicht/ richtingaanwijzers; B - Dagverlichting (DRL) C - Mistlampen. 93 F1D0117 DIMLICHT/GROOTLICHT Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: verwijder het deksel A fig. 94; 92 F1D0080 monteer de nieuwe lamp op de stekker en zorg voor een optimale vergrendeling, plaats vervolgens het stekkergedeelte en de lamphouder B terug in het huis; monteer het deksel A.
NOODGEVALLEN ZijGa als volgt te werk om de lamp te vervangen: druk op het lampenglas A fig. 96 om de borgveer B in te drukken en trek de lichtunit naar buiten; draai de lamphouder C linksom, verwijder de lamp en vervang hem; monteer de lamphouder C in het lampenglas en draai hem rechtsom; monteer de lichtunit zodat de interne borgveer B op zijn plaats vastklikt.
100 F1D0119 zet beschermkapje B fig. 99 weer op zijn plaats, zorg ervoor dat de lipjes goed in hun zittingen zitten en draai de bevestigingsschroeven A vast; STADSLICHT/ DAGVERLICHTING (DRL) (voor bepaalde versies/markten behalve Panda Cross versies) Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: draai het stuurwiel helemaal, draai de bouten A fig. 97 los en verwijder klepje B; druk op klem C fig.
NOODGEVALLEN monteer de nieuwe lamp en voer de hiervoor beschreven procedure in omgekeerde volgorde uit. verwijder de lamp A fig. 107 uit de zijdelingse veercontacten en vervang hem; ACHTERUITRIJLICHT/ MISTACHTERLICHT 135) Het achteruitrijlicht en het mistachterlicht bevinden zich in de achterbumper. Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: maak de borglippen A los en verwijder klepje B fig.
BELANGRIJK 50) Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan. Het aanraken van de bol met de vingers kan de lichtopbrengst en de levensduur van de lamp reduceren. Als het lampglas per ongeluk toch wordt aangeraakt, wrijf het dan schoon met een doekje bevochtigd met alcohol en laat het vervolgens drogen. 51) Geadviseerd wordt, indien mogelijk, de lampjes te laten vervangen bij een Fiat Servicepunt.
NOODGEVALLEN MOTORRUIMTE ZEKERINGENKAST fig.
ZEKERINGENKAST IN DASHBOARD fig.
NOODGEVALLEN BELANGRIJK 142) 143) 144) 145) 146) 136) Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. 137) Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal. 138) Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR. 139) Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
draai de wielbouten ongeveer een slag los d.m.v. de sleutel A fig. 112; 110 neem de sleutel A fig. 111 uit de gereedschapshouder, draai de vergrendeling los, pak de gereedschaphouder B en zet hem naast het te vervangen wiel. Pak vervolgens het ruimtebesparende reservewiel C.
NOODGEVALLEN monteer het ruimtebesparende reservewiel door de eerste wielbout twee slagen aan te draaien in het gat dat zich het dichtst bij het ventiel bevindt; neem de sleutel A fig. 112 en draai de wielbouten volledig vast; draai aan de slinger van de krik D fig. 113 om de auto omlaag te brengen. Verwijder de krik; 53) gebruik sleutel A fig.
BELANGRIJK 142) Het ruimtebesparende reservewiel (voor bepaalde versies/markten) is specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s en monteer ook geen ruimtebesparende reservewielen afkomstig van andere auto’s. Gebruik het ruimtebesparende reservewiel alleen in noodgevallen. Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan 80 km/h.
NOODGEVALLEN 124 “Fix&Go Airflat” kit BELANGRIJK 53) Zorg voor voldoende werkruimte bij het draaien van de slinger om schaafwonden aan uw hand door contact met de grond te voorkomen. Ook de bewegende delen van de krik ("wormschroef" en gewrichten) kunnen verwondingen veroorzaken: raak deze delen niet aan. In geval van accidenteel contact met smeervet, het betreffende deel zorgvuldig schoonmaken.
A B C F D E 116 F1D0148 117 F1D0149 Zorg ervoor dat de aan-uitknop A (fig. 117) in de stand off 0 staat. Breng de elektrische connector D fig. 115 in het 12V contact van de auto. Beweeg de aan-uitknop A fig. 117 naar de op I stand naar schakelaar op de compressor. Wanneer de drukmeter F fig. 116 de juiste druk voor de auto aangeeft, de compressor uitschakelen door de aan-/uitknop A in de stand 0 te zetten. IAls de drukmeter F een druk aangeeft van lager dan 1.
NOODGEVALLEN DRUK HERSTELLEN Neem het zwarte bandenspanningsbuisje uit en schroef deze stevig op het ventiel van de band. Druk op knop B fig. 118 om bandenoverspanning te herstellen. VERVANGING FILTERELEMENT Gebruik alleen Fix&Go originele filterelementen die kunnen worden aangeschaft bij het Fiat Servicenetwerk. Druk op de loslaatknop C en breng deze omhoog om het patroon A fig. 118 te verwijderen. Breng het nieuwe patroon in en druk deze stevig omlaag.
STARTEN MET HULPACCU Als de accu leeg is, kan de motor gestart worden met startkabels en de accu van een ander voertuig, of met een hulpaccu. BELANGRIJK Bij gebruik van een hulpaccu dient men zich te houden aan de instructies voor gebruik en de voorzorgsmaatregelen die zijn aangegeven door de fabrikant. Gebruik geen hulpaccu of enige andere externe voedingsbron met een spanning hoger dan 12 V: de accu, de startmotor, de dynamo en het elektrische systeem van het voertuig kunnen hierdoor worden beschadigd.
NOODGEVALLEN koppel het uiteinde van de pluskabel (+) los van de plusklem (+) van de hulpaccu; koppel een uiteinde van de pluskabel (+) los van de plusklem (+) van het voertuig met de lege accu; Als het vaak nodig is om een noodstart uit te voeren, laat de accu en het laadsysteem van het voertuig dan controleren door het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK Alle accessoires (bijv. mobiele telefoons, enz.) aangesloten op de stopcontacten van het voertuig verbruiken stroom, ook als ze niet worden gebruikt.
schakel de richtingaanwijzer rechts in; SLEPEN VAN HET VOERTUIG schakel de richtingaanwijzer rechts uit; schakel de richtingaanwijzer links in; schakel de richtingaanwijzer links uit; draai de contactsleutel naar de stand STOP en daarna naar MAR. LPG-versies: in geval van een botsing wordt de benzinetoevoer onmiddellijk gestopt, de LPG-veiligheidskleppen worden gesloten en de inspuiting wordt onderbroken waardoor de motor uitgeschakeld wordt.
NOODGEVALLEN met de voorwielen (of achterwielen) opgetild of rustend op een noodvoertuig en de achterwielen (of voorwielen) op een speciale trolley; geladen op de laadbak van het reddingsvoertuig met alle wielen op de laadbak. BELANGRIJK Voor Panda Cross versies mogen de sleepogen A fig. 121 waarmee het voertuig is uitgerust alleen gebruikt worden om het voertuig in een noodgeval te slepen.
ONDERHOUD EN ZORG Dankzij correct onderhoud kunnen de prestaties van het voertuig, evenals beperkte bedrijfskosten en het behoud van de efficiëntie van de veiligheidssystemen gedurende langere tijd gegarandeerd worden. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe. GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD.................................132 ACCU OPLADEN ............................142 MOTORRUIMTE..............................144 RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER.....................149 HET VOERTUIG OPKRIKKEN .........
ONDERHOUD EN ZORG 132 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Juist onderhoud is essentieel voor een lange levensduur van het voertuig onder optimale omstandigheden. Daarom heeft Fiat een reeks controles en onderhoudsbeurten opgesteld die op vaste afstandsintervallen uitgevoerd moeten worden, en, waar aanwezig, op vaste tijdsintervallen, zoals beschreven in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA (benzineversies) De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 150.000 km/10 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
ONDERHOUD EN ZORG km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/ achter controleren Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren en zo nodig de sproeiers afstellen Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen Koppelingspedaal controleren en afstellen (alleen 0.
km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem (alle 0.9 TwinAir-versies) Klepspeling controleren en zo nodig afstellen (1.
ONDERHOUD EN ZORG km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Werking en parameters van het brandstoftoevoersysteem m.b.
km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Bougies vervangen (1.2 8V 69 pk and 0.9 TwinAir Turbo 80 pk/85 pk versies) (5) Bougies vervangen (0.9 TwinAir 60 pk/65 pk) (5) Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen (6) Getande distributieriem vervangen (alle 0.9 TwinAir versies uitgesloten) (6) Luchtfilterelement vervangen (7) (5) Voor 0.
ONDERHOUD EN ZORG km x 1000 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Remvloeistof verversen Filter in de drukregelaar vervangen (alleen LPG-versies) Papieren filter (LPG in gasvormige toestand) vervangen (alleen LPG-versies) Interieurfilter vervangen (7) (O) (●) (8) De remvloeistof moet iedere twee jaar worden vervangen, ongeacht de kilometerstand (7) Als het voertuig gebruikt wordt in stoffige omgevingen, moet dit filter om de 15.000 km vervangen worden.
DIESELVERSIES De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 200.000 km/10 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
ONDERHOUD EN ZORG km x 1000 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/ achter controleren Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren en zo nodig de sproeiers afstellen Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor visueel controleren e
km x 1000 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Motorolie verversen en oliefilter vervangen (2) Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen (3) Brandstoffilterelement vervangen (4) Luchtfilterelement vervangen (5) Remvloeistof verversen (6) Interieurfilter vervangen (5) (O) (●) (2) Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefilter is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van het voertuig en wordt aangegeven met een brandend lam
ONDERHOUD EN ZORG ACCU OPLADEN 156) 157) BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid en het bestuurdersportier is gesloten, minstens een minuut voordat u de elektrische voeding van de accu loskoppelt en vervolgens weer aansluit. BELANGRIJK Het verdient aanbeveling de accu langzaam en met een laag ampèrage gedurende ongeveer 24 uur op te laden. De accu langer opladen, kan de accu beschadigen.
122 F1D0136 157) Probeer nooit een bevroren accu op te laden: laat de accu eerst ontdooien om ontploffing ervan te voorkomen. Als de accu bevroren is geweest, moet door vakbekwaam personeel worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn en of de behuizing geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
ONDERHOUD EN ZORG MOTORRUIMTE . NIVEAUS CONTROLEREN 158) 159) 59) 0.9 TwinAir/0.9 TwinAir Turbo versies 123 F1D0097 A. Motorolie dop / vulopening - – B. Motoroliepeilstok - – C. Motorkoelvloeistof - – D. Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/achterruit - – E. Remvloeistof - – F.
1.2 8V 69 pk versie 124 F1D0098 A. Motorolie dop / vulopening - – B. Motoroliepeilstok - – C. Motorkoelvloeistof - – D. Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/achterruit - – E. Remvloeistof - – F.
ONDERHOUD EN ZORG 1.3 16V MultiJet versies 125 F1D0141 A. Motorolie dop / vulopening - – B. Motoroliepeilstok - – C. Motorkoelvloeistof - – D. Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/achterruit - – E. Remvloeistof - – F.
MOTOROLIE 60) 61) 3) Controleer enkele minuten (ongeveer vijf) na het uitzetten van de motor het oliepeil met de auto op een horizontale ondergrond. Controleer of het oliepeil zich tussen het MIN- en MAX-teken op de peilstok B bevindt.Wanneer het olieniveau bij of onder het MIN-teken komt, moet olie bijgevuld worden via de vulopening A tot aan het MAX-teken. OPMERKING Bij de 0.9 TwinAir en 0.9 TwinAir Turboversies, zit de oliepeilstok B vast aan de dop A.
ONDERHOUD EN ZORG BELANGRIJK Als het laadniveau gedurende langere tijd onder 50% blijft, raakt de accu door sulfatering beschadigd. Hierdoor verminderen de capaciteit en het startvermogen. ONDERHOUD AIRCONDITIONINGSYSTEEM Schakel in de winter de airconditioning minstens eens per maand ongeveer 10 minuten in. Laat vóór het begin van het zomerseizoen het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk.
64) Onjuiste installatie van elektrische en elektronische apparatuur kan leiden tot ernstige schade aan de auto. Als men na aanschaf van het voertuig accessoires wil monteren (antidiefstal, mobiele telefoon enz.), wordt geadviseerd contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk, dat de meest geschikte apparaten zal aanraden en zal controleren of een accu met een grotere capaciteit gemonteerd moet worden.
ONDERHOUD EN ZORG BELANGRIJK HET VOERTUIG OPKRIKKEN WIELEN EN BANDEN 169) 168) Rijden met versleten wisserbladen is bijzonder gevaarlijk, omdat het zicht onder slechte weersomstandigheden wordt beperkt. Als de auto opgeheven moet worden, ga dan naar een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk die is uitgerust met een garagekrik en een hefbrug fig. 128.
BELANGRIJK 170) Verwissel de banden niet kruislings als ze van het "éénrichtingstype" zijn. Zorg er in dat geval altijd voor dat er geen banden gemonteerd worden met een draairichting die tegengesteld is aan de richting die is aangegeven, er bestaat een risico voor verlies van grip en controle over het voertuig. 171) Rijden met geheel of gedeeltelijk leeggelopen banden kan gevaarlijk zijn en de band onherstelbaar beschadigen.
TECHNISCHE GEGEVENS 152 TECHNISCHE GEGEVENS Alles dat u nuttig kunt vinden om te begrijpen hoe uw voertuig is gemaakt en hoe het werkt is in dit hoofdstuk vermeld en wordt toegelicht met gegevens, tabellen en grafieken. Voor de liefhebbers en de monteurs, maar ook gewoon voor degenen die elk detail van hun voertuig willen kennen. IDENTIFICATIEGEGEVENS..............153 MOTOR ..........................................154 WIELEN ..........................................158 AFMETINGEN .......................
IDENTIFICATIEGEGEVENS PLAATJE VOERTUIGINDENTIFICATIENUMMER (VIN) Afhankelijk van de versie kan het plaatje fig. 129 zich rechts of in het midden in de bagageruimte bevinden (til de afdekmat op om erbij te komen). Het bevat de volgende gegevens. H Max. toelaatbaar gewicht op tweede (achter)as. I Motortype. L Code van carrosserieversie. M Nummer voor onderdelen. N Correcte waarde van de absorptiecoëfficiënt van de rookgassen (voor dieselmotoren).
TECHNISCHE GEGEVENS MOTOR Versies 1.2 8V 69 pk 1.
0.9 TwinAir 60 pk (*) 0.9 TwinAir 65 pk 0.
TECHNISCHE GEGEVENS Versies 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 0.
0.9 TwinAir Turbo 90 pk (*) 1.3 16V Multijet 95 pk 1.
TECHNISCHE GEGEVENS WIELEN 172) 173) 174) Lichtmetalen of geperste stalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Alle typegoedgekeurde banden zijn op het kentekenbewijs vermeld. BELANGRIJK: Als de gegevens in het instructieboek afwijken van die van het kentekenbewijs, dient men zich altijd aan de gegevens van het kentekenbewijs te houden. Voor de rijveiligheid moeten alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en type. BELANGRIJK: Monteer geen binnenbanden in tubeless banden.
Versies 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 0.
TECHNISCHE GEGEVENS 160 Panda 4x4 versies Versies 0.
Panda Cross versies Versies Wielen 6 J x 15H2 - ET35 0.
TECHNISCHE GEGEVENS BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de aanbevolen waarde. Controleer de bandenspanning nogmaals als de banden koud zijn. Bij winterbanden moet de bandenspanning +0,2 bar worden verhoogd t.o.v. de voorgeschreven spanningswaarde voor standaardbanden.
Panda Cross / Panda 4x4 versies Onbelast/gemiddelde belasting Voor Achter Banden 175/65 R14 82T M+S Volledige belasting Voor Achter Noodreservewiel (°) (*) 2,2 2,1 2,5 2,5 4,2 175/65 R15 84T (*) 2,2 2,1 2,5 2,5 4,2 175/65 R15 84T (**) 2,4 2,2 2,7 2,7 4,2 185/65 R15 88H (**) 2,4 2,2 2,7 2,7 4,2 (°) Voor bepaalde versies/markten.
TECHNISCHE GEGEVENS BELANGRIJK 172) De maximumsnelheid voor winterbanden met de indicatie “Q” is 160 km/h; 190 km/h voor winterbanden met de indicatie “T” en 210 km/h voor winterbanden met de indicatie"H". De snelheidsbeperkingen moeten echter altijd worden gerespecteerd. 173) Op 185/55 R15 82T banden kunnen geen sneeuwkettingen gemonteerd worden. 174) Op 175/65 R14 82T banden kunnen geen sneeuwkettingen gemonteerd worden: 9 mm.
AFMETINGEN De afmetingen zijn uitgedrukt in mm en hebben betrekking op een voertuig met standaard bijgeleverde banden. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. INHOUD BAGAGERUIMTE Inhoud (V.D.A.-norm) =225 liter Panda versies 131 F1D0103 A B C D E F G H I 3653 747 2300 606 1551/1605(*) 1407/1408(*) 1643 1409/1414(*) 1882 (*) Natural Power versies.
TECHNISCHE GEGEVENS Panda 4x4 versies 132 F1D0104 A B C D E F G H I 3686 / 3653(*) 765 / 747 2300 621 / 606 (*) 1605 1408 1672/1643(*) 1411 1882 (*) Bestelwagen versies.
Panda Cross versies 133 F1D0121 A B C D E F G H I 3705 772,5 2300 632,5 1656,5 1406 1662 1403 1882 167
TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN Panda versies 0.9 TwinAir 60 pk / 65 pk 0.9 TwinAir Turbo 80 pk / 85 pk 0.
0.9 TwinAir 60 pk / 65 pk 0.9 TwinAir Turbo 80 pk / 85 pk 0.9 TwinAir Turbo Natural Power - geremde aanhanger: 800 800 (°°) - ongeremde aanhanger: 400 400 (°°) Max. dakbelasting: 55 55 55 Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): 60 60 (°°) Gewichten (kg) (°°) BELANGRIJK Er kan geen aanhanger worden getrokken als er geen inbouwvoorbereiding voor een trekhaak aanwezig is.
TECHNISCHE GEGEVENS 1.2 8V 69 pk 1.2 8V 69 pk LPG 1.
Panda Cross en Panda 4x4 versies 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 0.9 TwinAir Turbo 90 pk 1.
TECHNISCHE GEGEVENS Panda bestelwagens 0.9 TwinAir 65 pk 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 4x4 0.
0.9 TwinAir 65 pk 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 4x4 0.9 TwinAir Turbo Natural Power - ongeremde aanhanger: 400 400 400 (***) Max. dakbelasting: 60 60 60 60 Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): 60 60 60 (***) Gewichten (kg) (***) BELANGRIJK Er kan geen aanhanger worden getrokken als er geen inbouwvoorbereiding voor een trekhaak aanwezig is.
TECHNISCHE GEGEVENS 1.2 8V 69 pk 1.2 8V 69 pk LPG 1.3 16V Multijet 80 pk 1.
1.2 8V 69 pk 1.2 8V 69 pk LPG 1.3 16V Multijet 80 pk 1.3 16V Multijet 4x4 80 pk - geremde aanhanger: 800 (***) 900 900 - ongeremde aanhanger: 400 (***) 400 400 Max. dakbelasting: 60 60 60 - Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): 60 (***) 60 60 Gewichten (kg) (***) BELANGRIJK Er kan geen aanhanger worden getrokken als er geen inbouwvoorbereiding voor een trekhaak aanwezig is.
TECHNISCHE GEGEVENS TANKEN 0.9 TwinAir 60 pk/65 pk 0.9 TwinAir Turbo 1.2 8V 69 pk 37 37 37 5–7 5–7 5–7 Motorkoelsysteem (liter): 4,8 5,2 4,6 Carterpan (liter): 2,8 2,8 2,5 Carterpan en filter (liter): 3,2 3,2 2,8 1.65 (liter) 1.65 (liter) / (1.7) kg (***) 1.
1.3 16V MultiJet 1.
TECHNISCHE GEGEVENS VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN Het voertuig is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het Geprogrammeerd Onderhoudsschema te kunnen voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties van brandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is cruciaal voor de werking en de levensduur van de motor.
Eigenschappen Specificatie Originele vloeistoffen en smeermiddelen Verversingsinterval Smeermiddel voor benzine-/LPGmotoren SAE 5W-40 ACEA C3 / API SN. 9.55535-T2 SELENIA MULTIPOWER GAS 5W-40 Contractual Technical Reference No. F922.E09 Volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema Smeermiddelen voor dieselmotoren SAE 0W-30 ACEA C2. 9.55535-DS1 of MS.90047 SELENIA WR FORWARD Contractual Technical Reference No. F842.
TECHNISCHE GEGEVENS Gebruik Smeermiddelen en vetten voor krachtoverbrengingen Eigenschappen Specificatie Originele vloeistoffen en smeermiddelen Toepassingen SAE 75W- 85 synthetisch smeermiddel. 9.55550MX3 9.55550-MX3 TUTELA TRANSMISSION TECHNYX Contractual Technical Reference No. F010.B05 Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel (0.9 TwinAir en 0.9 TwinAir Turbo versies) SAE 75W synthetisch smeermiddel. 9.55550-MZ6 of MS.
Gebruik Originele vloeistoffen en smeermiddelen Eigenschappen Specificatie Toepassingen Remvloeistof Synthetische vloeistof voor rem- en koppelingssystemen. Overtreft specificaties: FMVSS nr. 116 DOT 4, ISO 4925 SAE J1704. 9.55597 of MS.90039 TUTELA TOP 4 Contractual Technical Reference No. F001.A93 Hydraulisch remsysteem en hydraulische koppelingsbediening Beschermingsmiddel voor radiateurs Beschermingsmiddel met antivrieswerking en organische formule. CUNA NC 956-16, ASTM D 3306 Specificaties.
TECHNISCHE GEGEVENS PRESTATIES Topsnelheden na de inrijperiode van het voertuig. Versies 0.9 TwinAir 60 pk (*) 158 in 4e versnelling 0.9 TwinAir 65 pk 160 0.9 TwinAir Turbo 80 pk (*) 175 0.9 TwinAir Turbo 80 pk Dualogic (*) 175 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 177 0.9 TwinAir Turbo 85 pk Dualogic (*) 177 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 4x4 166 0.9 TwinAir Turbo 90 pk Cross 167 0.9 TwinAir Turbo Natural Power 170 (°) / 168(°°) 1.2 8V 69 pk 164 1.2 8V 69 pk LPG 164 1.3 16V MultiJet 80 pk Cross 160 1.
BRANDSTOFVERBRUIK De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in onderstaande tabellen zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen.
TECHNISCHE GEGEVENS 184 Versies Stadsverkeer Buiten de stad Gecombineerd 6,6 (°) / 6,9 (°°°) 4,3 (°) / 6,3 (°°°) 5,1 (°) / 6,5 (°°°) 1.3 16V Multijet 80 pk 4,3 3,2 3,6 1.3 16V Multijet 80 pk 4x4 4,7 4,3 4,4 1.3 16V Multijet 95 pk 4,3 3,2 3,6 1.3 16V MultiJet 95 pk 4x4 4,7 4,3 4,4 1.3 16V MultiJet 95 pk Cross 4,8 4,4 4,8 1.
CO2-EMISSIE De CO2 emissieniveaus in de volgende tabellen hebben betrekking op het gecombineerde verbruik. Versies 0.9 TwinAir 60 pk (*) 0.9 TwinAir 65 pk CO2-EMISSIES VOLGENS HUIDIGE EUROPESE RICHTLIJN (g/km) 88 99 / 95 (*) 0.9 TwinAir Turbo 80 pk (*) 88 0.9 TwinAir Turbo 80 pk Dualogic (*) 88 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 99 / 97 (*) 0.9 TwinAir Turbo 85 pk Dualogic 95 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 4x4 114 0.9 TwinAir Turbo 90 pk Cross 114 0.9 TwinAir Turbo Natural Power 1.
TECHNISCHE GEGEVENS 186 RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR (Indien aanwezig) Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en de realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn.
MULTIMEDIA In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste functies beschreven van de radio en van de Uconnect Radio die op het voertuig gemonteerd kunnen zijn. RADIO.............................................188 UCONNECT RADIO ........................
MULTIMEDIA RADIO 178) 179) 180) 181) 182) 183) De radio is ontworpen volgens de specificaties van het passagierscompartiment, met een gepersonaliseerd design dat perfect past bij de stijl van het dashboard. TIPS Verkeersveiligheid Maak uzelf vertrouwd met de verschillende functies van de radio (bijv. het opslaan van stations) voordat u gaat rijden. Zorg en onderhoud Maak het frontpaneel uitsluitend met een zachte, antistatische doek schoon. Reinigings- en polijstmiddelen kunnen het oppervlak beschadigen.
Neem, in geval van zoekraken van het paspoort van de autoradio, contact op met het Fiat Servicenetwerk, neem uw identiteitsbewijs en de eigendomsdocumenten van uw auto mee.
MULTIMEDIA SNELGIDS 134 190 F1D0695
Algemene functies Knop Functies FM AS AM MEDIA MENU Modus Ontsteking knop kort indrukken Uitschakelen knop kort indrukken Volumeregeling Knop linksom/rechtsom draaien Keuze radiobron FM1, FM2, FM Autostore Kort achter elkaar indrukken Keuze radiobron MW1, MW2 Kort achter elkaar indrukken CD-bronselectie Kort achter elkaar indrukken Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Knop kort indrukken Audioregeling: lage tonen (BASS), hoge tonen (TREBLE), balans rechts/links (BALANCE), balans voor/acht
MULTIMEDIA 192 CD-functies Knop Functies Modus CD uitwerpen Knop kort indrukken Vorige/volgende nummer weergeven Toets of kort indrukken CD-nummer snel vooruit-/terugspoelen Toets of lang indrukken Vorige/volgende map weergeven (bij CD-MP3) Toets of kort indrukken
ALGEMENE INFORMATIE De autoradio biedt de volgende functies: Radiosectie PLL-tuner met FM/AM/MW golfbanden; RDS (Radio Data System) met TA-functie (verkeersinformatie) - TP (verkeersprogramma's) - EON (Enhanced Other Network) - REG (regionale programma's); AF: zoeken naar alternatieve frequenties in RDS; voorbereiding voor noodberichten; automatisch/handmatig afstellen op stations; FM Multipath detector; handmatige opslag van 30 stations: 18 op FM-golfband (6 op FM1, 6 op FM2, 6 op FMT), 12 op MW-golfband (
MULTIMEDIA MUTE/Pause functie (volume op nul zetten) Druk kortstondig op de toets om de Mute-functie te activeren. Het volume zal geleidelijk afnemen en het opschrift “RADIO Mute” zal getoond worden (bij radiogebruik) of “PAUSE” (bij gebruik van de CD-speler). Druk kortstondig op de toets om de Mute-functie te deactiveren. Het volume wordt geleidelijk verhoogd tot het eerder ingestelde niveau.
RADIO (Tuner) Druk, om de radio te kiezen wanneer naar een andere audiobron wordt geluisterd, kortstondig op de toets FM AS of AM, afhankelijk van de gewenste golfband. Zodra de Radio is ingeschakeld, toont de display de naam (alleen RDSstations), de frequentie van het gekozen station, de gekozen golfband (bijv. FM1) en het nummer van de voorkeuzetoets (bijv. P1). Keuze frequentieband Druk bij ingeschakelde radio meerdere malen kort op de toets FM AS of AM om de gewenste golfband te kiezen.
MULTIMEDIA "03:42": geeft de verstreken speelduur vanaf het begin van het nummer aan (als de betreffende menufunctie is ingeschakeld). Keuze van nummer (vooruit/ achteruit) Druk kortstondig op de toets om het vorige CD-nummer en op de toets om het volgende nummer af te spelen. Nummers snel vooruit-/ terugspoelen Houd de toets ingedrukt om het gekozen nummer snel vooruit te spoelen en de toets om het nummer snel achteruit te spoelen.
182) Langdurig naar het display kijken: gebruik tijdens het rijden geen enkele functie waarvoor langdurig naar het display moet worden gekeken. Stop de auto op een veilige manier en conform de wegenverkeerswetgeving voordat u probeert een functie van het systeem te gebruiken die langdurige aandacht vereist. Ook af en toe een korte blik op het display werpen kan gevaarlijk zijn als de aandacht op een kritiek moment van het rijden wordt afgeleid. 183) Volume instellen: stel het volume niet te hoog in.
MULTIMEDIA 198 Druk voor het invoeren van het eerste cijfer van de code op de betreffende toets van het voorkeuzestation (1 t/m 6). Voer de overige cijfers van de code op dezelfde manier in. Als de vier cijfers niet binnen 20 seconden worden ingevoerd, dan verschijnt op het display "Enter code - - -". Als dit gebeurt, wordt dit niet als het invoeren van een verkeerde code beschouwd. Na invoer van het vierde cijfer (binnen 20 seconden), begint de Uconnect Radio te werken.
SNELGIDS 135 F1D0696 199
MULTIMEDIA Algemene functies Knop Functies RADIO ABC - 1 2 3 4 5 6 MEDIA MENU 200 Modus Ontsteking knop kort indrukken Uitschakelen toets lang indrukken Volumeregeling draai aan knop Selecteer de radiobron FM, AM, DAB (waar voorzien) Kort achter elkaar indrukken Selecteer vooringestelde actieradius Kort achter elkaar indrukken Selecteer Audio Bluetooth®/USB/iPod, AUX Kort achter elkaar indrukken Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Knop kort indrukken Audioregeling: lage tonen (BASS), h
Radiofuncties Knop Functies Modus Radiostation zoeken: Automatisch zoeken Handmatig zoeken of indrukken (ingedrukt Automatisch zoeken: toets houden voor snel vooruitzoeken) Handmatig zoeken: toets of indrukken (ingedrukt houden voor snel vooruitzoeken) Huidige radiostation opslaan Lang ingedrukt houden voor voorinstellen geheugen van 1 t/m 6 123456 Opgeslagen radiostation oproepen Kort indrukken voor voorinstellen geheugen van 1 t/m 6 201
MULTIMEDIA BEDIENINGSTOETSEN OP STUURWIEL 136 202 F1D0106
Knop / Functies Modus Audiomute in-/uitschakelen (Radiomodus) Pauze functie (MP3-modus) Ga terug naar de vorige menumodusfunctie Knop kort indrukken + Volume verhogen Toets indrukken – Volume verlagen Toets indrukken SRC Selecteer bronnen FM, AM, DAB (waar voorzien), Blu- Toets indrukken etooth® Audio, USB en AUX Radio: Automatisch zoeken naar de volgende instelbare zender - USB/iPod bron: door het volgende nummer te selecteren Toets indrukken Radio: Automatisch zoeken naar de volgende inst
MULTIMEDIA Knop Functies Uitschakeling van een spraakherkenning Een spraakbericht onderbreken Het lezen van een SMS-bericht onderbreken / Het hoofdmenu verlaten van Bluetooth® Submenu afsluiten en naar vorige menuoptie terugkeren Huidige menu-optie afsluiten zonder op te slaan Microfoon tijdens een telefoongesprek uitschakelen/inschakelen Volume van de beltoon van inkomende gesprekken op nul zetten Multimedia ondersteuning Pauze aan/uit Spraakherkenning inschakelen Spraakbericht onderbreken om nieuwe spr
ALGEMENE INFORMATIE De Uconnect Radio is voorzien van de volgende functies: Radiosectie PLL-tuner met FM/AM/MW golfbanden (waar voorzien); RDS (Radio Data System) met TA-functie (verkeersinformatie) - TP (verkeersprogramma's) - EON (Enhanced Other Network) - REG (regionale programma's); AF: zoeken naar alternatieve frequenties in RDS; automatisch/handmatig afstellen op stations; FM Multipath detector; handmatige opslag van 36 of 54 stations: 18 in de FM band (6 in FM-A, 6 in FM-B en 6 in FM-C) en 18 in AM (
MULTIMEDIA 206 Druk kortstondig op de Mute-toets om de MUTE-functie te deactiveren. Het volume wordt geleidelijk verhoogd tot het eerder ingestelde niveau. Audio-instellingen De functies die kunnen worden geselecteerd in het audio-menu wijzigen afhankelijk van de context: AM/FM en DAB (waar aanwezig)/USB/ iPod/Bluetooth®/AUX. Druk kortstondig op de AUDIO-toets om de audiofuncties te veranderen.
Opmerking De instellingen AF SWITCHING, TRAFFIC INFORMATION en REGIONAL MODE zijn alleen bij FM mogelijk. RADIO (Tuner) Om de Radiofunctie te selecteren tijdens het beluisteren van een andere audiobron, druk een aantal keer kort op de RADIO-knop om de gewenste golfband te selecteren, FM AM of DAB (waar voorzien). Zodra de Radio is ingeschakeld, toont de display de naam (alleen RDSstations), de frequentie van het gekozen station, de gekozen golfband (bijv. FMA) en het nummer van de voorkeuzetoets (bijv. P1).
MULTIMEDIA De handsfree-functie zorgt ervoor dat de volgende werkzaamheden kunnen worden verricht: Een telefoonnummer bellen via spraakbediening: men kan een telefoonnummer bellen door de cijfers hardop uit te spreken. Een naam uit het telefoonboek bellen via spraakbediening: men kan een naam uit het telefoonboek bellen met behulp van de stem. Men kan ook een naam uit het telefoonboek bellen door de naam te selecteren uit de contacten die op de display van het instrumentenpaneel verschijnen.
Multimediabibliotheek beheren Met de MEDIA-functie kan men digitale audio op het USB-apparaat selecteren door spraakherkenning of de bedieningstoetsen op het stuurwiel te gebruiken. Nummers kunnen worden geselecteerd op map, artiest, muziekgenre, album en playlist. Activeer het hoofdmenu via de knoppen op het stuurwiel op het display van het instrumentenpaneel, selecteer de BLADEREN USB-optie en druk dan op SRC/OK.
MULTIMEDIA De namen opgeslagen op de SIM-kaart of in uw mobiele telefoongeheugen kan op verschillende manieren worden overgebracht naar het systeem, afhankelijk van het model mobiele telefoon. De spraakopdrachten leren kennen Tijdens de dialoog met het systeem, kan altijd het spraakopdracht " Help " gebruikt worden om gedetailleerde informatie over de beschikbare spraakopdrachten voor elke interactieve fase te ontvangen.
Om een gesprek te weigeren: druk . Om een gesprek te negeren en de beltoon niet te horen, druk op / . op Een telefoongesprek in de wacht zetten om het huidige Druk op / telefoongesprek in de wacht te zetten en de microfoon uit te schakelen om te praten zonder gehoord te worden door de gesprekspartner. SPRAAKOPDRACHTEN Algemene opdrachten SELECTEER MEDIABRON; SELECT RADIOBRON; SELECTEER TELEFOONBRON; BEL of KIES; LEES BERICHT; INSTELLINGEN; HELP; ANNULEER; HERHAAL.
MULTIMEDIA BELANGRIJK 184) Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel voor de bestuurder als de passagiers gevaarlijk zijn. Regel het volume altijd zodanig dat geluiden uit de omgeving hoorbaar blijven.
BELANGRIJK INTERIEURUITRUSTING Rijd nooit met open dashboardkastje: het kan de passagier in geval van een botsing verwonden. De aansteker wordt zeer heet. Wees voorzichtig en zorg dat hij niet wordt gebruikt door kinderen: brandgevaar en/of gevaar voor brandwonden. Controleer altijd of de knop van de aansteker naar de beginstand is teruggekeerd. IMPERIAAL/SKIDRAGER Controleer na een korte rit of de bouten van de bevestigingen nog goed zijn vastgedraaid.
BELANGRIJK IMPERIAAL/SKIDRAGER De wettelijke voorschriften betreffende de maximale afmetingen moeten altijd worden gerespecteerd. INBOUWVOORBEREIDING VOOR AUTORADIO Neem voor aansluiting op de inbouwvoorbereiding voor de radio contact op met het Fiat Servicenetwerk om elk probleem te voorkomen dat de veiligheid van het voertuig in gevaar kan brengen.
HOUD UW VOERTUIG IN TOPCONDITIE MET Mopar® Vehicle Protection biedt een reeks serviceproducten die speciaal zijn ontworpen om al onze klanten te kunnen laten genieten van een probleemloze en zorgenvrije rijervaring met hun auto. Onze productportefeuille bestaat uit Extra Garantie, Easy Care Onderhoudsprogramma’s en de ServicePlus Pas, met een ruime keuze voor de klant om looptijd en kilometer limiet naar behoefte te kiezen.
NOTITIES
ALFABETISCH REGISTER 3de remlicht (lamp vervangen) ....... Aanhangers trekken ...................... 116 108 Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) - Airbags ............................ ABS (systeem) ............................... Accu (opladen) ............................... Achterlichtunits (lamp vervangen) ... Achteruitkijkspiegels....................... Achteruitrijlicht/mistachterlicht ........ Actieve veiligheidssystemen ........... Afmetingen.....................................
Radio ............................................ 188 Richtingaanwijzers – bediening .................................. 18 Richtingaanwijzers (lamp vervangen) ................................... 113 Richtlijnen voor de behandeling van het voertuig aan het einde van de levensduur........................ 186 Rijhulpsystemen............................. 68 Ruiten reinigen ............................... 21 Ruitenwissers/achterruitwisser ....... 149 SBR-systeem (Seat Belt Reminder) .........................
COP PANDA UM MY Ridotto NL.qxp 13/06/16 09:15 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.
COP PANDA UM MY Ridotto NL.qxp 13/06/16 09:15 Pagina 1 F I A T P A N D A NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FCA Italy S.p.A. behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.