COP PANDA UM NL SISTEMA 10/04/14 15:32 Pagina 1 F I A T P A N D A NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
COP PANDA UM NL SISTEMA 10/04/14 15:32 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid die kwaliteit en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden.
KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN IS DE MEEST LOGISCHE KEUZE PERFORMANCE ORIGINELE ONDERDELEN COMFORT VEILIGHEID MILIEU ACCESSOIRES ORIGINELE ONDERDELEN ORIGINELE ONDERDELEN ORIGINELE ONDERDELEN ORIGINELE ONDERDELEN WAARDEN ORIGINELE ONDERDELEN
HET HERKENNEN VAN DE ORIGINELE ONDERDELEN Om een Origineel Onderdeel te herkennen, volstaat het te controleren of het onderdeel voorzien is van onze merklogo’s, die altijd duidelijk zichtbaar zijn op Originele Onderdelen, van het remsysteem tot de ruitenwissers, van de schokdempers tot het luchtfilter. Alle Originele Onderdelen worden onderworpen aan strenge controles, zowel in de ontwerp- als fabricatiefase, door specialisten die uiterst moderne materialen gebruiken om de betrouwbaarheid te testen.
Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen. Wij hebben dit boek opgesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten waarderen. Wij raden aan het meteen door te lezen voordat u voor de eerste keer gaat rijden. Het bevat belangrijke informatie, tips en aanwijzingen voor het gebruik van de auto die u zullen helpen de technische eigenschappen van uw Fiat volledig te benutten.
BELANGRIJKE INFORMATIE! TANKEN Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese specificatie EN228 voldoet. Het gebruik van benzine die niet voldoet aan bovengenoemde norm veroorzaakt inschakeling van het EOBD-lampje en een onregelmatige motorwerking. Dieselmotoren:Tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590.
WEGWIJS IN UW AUTO WEGWIJS IN UW AUTO INSTRUMENTENPANEEL De aanwezigheid en de plaats van de bedieningselementen, de instrumenten en de lampjes kunnen variëren afhankelijk van de verschillende versies. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG fig. 1 F0W0658 1. Verstelbare en richtbare luchtroosters 2. Bedieningshendel buitenverlichting 3. Frontairbag bestuurderszijde 4. Bedieningshendel ruitenwissers voor/achter en tripcomputer 5.
INSTRUMENTENPANEEL WEGWIJS IN UW AUTO De achtergrondkleur van de instrumenten en het type instrumenten variëren in functie van de versies. BENZINE-UITVOERINGEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS fig. 2 A. Snelheidsmeter B. Multifunctioneel display C.
DIESELUITVOERINGEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 3 F0W0660 ONDERHOUD EN ZORG A. Snelheidsmeter B. Multifunctioneel display C.
WEGWIJS IN UW AUTO SNELHEIDSMETER KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER Geeft de snelheid van de auto aan De digitale meter B fig. 4 geeft de koelvloeistoftemperatuur aan wanneer deze hoger is dan circa 50°C. Het eerste streepje brandt continu om de correcte werking van het systeem aan te geven. Het lampje fig.
DISPLAY STANDAARDSCHERM Bij verwijderde contactsleutel, worden op het display gedurende enkele seconden, wanneer een voorportier wordt geopend, de tijd, de temperatuur en de totaalstand van de kilometerteller (in km of mijlen) weergegeven. De volgende informatie wordt op de display getoond fig.
L Gear Shift Indicator (voor bepaalde versies/ WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER markten) GEAR SHIFT INDICATOR De GSI (Gear Shift Indicator) adviseert de bestuurder een andere versnelling in te schakelen via een speciale melding op het instrumentenpaneel. Via de GSI wordt de bestuurder gewaarschuwd dat een andere versnelling brandstofbesparing kan opleveren.
Sommige opties hebben een submenu. Het menu wordt geactiveerd door de knop kort in te drukken. Het menu biedt de volgende functies: MENU ❒ VERLICHTING ❒ PIEP SNELHEID ❒ SENSOR KOPLAMPEN (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ❒ ACTIVERING TRIP B ❒ STEL UUR (tijd) IN ❒ STEL DATUM IN ❒ ZIE RADIO ❒ AUTOCLOSE ❒ MEETEENHEID ❒ TAAL fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG ❒ druk kort op de knop om de getoonde submenu-optie te selecteren en het betreffende setup-menu te openen; ❒ druk op de knoppen of (deze telkens indrukken) om de nieuwe instelling voor deze submenu-optie te selecteren; ❒ Druk kort op de knop om de nieuwe instelling op te slaan en terug te gaan naar de eerder geselecteerde menuoptie.
Ga als volgt te werk om de snelheidslimiet in te stellen: ❒ druk kortstondig op de knop : op de display verschijnt het opschrift (Piep snelheid); of om de ❒ druk op de knop snelheidsbegrenzing in (On) of uit (Off) te schakelen; ❒ wanneer de functie reeds is ingeschakeld, druk op of om de gewenste snelheidslimiet te selecteren en druk vervolgens op om de keuze te bevestigen. Opmerking Deze waarde kan men instellen tussen 30 en 200 km/h of tussen 20 en 125 mph, in functie van de ingestelde eenheid.
Activering Trip B/gegevens (Activering Trip B) WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 12 Met deze functie kan de weergave van Trip B (dagteller) ingeschakeld ("On") of uitgeschakeld ("Off") worden. Zie voor meer informatie de paragraaf "Trip computer".
Stel datum in (datuminstelling) Zie radio (audioinformatie weergeven) Met deze functie kan de datum ingesteld worden (jaar - maand - dag).
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 14 ❒ druk op de knop of om te kiezen; ❒ druk kortstondig op de knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het hoofdmenu zonder op te slaan; ❒ druk nogmaals langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm of het hoofdmenu in functie van waar men zich bevindt.
❒ druk op de knop of om te kiezen; ❒ druk kortstondig op de knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Geluidssterkte waarschuwingen (Volumeregeling geluidssignaal storing/ waarschuwing) Met deze functie kan het volume van de zoemer, die klinkt als een storing/waarschuwing op de display wordt weergegeven, worden ingesteld op 8 niveaus.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 16 Dit wordt automatisch weergegeven, met de contactsleutel op MAR, 2000 km (of het equivalent in mijlen) vóór de onderhoudsbeurt of, indien aanwezig, 30 dagen vóór de onderhoudsbeurt. Het wordt ook weergegeven wanneer de sleutel op MAR wordt gedraaid of, voor bepaalde versies/markten, om de 200 km (of het equivalent in mijlen).
❒ druk kort op de knop om terug te keren naar het submenuscherm of houd de knop ingedrukt om terug te keren naar het hoofdmenu zonder op te slaan; ❒ houd de knop ingedrukt om terug te keren naar het standaardscherm of naar het hoofdmenu afhankelijk van de menuopties waarin men zich bevindt. Reset banden (reset iTPMS) (Voor bepaalde versies/markten) Met deze functie kan het iTPMS gereset worden (zie paragraaf “iTPMS”).
TRIP COMPUTER WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 18 Algemene informatie De Trip computer geeft informatie over de werking van het voertuig weer op het display, wanneer de contactsleutel in stand de MAR staat. Er zijn twee afzonderlijke reisfuncties, “Trip A” en “Trip B” genaamd, waarmee de gegevens over de gehele reis onafhankelijk van elkaar bewaakt kunnen worden.
Huidig verbruik Nieuwe reis Geeft het huidig brandstofverbruik weer. Deze waarde wordt continu bijgewerkt. Als de auto stilstaat met draaiende motor verschijnt de melding “- - - -” op de display. Begint na een: ❒ “handmatige” reset vanwege de gebruiker door de betreffende knop in te drukken; ❒ “automatische” reset wanneer de “Afgelegde afstand“ de waarde 99999,9 km bereikt of wanneer de "Reistijd“ de waarde 999:59 bereikt (999 uur en 59 minuten); ❒ nadat de accu losgekoppeld is geweest.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 20 De Trip functie verlaten SYMBOLEN De TRIP functie wordt automatisch verlaten, nadat alle parameters zijn weergegeven of wanneer de knop langer dan 1 seconde wordt ingedrukt.
FIAT CODE SYSTEEM Voor een betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering. Deze schakelt automatisch in wanneer de contactsleutel wordt verwijderd. Elke sleutel bevat een elektronisch apparaatje dat bij het starten een signaal ontvangt van een speciale antenne die in het contactslot is ingebouwd. Dit signaal is het "wachtwoord" (dat elke keer dat de auto wordt gestart wijzigt) waarmee de regeleenheid de sleutel herkent en het starten van de motor vrijgeeft.
DE SLEUTELS WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN De elektronische onderdelen in de sleutels kunnen beschadigen als de sleutel aan sterke schokken wordt blootgesteld. Om een correcte werking van de inwendige elektronische componenten te garanderen, mag de sleutel nooit aan direct zonlicht blootgesteld worden.
De portieren worden automatisch ontgrendeld wanneer de afsluiter van de brandstoftoevoer ingrijpt. Portieren en achterklep vergrendelen Druk kort op de knop : vergrendeling van portieren en achterklep, uitschakeling van plafondverlichting en een maal knipperen van richtingaanwijzers (voor bepaalde versies/markten). Als een of meer portieren open zijn, worden ze niet vergrendeld. Dit wordt aangegeven door het snel knipperen van de richtingaanwijzers (voor bepaalde versies/markten).
WEGWIJS IN UW AUTO ❒ trek de batterijhouder D naar buiten en vervang de batterij E met inachtneming van de juiste polariteit; ❒ plaats de batterijhouder D weer in de sleutel en draai de schroef C naar . VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Gebruikte batterijen moeten overeenkomstig de wet in speciale bakken gedeponeerd worden. Breng ze anders naar het Fiat Servicenetwerk, dat voor hun verwerking zal zorgen. CONTACTSLOT De sleutel kan naar 3 standen worden gedraaid fig.
BELANGRIJK Als er geknoeid is aan het contactslot (bijv. een poging tot diefstal), dan moet men het laten controleren bij het Fiat Servicenetwerk alvorens te gaan rijden. BELANGRIJK Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onverhoeds gebruik van de bedieningselementen te voorkomen.Vergeet niet de handrem aan te trekken. Schakel de 1e versnelling in als de auto op een helling omhoog staat geparkeerd en de achteruitversnelling bij een helling omlaag.
ZITPLAATSEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK De verstelling mag alleen bij stilstaande auto gebeuren. Hoogteverstelling (voor bepaalde uitvoeringen/ markten) Verzet hendel B fig. 14 omhoog of omlaag om de gewenste hoogte in te stellen. BELANGRIJK Deze verstelling is alleen mogelijk als men op de bestuurdersstoel zit.
Rugleuningverstelling Gebruik hendel C fig. 15 om de rugleuning in de gewenste stand te brengen en laat vervolgens de hendel los. De uitvouwbare passagiersstoel in de tafelstand zetten (voor bepaalde uitvoeringen/ markten) Schuif de stoel helemaal naar achteren met behulp van hendel A (zie Afstelling in de lengte), zet de hoofsteun omlaag (zie Hoofdsteun, omlaag verstellen), bedien hendel C, klap de rugleuning naar beneden op de zitting en laat dan hendel C los.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Elektrische verwarming voorstoelen (voor bepaalde versies/markten) Om de kussens van de voorstoelen te verwarmen, met de contactsleutel op MAR, respectievelijk op knop A of B fig. 17 drukken. Druk nogmaals op de knop om de functie uit te schakelen. ACHTERBANK Schuifstoelen (voor bepaalde versies/markten) Om de stoel in de gewenste stand te zetten, aan hendel A fig. 18 trekken en afstellen.
HOOFDSTEUNEN VOOR De hoofdsteunen kunnen qua hoogte worden versteld: ga hiervoor als volgt te werk. Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. Omlaag verstellen: druk op knop A fig. 19 en breng de hoofdsteun omlaag. "Anti-Whiplash" voorziening De hoofdsteunen zijn uitgerust met een “AntiWhiplash” voorziening, die de afstand tussen hoofd en hoofdsteun bij een botsing achterop vermindert, waardoor het zweepslageffect wordt afgezwakt.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN ACHTER (voor bepaalde versies/markten) Afhankelijk van de versie, kan de achterbank voorzien zijn van twee of drie in hoogte verstelbare hoofdsteunen. Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. Omlaag verstellen: druk op knop A fig. 20 en breng de hoofdsteun omlaag. Ga als volgt te werk om de hoofdsteunen te verwijderen: ❒ trek de hoofdsteunen tot hun maximumhoogte uit; ❒ druk op de knoppen A en B fig.
STUURWIEL BELANGRIJK Het stuurwiel kan verticaal worden versteld. Verstel als volgt: duw de hendel A fig. 21 omlaag in stand 1, verstel het stuurwiel in de gewenste stand en blokkeer het stuurwiel door de hendel A in stand 2 te brengen. BELANGRIJK De verstelling mag alleen bij stilstaande auto en uitgeschakelde motor gebeuren. Demontage-/montagewerkzaamheden, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bv. bij montage van een diefstalbeveiliging) zijn ten strengste verboden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID SPIEGELS ZIJSPIEGELS ACHTERUITKIJKSPIEGEL Handmatig verstellen Deze spiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme dat ervoor zorgt dat de spiegel losschiet bij hevige botsing met een inzittende. Gebruik de hendel A fig. 22 om de spiegel in twee standen te zetten: normaal of antiverblindingsstand. Gebruik de hendel A fig. 23 om de spiegel te verstellen.
Elektrisch verstellen (voor bepaalde versies/ markten) De spiegels kunnen alleen worden versteld met de contactsleutel in de stand MAR. Ga als volgt te werk om te verstellen: ❒ kies de te verstellen zijspiegel (links of rechts) met de schakelaar A fig. 24 ; ❒ zet de schakelaar A op de stand B en gebruik hem om de linker zijspiegel af te stellen; ❒ zet de schakelaar A op de stand D en gebruik hem om de rechter zijspiegel af te stellen.
KLIMAATREGELING WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN LUCHTROOSTERS AAN ZIJKANT A fig. 26 - Verstelbare en richtbare luchtroosters aan zijkant: ❒ gebruik het schuifje B om het luchtrooster in de gewenste stand te zetten; ❒ draai aan het wieltje C om de luchtopbrengst te regelen. D - Vaste uitstroomopening aan zijkant. A fig.
KLIMAATCOMFORT WEGWIJS IN UW AUTO UITSTROOMOPENINGEN/ROOSTERS VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 28 ONDERHOUD EN ZORG F0W0230 1. Bovenste vaste uitstroomopeningen 2. Verstelbare en richtbare en vaste uitstroomopeningen voor zijruiten 3. Verstelbare en richtbare luchtroosters in het midden 4.
WEGWIJS IN UW AUTO VERWARMING/HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (voor bepaalde uitvoeringen/markten) BEDIENINGSELEMENTEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN 1 0 LAMPJES EN BERICHTEN 2 3 4 NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 36 fig.
A Draaiknop voor luchttemperatuur (rood=warm/ blauw=koud) fig. 29 B Schuifje luchtrecirculatie fig. 29 interne luchtrecirculatie luchttoevoer van buitenaf E Draaiknop voor ventilatorsnelheid en inschakeling/ uitschakeling airconditioning fig. 29 (voor bepaalde versies/markten). Druk op de knop om de airconditioning in te schakelen: de led op de knop gaat branden. Dit zorgt voor een snelle koeling van het interieur.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 38 Regeling koeling ❒ draai de draaiknop A fig.
Druk, om de voorruitverwarming opnieuw in te schakelen, op knop : ❒ tweemaal als de LED op de knop nog brandt; ❒ eenmaal als de LED op de knop uit is. ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM Schakel in de winter de airconditioning minstens eens per maand circa 10 minuten in. Laat vóór het begin van het zomerseizoen het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk. WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging te voorkomen.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING WEGWIJS IN UW AUTO (voor bepaalde uitvoeringen/markten) BEDIENINGSELEMENTEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 40 fig.
Knoppen A - Handmatige selectie luchtverdeling Door op deze knoppen te drukken, kan de lucht op vijf manieren verdeeld worden: luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien. luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens het warme seizoen te verkoelen. naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 42 ❒ is het niet mogelijk om lucht naar het interieur te voeren met een lagere temperatuur dan de buitentemperatuur (de temperatuur aangegeven op de display gaat knipperen als het systeem niet de verlangde comfortsituatie kan garanderen); ❒ kan de ventilatorsnelheid handmatig gereset worden (bij ingeschakelde compressor kan de ventilatie niet onder een staafje op d
BESCHRIJVING De automatisch gecontroleerde parameters en functies zijn: ❒ luchttemperatuur bij de roosters; ❒ luchtverdeling bij de roosters; ❒ ventilatorsnelheid (traploze regeling van de luchtstroom); ❒ inschakeling van de compressor (voor koelen/ ontvochtigen van de lucht); ❒ luchtrecirculatie. Alle functies kunnen handmatig worden gewijzigd. Met andere woorden, men kan een of meer functies selecteren en de parameters naar wens veranderen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 44 De compressor van het systeem werkt alleen wanneer de motor draait en de buitentemperatuur meer dan 0°C bedraagt.
❒ inschakeling van de achterruitverwarming (led op de knop brandt) en de weerstanden in de buitenspiegels (voor bepaalde versies/markten); ❒ instelling maximum luchttemperatuur; ❒ bediening van de nuttige luchtopbrengst. BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging te voorkomen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 46 BELANGRIJK Met de interne luchtcirculatie kan de gewenste toestand (verwarming of koeling, afhankelijk van de keuze) sneller bereikt worden. Het wordt echter afgeraden de luchtrecirculatie in te schakelen op regenachtige of koude dagen om beslagen ruiten te voorkomen, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld.
BELANGRIJK Voor de werking van de klimaatregeling moet minstens een van de knoppen A bediend worden fig. 30. Het systeem staat niet de uitschakeling van alle knoppen A toe. BELANGRIJK Druk op de knop om de klimaatregeling weer in te schakelen: op deze manier worden alle werkingsomstandigheden die vóór uitschakeling zijn opgeslagen, hersteld. Druk op de AUTO-knop om de automatische regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS Wanneer de Start&Stop-functie werkt (motor afgezet bij voertuigsnelheid nul), zal het klimaatregelsysteem om inschakeling van de motor verzoeken als het comfort in het interieur snel verslechterd (of als de gebruiker om maximale koeling – LO – of snelle ontwaseming – MAX DEF – vraagt).
BELANGRIJK De dagverlichting is een alternatief voor het dimlicht in landen waar dit tijdens het rijden overdag verplicht is, en is tevens toegestaan in landen waar dit niet verplicht is. BELANGRIJK De dagverlichting mag het dimlicht niet vervangen tijdens het rijden in het donker en in tunnels. Het gebruik van de dagverlichting wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt. Neem de wettelijke voorschriften in acht.
RICHTINGAANWIJZERS WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 50 Breng de hendel in de (stabiele) stand: omhoog: inschakeling rechter richtingaanwijzer; omlaag: inschakeling linker richtingaanwijzer. Het controlelampje of gaat op het instrumentenpaneel branden. De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als het stuurwiel weer wordt rechtgezet.
RUITEN REINIGEN De rechter hendel bedient de ruitenwissers/-sproeier en de achterruitwisser en -sproeier. RUITENWISSERS/-SPROEIER De ruitenwissers kunnen alleen werken met de contactsleutel in de stand MAR. De draaischakelaar A fig. 32 kan in vier verschillende standen worden gezet: ruitenwissers uit. wissen met interval. langzaam continu wissen. snel continu wissen. Hef de hendel op (onstabiele stand) om de tijdelijke snelle wisstand in te schakelen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 52 Automatische wis-/wasregeling Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand) om de ruitensproeier in te schakelen. Als de hendel langer dan een halve seconde wordt aangetrokken, dan worden in één beweging de ruitenwissers en -sproeiers ingeschakeld.
PLAFONDVERLICHTING Plafondverlichting met meerdere lampen (voor bepaalde uitvoeringen/markten) PLAFONDVERLICHTING VOOR Plafondverlichting met een lamp Het lampenglas van de plafondverlichting A fig. 33 kent drie standen: ❒ rechts ingedrukt: lampje altijd aan ❒ links ingedrukt: lampje altijd uit ❒ middelste stand (neutraal): het lampje gaat aan/uit bij het openen/sluiten van de portieren. Gebruik de schakelaar A fig. 34 om de lampen van de plafondverlichting aan/uit te zetten.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK Controleer alvorens de auto te verlaten of beide schakelaars in de middelste stand staan: op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt men dat de accu ontlaadt. Als de schakelaar in de ingeschakelde stand is blijven staan, schakelt de plafondverlichting in ieder geval circa 15 minuten na het uitzetten van de motor automatisch uit.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING (voor bepaalde uitvoeringen/markten) BEDIENINGSELEMENTEN De bagageruimteverlichting bevindt zich links in de achterklep. Wanneer de achterklep wordt geopend, gaat de bagageruimteverlichting automatisch branden. Wanneer de achterklep wordt gesloten, gaat de verlichting automatisch uit. De stand van de sleutel in het contactslot beïnvloedt de werking van de bagageruimteverlichting niet. ALARMKNIPPERLICHTEN WEGWIJS IN UW AUTO Druk op knop A fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN MISTLAMPEN/MISTACHTERLICHTEN (voor bepaalde versies/markten) De mistlampen kunnen alleen ingeschakeld worden als het dimlicht brandt. Gebruik, om de mistlampen/mistachterlichten in te schakelen, knop A fig. 36 als volgt: ❒ Eerste keer indrukken: mistlampen voor aan; ❒ tweede keer indrukken: mistachterlichten aan; ❒ derde keer indrukken: mistlampen voor/ mistachterlichten uit.
ECO-FUNCTIE (voor bepaalde versies/markten) AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER Druk op de knop ECO fig. 38 om de functie in te schakelen. Bij geactiveerde ECO-functie, is de auto ingesteld voor het rijden in de stad, wat gekenmerkt wordt door een lager brandstofverbruik. Wanneer de functie actief is, brandt de LED op de knop. Deze functie blijft in het geheugen opgeslagen: wanneer de auto opnieuw wordt gestart, behoudt het systeem de instelling die het vóór het afzetten van de motor had.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN ❒ schakel de richtingaanwijzer links uit; ❒ draai de contactsleutel naar de stand STOP; ❒ draai de contactsleutel naar de stand MAR. BELANGRIJK Als na een botsing een brandstoflucht wordt geroken of brandstoflekkage wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet opnieuw ingeschakeld worden om brand te voorkomen. INTERIEURUITRUSTING DASHBOARDKASTJE PASSAGIERSZIJDE Trek aan de handgreep A fig. 39 om het dashboardkastje te openen.
STOPCONTACT BELANGRIJK Bevindt zich op de tunnelconsole fig. 40 in de buurt van de handrem. Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR. BELANGRIJK Beschadig het stopcontact niet door ongeschikte stekkers te gebruiken. Als de optie "rokerskit" is voorzien, is in plaats van het stopcontact een aansteker voorzien. Om de aansteker in te schakelen, druk met de contactsleutel in de stand MAR op de knop. Na ongeveer 15 seconden keert de knop terug in de beginstand en is de aansteker gebruiksklaar.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Beschadig het stopcontact niet door ongeschikte stekkers te gebruiken. BRILLENHOUDER (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ZONNEKLEPPEN Deze bevindt zich links van de zonneklep aan bestuurderszijde fig. 43. Deze bevinden zich aan beide kanten van de achteruitkijkspiegel. Ze kunnen naar voren en opzij worden gedraaid.
SCHUIFDAK Sluiten (voor bepaalde uitvoeringen/markten) Druk vanaf de volledig geopende stand op knop B fig. 44. Als de knop langer dan een halve seconde wordt ingedrukt, wordt het dak automatisch gesloten tot de spoilerstand. Het grote elektrische schuifdak bestaat uit 2 glazen panelen, een vast paneel achter en een verstelbaar paneel voor. Deze panelen zijn voorzien van twee zonneschermen (voor en achter) en kunnen handmatig worden versteld.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Druk nogmaals op de knop B fig. 44 om het schuifdak van de “spoilerstand” in de volledig gesloten stand te brengen. Open het schuifdak niet als er sneeuw of ijs op ligt: risico op beschadiging. Auto's met een schuifdak kunnen niet worden voorzien van een imperiaal.
INITIALISATIEPROCEDURE Bij een storing van de automatische beweging bij het openen/sluiten of een noodsituatie (zie beschrijving in de vorige paragraaf), moet de automatische bediening van het schuifdak opnieuw worden geïnitialiseerd. Ga als volgt te werk: ❒ druk op knop B fig. 44 in de gesloten stand; ❒ houd de knop B ingedrukt: na ongeveer 10 seconden gaat het schuifdak schokkerig dicht.
BELANGRIJK WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN VERGRENDELEN/ONTGRENDELEN VAN BINNENUIT Vergrendelen Draai de sleutel in het slot fig. 46 in stand 2 met het portier volledig gesloten. Met de centrale deurvergrendeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten), moeten alle portieren goed gesloten zijn. Met de afstandsbediening (voor bepaalde uitvoeringen/markten), druk op de knop om de portieren te sluiten.
BELANGRIJK Bij alle andere portieren, vergrendelt de hendel alleen het betreffende portier. BELANGRIJK De vergrendeling van het portier is aangegeven met het rode streepje B fig. 48. BELANGRIJK De achterportieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als het kinderslot is ingeschakeld. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID KINDERSLOT Deze voorziening zorgt ervoor dat de achterportieren van binnenuit niet geopend kunnen worden. Het kinderslot A fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK Gebruik het kinderslot steeds wanneer kinderen worden vervoerd. Controleer na inschakeling van het kinderslot bij beide achterportieren of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken. PORTIERBEGRENZER De begrenzer voor het portier voor A fig. 50 en achter B fig. 50 houdt het portier in elke gewenste openings- of sluitstand.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ELEKTRISCHE RUITBEDIENING VOOR Deze werkt met de contactsleutel in de stand MAR en gedurende circa drie minuten nadat de contactsleutel naar de stand STOP is gedraaid of verwijderd is. De bedieningsknoppen voor de elektrische ruitbediening bevinden zich achter de versnellingspook en bedienen fig. 51: A Openen/sluiten linkerruit. B Openen/sluiten rechterruit. Wanneer een van de twee knoppen kort wordt ingedrukt, beweegt de ruit.
ACHTERKLEP WEGWIJS IN UW AUTO De ontgrendeling van de achterklep gebeurt elektrisch en is uitgeschakeld wanneer de auto rijdt. OPENEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Wanneer de achterklep wordt geopend, gaat de bagageruimteverlichting branden (voor bepaalde versies/markten). Wanneer de achterklep wordt gesloten, gaat de verlichting automatisch uit. De verlichting gaat ook uit wanneer de achterklep een paar minuten open wordt gelaten.
Achterklep van binnenuit openen in geval van nood Ga als volgt te werk: ❒ verwijder de achterste hoofdsteunen en klap de zittingen volledig om (zie de paragraaf "Bagageruimte uitbreiden"); ❒ verwijder de beschermdop en ontgrendel het slot met behulp van een schroevendraaier of de metalen baard fig. 53. BELANGRIJK Let op dat geen voorwerpen op de hoedenplank worden geraakt wanneer de achterklep van de bagageruimte wordt geopend. SLUITEN Trek aan handgreep A fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BAGAGERUIMTE UITBREIDEN Bagageruimte vergroten met vaste achterbank Het verwijderen van de hoedenplank Ga, na het verwijderen van de hoedenplank, als volgt te werk: ❒ plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of ze goed gestrekt en niet verdraaid zijn; ❒ als er een derde achterstoel aanwezig is (voor bepaalde versies/markten), de middelste veiligheidsgordel losmaken, rol de gesp op in de behuizing op het dakpaneel; Ga als volgt te werk: ❒ haak de
❒ gebruik de hendels aan de zijkanten van de achterstoelen fig. 57, duw ze in de richting van het interieur van de auto, klap de rugleuning om en leg hem op de zitting. De auto kan optioneel in sommige versies uitgerust worden met een deelbare rugleuning.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK BELANGRIJK Controleer na het loslaten van de hendel of de stoel goed geblokkeerd is door te proberen hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet op zijn plaats vergrendeld is, kan hij plotseling gaan bewegen. Een zware lading die niet is vastgezet kan ernstig letsel tijdens een ongeval veroorzaken.
MOTORKAP LAADBAK (voor bepaalde versies/markten) Dit is een voorgevormde bak die zich in de bagageruimte bevindt en die ruimte biedt voor voorwerpen. Deze laadbak maximaliseert het laadvermogen en zorgt voor een betere ruimteverdeling in de bagageruimte. WEGWIJS IN UW AUTO OPENEN Ga als volgt te werk: ❒ trek de hendel fig. 61 in de richting van de pijl; ❒ verplaats het hendeltje B fig. 62 naar links zoals aangegeven in de figuur; ❒ til de motorkap op en trek tegelijkertijd de steunstang C fig.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK De motorkap kan plotseling neerklappen als de steunstang niet correct geplaatst is. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Gebruik beide handen om de motorkap op te tillen. Controleer, voordat de motorkap wordt opgetild, of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit liggen, de auto stilstaat en de handrem is aangetrokken. LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig. 62 74 F0W0097 fig.
SLUITEN IMPERIAAL/SKIDRAGER Ga als volgt te werk: ❒ houd de motorkap met één hand omhoog, verwijder met de andere hand de stang C fig. 63 uit de zitting E en plaats hem terug in de klem D; ❒ laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken en laat hem dan vallen. Controleer of de motorkap goed gesloten is (niet alleen met de beveiliging vergrendeld) door te proberen hem op te tillen.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum toegestane draagvermogen (zie hoofdstuk "Technische gegevens"). Verdeel de lading gelijkmatig en houd bij het rijden rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid. VEILIGHEID De wettelijke voorschriften betreffende de maximale afmetingen moeten altijd worden gerespecteerd. STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
KOPLAMPEN LICHTBUNDEL AFSTELLEN Een goede afstelling van de koplampen is belangrijk voor het comfort en de veiligheid van de bestuurder en alle overige weggebruikers. Dit wordt bovendien geregeld door specifieke voorschriften van de wegenverkeerswetgeving. De koplampen moeten juist gericht zijn om de beste zichtcondities aan alle bestuurders te garanderen, terwijl met ingeschakelde koplampen wordt gereden. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor controle en eventuele afstelling.
ABS WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 78 BELANGRIJK Het ABS is geïntegreerd in het remsysteem en voorkomt dat de wielen tijdens het remmen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de druk die op het pedaal wordt uitgeoefend. Het ABS verhindert zo dat één of meerdere wielen doorslippen. Daardoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
MECHANICAL BRAKE ASSIST (remassistent bij noodstop) (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ESC SYSTEEM (Electronic Stability Control) Dit systeem, dat niet uitgeschakeld kan worden, herkent eventuele noodstops (in functie van de snelheid waarmee het rempedaal wordt ingetrapt). Hierdoor kan het remsysteem sneller en krachtiger ingrijpen. Dit elektronische systeem waakt over de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de richtingsstabiliteit van de auto beter is voorgevormd.
HILL HOLDER WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 80 Dit systeem is een onderdeel van het ESC systeem en helpt de bestuurder bij het wegrijden op een helling.
Wanneer het systeem niet actief is, gaat de led op de knop ASR OFF branden en verschijnt er bij sommige versies een melding op de display. Wanneer het ASR tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch weer in bij de volgende start van de motor. Wanneer met sneeuwkettingen wordt gereden, kan het handig zijn om het ASR uit te schakelen: onder deze omstandigheden levert het doorslippen van de tractiewielen bij het wegrijden immers meer trekkracht op.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Er wordt maximale assistentie van het HBA-systeem verkregen als het rempedaal zeer snel wordt ingetrapt. Tevens moet het rempedaal continu, dus niet intermitterend, ingetrapt worden tijdens het remmen, om voordelen van het systeem te verkrijgen. Verminder niet de druk op het rempedaal zolang geremd moet worden. Het HBA-systeem wordt uitgeschakeld wanneer het rempedaal wordt losgelaten.
TRACTION PLUS-SYSTEEM Werking van Traction Plus (voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien) Het systeem wordt bij het starten uitgeschakeld. Druk op de knop T+ fig. 68 om het "Traction Plus"-systeem in te schakelen: de led op de knop gaat branden, Op het display verschijnt een speciaal bericht. De inschakeling van het Traction Plus systeem veroorzaakt het effect van de differentieelblokkering op de vooras, via het remsysteem, om de tractie op onregelmatig wegdek te verbeteren.
START&STOP SYSTEEM WEGWIJS IN UW AUTO (voor bepaalde uitvoeringen/markten) INLEIDING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor af wanneer de auto stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rijden. Dit beperkt het brandstofverbruik, de emissie van schadelijke gassen en geluidsoverlast. HET SYSTEEM HANDMATIG INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN Druk op knop fig.
OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR NIET WORDT AFGEZET OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR HERSTART Bij ingeschakeld systeem wordt, om redenen van comfort, emissiecontrole en veiligheid, de motor niet afgezet onder de volgende omstandigheden: ❒ nog koude motor; ❒ buitengewoon lage buitentemperatuur; ❒ onvoldoende acculading; ❒ bezig met regeneratie van het roetfilter (DPF) (alleen bij dieselmotoren); ❒ bestuurdersportier niet gesloten; ❒ veiligheidsgordel van de bestuurder niet omgelegd; ❒ ingeschakelde achteruit
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 86 Als de motor onbedoeld is afgeslagen, bijvoorbeeld omdat het koppelingspedaal te snel werd losgelaten terwijl er een versnelling is ingeschakeld, als het Start&Stop-systeem actief is, kan de motor opnieuw gestart worden door het koppelingspedaal helemaal in te trappen.
STARTEN MET HULPACCU BELANGRIJK Wanneer men met een hulpaccu moet starten, mag de minkabel (–) vanaf de hulpaccu nooit in verbinding worden gebracht met de minpool A fig. 71 van de accu in de auto. Sluit de minkabel aan op een massapunt op de motor of op de versnellingsbak. WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat.Volg de instructies op die zijn aangegeven op het plaatje op de voorste traverse fig. 72.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 88 CITY BRAKE CONTROL - "Collision Mitigation" SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten) Dit is een hulpsysteem tijdens het rijden dat de aanwezigheid van voertuigen op korte afstand voor het eigen voertuig kan detecteren en dat, in geval van een dreigende botsing, automatisch ingrijpt door het voertuig af te remmen om de botsing te voorkomen of de gevolgen ervan te
BELANGRIJK Het systeem activeert de inschakeling van de achteruitversnelling NIET. Het systeem zorgt NIET voor inschakeling van de achteruitversnelling als de veiligheidsgordels van de voorstoelen niet omgelegd zijn. LASERSENSOR Het systeem omvat een lasersensor, die in het bovenste deel van de voorruit zit . fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Voertuigen van kleine afmetingen en/of niet met de rijstrook uitgelijnd Het systeem kan geen voertuigen vóór de auto detecteren die zich buiten het bereik van de lasersensor bevinden en kan niet reageren op voertuigen van kleine afmetingen, zoals fietsen of motoren fig. 75. Andere voertuigen die van rijstrook veranderen Voertuigen die plotseling van rijstrook veranderen en op de rijstrook van de auto fig.
BELANGRIJK Als de bestuurder het rempedaal volledig intrapt of een snelle stuurbeweging maakt terwijl het systeem in werking is, dan kan de automatische remingreep gestopt worden (bijv. om een eventuele manoeuvre om he obstakel te vermijden mogelijk te maken). De lasersensor kan beperkt of niet werken vanwege weersomstandigheden zoals zware regen, hagel, dikke mist, hevige sneeuw, vorming van ijslagen op de voorruit.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Dek het werkingsbereik van de sensor niet af met stickers of andere voorwerpen. Let ook op andere zaken op de motorkap (bijv. een laag sneeuw) en zorg ervoor dat die niet interfereren met het licht dat uitgezonden wordt door de laser. Als er een aanhangwagen getrokken wordt of een auto gesleept, dan moet het systeem via het Setup Menu uitgeschakeld worden (zie paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk).
EOBD Het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) voert een doorlopende diagnose uit op die componenten op de auto die van invloed zijn op de uitstoot van uitlaatgassen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 94 De frequentie van het geluidssignaal: ❒ neemt toe naarmate de afstand tussen de auto en het obstakel afneemt ❒ wordt onafgebroken wanneer de afstand tussen de auto en het obstakel minder dan 30 cm bedraagt en stopt onmiddellijk als de afstand toeneemt ❒ is constant als de afstand tussen de auto en het obstakel onveranderd blijft.
❒ De door de sensoren verzonden signalen kunnen ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch remsysteem of pneumatische hamers) in de buurt van de auto. ❒ De werking van het parkeerhulpsysteem kan tevens beïnvloed worden door de positie van de sensoren, bijvoorbeeld wegens een verandering in de geometrie (door slijtage van de schokdempers, wielophanging) of als de banden verwisseld worden, de auto te veel beladen is, of speciale afstellingen worden uitgevoerd die de auto lager zetten.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING "DUALDRIVE" Dit systeem werkt alleen als de contactsleutel in de stand MAR staat en bij draaiende motor. Met de stuurbekrachtiging kan de bestuurder de benodigde kracht voor het verdraaien van het stuurwiel regelen in functie van de rijomstandigheden. BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordt gedraaid, is de complete werking van de stuurbekrachtiging reeds na enkele seconden beschikbaar.
BELANGRIJK Demontage-/montagewerkzaamheden, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bv. bij montage van een diefstalbeveiliging) zijn ten strengste verboden. Zulke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
WEGWIJS IN UW AUTO Het systeem waarschuwt de bestuurder als een of meer banden leeg zijn met een permanent brandend waarschuwingslampje en een waarschuwingsbericht op het display. Als slechts een band leeg is, kan het systeem aangeven om welke band het gaat: het wordt in elk geval aanbevolen om de spanning van alle vier de banden te controleren. Deze aanduiding wordt ook weergegeven nadat de motor wordt afgezet en weer gestart wordt, zolang de resetprocedure niet wordt uitgevoerd.
Onder speciale omstandigheden (bijv. auto asymmetrisch beladen aan één kant, trekken van een aanhanger, beschadigde of versleten band, montage van het ruimtebesparende reservewiel, gebruik van de snelle bandenreparatieset "Fix&Go", gebruik van sneeuwkettingen, verschillende banden op de assen gemonteerd) kan het systeem onjuiste indicaties geven of tijdelijk uitgeschakeld zijn.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag is: het is niet in staat om de banden op te pompen. VEILIGHEID BELANGRIJK STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik, verlaagt de duur van het loopvlak en kan het vermogen om de auto op veilige manier te besturen beïnvloeden.
De autoradio moet in het hiervoor bestemde vak A fig. 79 gemonteerd worden; toegang tot dit vak wordt verkregen door te drukken op de twee borglipjes in het vak zelf; de voedingskabels kunnen hier gevonden worden. BELANGRIJK Als men na aanschaf van het voertuig een autoradio wil monteren, dient men vooraf contact op te nemen met het gespecialiseerde personeel van het Fiat Servicenetwerk dat de geschikte apparatuur kan aanraden die geen negatieve invloed hebben op de laadtoestand van de accu.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN INBOUWVOORBEREIDING VOOR DRAAGBAAR NAVIGATIESYSTEEM MONTAGE VAN ELEKTRISCHE/ ELEKTRONISCHE SYSTEMEN Bij voertuigen met Blue&MeTM systeem, kan (optioneel) de inbouwvoorbereiding voor het Blue&MeTM TomTom ® draagbaar navigatiesysteem uit het Fiat Lineaccessori worden voorzien. Installeer het draagbaar navigatiesysteem door de speciale steunbeugel in de zitting te steken die is aangeven op fig. 80.
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS Radiozendapparatuur (autotelefoons, CB-zenders, radioamateurs e.d.) mag alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne die aan de buitenkant is gemonteerd. BELANGRIJK Het gebruik van deze apparaten in de auto (zonder buitenantenne) kan storingen in de elektrische systemen van de auto veroorzaken. Dit kan de veiligheid van de auto in gevaar brengen en een potentieel gevaar voor de gezondheid van de passagiers opleveren.
DIESELMOTOREN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 104 Werking bij lage temperaturen Bij zeer lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselolie onvoldoende worden wegens de vorming van paraffine met een slechte werking van het brandstoftoevoersysteem als gevolg.
De werkwijze voor het tanken is geïllustreerd op het plaatje B fig. 82, dat aan de binnenkant van de brandstofklep is aangebracht. Op het plaatje is ook het type brandstof aangegeven (LOODVRIJE BRANDSTOF=benzine, DIESEL=dieselbrandstof ). Ga als volgt te werk om te tanken: ❒ trek aan de tankklep A fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Tanken in noodgeval (alleen voor versies met "Smart Fuel" systeem) Ga voor het tanken als volgt te werk als er geen brandstof in de tank meer is of als het brandstofcircuit volledig leeg is: ❒ open de achterklep en neem de adapter B uit de gereedschapshouder (versies met ruimtebesparend reservewiel - voor bepaalde versies/markten) fig. 83 of uit de Fix&Go Automatic kit (versies met Fix&Go Automatic) fig.
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR VERSIES MET "Smart Fuel" SYSTEEM BELANGRIJK Monteer geen voorwerp/dop op de rand van de vulopening die niet geschikt is voor het voertuig. Het gebruik van voorwerpen/ doppen van het verkeerde type kan de druk in de tank doen toenemen, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. BELANGRIJK Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van de vulopening van de tank: brandgevaar.
VEILIGHEID WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEIDSGORDELS VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS De veiligheidsgordel moet omgelegd worden terwijl men goed rechtop, met de rug tegen de rugleuning zit. Pak, om de gordel om te leggen, de gesp A fig. 86 en steek deze in de sluiting B, totdat de klik van het vergrendelen wordt gehoord.
De achterbank is voorzien van driepuntsveiligheidsgordels met rolautomaat. Leg de achterste veiligheidsgordels om zoals getoond in fig. 87 (versies met 4 zitplaatsen) of (versies met 5 zitplaatsen) fig. 88. BELANGRIJK Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen gordel dragen bij een ongeval blootgesteld worden aan een groot risico en bovendien een gevaar opleveren voor de inzittenden voorin.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK De veiligheidsgordels links- en rechtsachter zijn voorzien van een verstelmechanisme voor de metalen gesp (metalen haak).Verstel de metalen gesp ten opzichte van de veiligheidsgordels voor meer comfort en om het lawaai in de inzittendenruimte te beperken. STARTEN EN RIJDEN HOOGTE VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL INSTELLEN (voor bepaalde uitvoeringen/markten) De hoogte kan in 4 verschillende standen worden versteld. Om te verstellen, druk op de knop A fig.
Het bovenste gordelgedeelte moet over de schouder en schuin over de borst liggen. Bij sommige versies hebben de veiligheidsgordels van de voorstoelen slechts één vast verankeringspunt C fig. 91 op de deurstijl. S.B.R. SYSTEEM (Seat Belt Reminder) Dit systeem bestaat uit een voorziening die, samen met het oplichten van het symbool op het instrumentenpaneel en een intermitterend geluidssignaal, de bestuurder en de passagier voor waarschuwt dat hun veiligheidsgordel niet is vastgemaakt. Het symbool A fig.
Voorstoelen (lampje nr. 1 = bestuurder en nr. 5 = passagier) WEGWIJS IN UW AUTO Bestuurder Als de bestuurder de enige inzittende is en de veiligheidsgordel is niet omgelegd, dan wordt bij het overschrijden van 20 km/h of wanneer langer dan 5 seconden met een snelheid van 10 à 20 km/h wordt gereden een akoestische signaalcyclus voor de voorstoelen gestart (6 seconden durend geluidssignaal gevolgd door een extra biepsignaal van 90 seconden). Het lampje knippert.
Achterbank (lampje nr. 2, nr. 3 en nr. 4) GORDELSPANNERS De waarschuwingscyclus treedt voor de achterbank alleen in werking als een veiligheidsgordel wordt losgemaakt, samen met een geluidssignaal (drie piepjes) (pictogram A fig. 92). Als de toestand van gelijk welke (voor of achter) veiligheidsgordel verandert, wordt ook de toestand van de andere (voor/achter) veiligheidsgordels gerapporteerd. Voor elke veiligheidsgordel die wordt losgemaakt wordt een apart visueel signaal (pictogram A fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS Werkzaamheden die leiden tot stoten, trillingen of plaatselijke verhitting in de zone rondom de gordelspanners (meer dan 100°C gedurende ten hoogste zes uur) kunnen de gordelspanners beschadigen of in werking doen treden.
BELANGRIJK Het is ten strengste verboden onderdelen van de veiligheidsgordel of gordelspanner te demonteren of aan te passen. Werkzaamheden aan deze onderdelen moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd en erkend personeel.Wendt u altijd tot het Fiat Servicenetwerk. Zorg dat de gordelband nooit gedraaid is. Het bovenste gordelgedeelte moet over de schouder en schuin over de borst liggen. Het onderste gordelgedeelte moet over het bekken (zoals aangegeven in fig. 94) en dus niet over de buik liggen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 116 ONDERHOUD VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS Volg voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels de volgende aanwijzingen zorgvuldig op: ❒ zorg altijd dat de gordel degelijk uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of het oprolautomaat niet haperend werkt; ❒ vervang de gordels na een ongeval, ook al lijken ze niet beschadigd.
VEILIG KINDEREN VERVOEREN Om een optimale bescherming bij een ongeval te kunnen garanderen, moeten alle inzittenden neerzitten en gebruik maken van goedgekeurde beveiligingssystemen, ook pasgeborenen en kinderen! Dit is een wettelijke verplichting in alle EU-landen, conform de Europese richtlijn 2003/20/EC. Vergeleken met volwassen is het hoofd van kleine kinderen in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder, maar de spieren en de botstructuur van kinderen zijn nog niet volledig ontwikkeld.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK Mocht het toch nodig zijn om een kind in een kinderzitje achterstevoren op de voorste passagiersstoel te vervoeren, dan moeten de frontairbag en zijairbag aan passagierszijde (voor bepaalde versies/markten) worden uitgeschakeld via het Setup menu. Controleer in dergelijke gevallen steeds of de airbags effectief zijn uitgeschakeld door na te gaan of het waarschuwingslampje op het middelste dashboard brandt.
GROEP 1 BELANGRIJK Kinderen met een gewicht van 9 tot 18 kg mogen in een in de rijrichting gemonteerd kinderzitje vervoerd worden fig. 97 BELANGRIJK Er zijn kinderzitjes met Isofix bevestigingen beschikbaar, waarmee het zitje veilig met de stoel verankerd kan worden zonder de veiligheidsgordels van de auto te gebruiken. De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage.
GROEP 3 WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK Voor kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg bestaan er geschikte verhogingen om de veiligheidsgordel correct te kunnen omleggen. In fig. 99 wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank. Kinderen langer dan 1,50 m moeten de veiligheidsgordels net zoals volwassenen dragen. STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET UNIVERSELE KINDERZITJE De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EG-richtlijn inzake de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto overeenkomstig de volgende tabel: Gewichtsgroep Passagiersstoel voor Passagier achterin in het midden (voor bepaalde versies/ markten) Passagiers achterin aan de zijkanten tot 13 kg U U U Groep 1 9-18 kg U U U Groep 2 15-25 kg U U U Groep Groep 0, 0+ Groep 3 22-36 kg U U U U= g
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 122 Belangrijkste veiligheidsvoorschriften die voor het vervoeren van kinderen opgevolgd moeten worden: ❒ Monteer kinderzitjes altijd op de achterbank, omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt.
INBOUWVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”-KINDERZITJE De auto is voorbereid op de montage van een “Isofix Universeel”-kinderzitje; een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het veilig vervoeren van kinderen. Een Isofix-kinderzitje kan naast een conventioneel kinderzitje worden gemonteerd. Ter illustratie is een Isofix Universeel-kinderzitje voor gewichtsgroep 1 weergegeven op fig. 100. Voor andere gewichtsgroepen zijn specifieke Isofix-kinderzitjes voorzien.
WEGWIJS IN UW AUTO Er kunnen zowel "Universele Isofix" kinderzitjes als traditionele kinderzitjes gemonteerd worden. Bij Isofix Universeel-kinderzitjes moeten alle zitjes goedgekeurd zijn volgens de ECE R44-richtlijn (R44/03 of hoger) “Universeel Isofix". In het Fiat Lineaccessori-assortiment zijn Universele Isofix “Duo Plus”-kinderzitjes en het speciale "G 0/1 S" kinderzitje beschikbaar. Neem contact op met de dealer voor meer informatie.
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR GEBRUIK VAN HET ISOFIX UNIVERSEEL KINDERZITJE In de onderstaande tabel worden, conform de Europese regelgeving ECE 16, de verschillende mogelijkheden weergegeven van de montage van Universeel Isofix kinderzitjes op de stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID AIRBAGS De auto is uitgerust met frontairbags voor bestuurder en passagier, zijairbags voor bestuurder en passagier voor bescherming van borst en schouders (voor bepaalde versies/markten) en hoofdairbags voor het beschermen van de hoofden van de inzittenden voorin.
Frontairbag aan bestuurderszijde Frontairbag passagier en kinderzitjes Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst fig. 104. Neem ALTIJD de aanwijzingen vermeld op het etiket op de zonneklep aan passagierszijde in acht fig. 106. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK Rijd altijd met de handen op de stuurwielrand zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met voorover gebogen lichaam.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER BELANGRIJK ZEER GEVAARLIJK: plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben.
FRONTAIRBAG PASSAGIERSZIJDE EN KINDERZITJES:WAARSCHUWING WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS fig.
ZIJAIRBAGS (Zijairbag - Hoofdairbag) WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN De auto is uitgerust met zijairbags vooraan voor bestuurder en passagier voor bescherming van borst en schouders (voor bepaalde versies/markten) en hoofdairbags (voor bepaalde versies/markten) voor het beschermen van de hoofden van de inzittenden voor- en achterin.
Hoofdairbag Deze bestaan uit twee "gordijnairbags" die in de dakbekleding aan de zijkant zijn opgenomen fig. 110 en zijn afgedekt met afwerkingselementen, die bescherming bieden aan het hoofd van de inzittenden voor- en achterin in geval van een zijdelingse botsing. Bij lichte botsingen is het opblazen van de zijairbags niet vereist. Het systeem biedt de beste bescherming bij een zijdelingse botsing als de passagier correct op zijn stoel zit, zodat de hoofdairbag zo goed mogelijk opgeblazen kan worden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 132 Gordelspanners en airbags worden op verschillende manieren geactiveerd, afhankelijk van het type botsing. Als een of meerdere van deze voorzieningen niet in werking treden, dan duidt dat niet op een storing in het systeem. BELANGRIJK Bedek bij auto's met zijairbags de rugleuning van de voorstoelen niet met extra hoezen.
BELANGRIJK Wanneer de contactsleutel is ingebracht en naar de stand MAR is gedraaid, kunnen de airbags ook geactiveerd worden als het stilstaande voertuig door een andere auto wordt aangereden, ook al is de motor afgezet. Daarom mag, wanneer de passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel gemonteerd worden. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 134 BELANGRIJK De activeringsdrempel van de airbag is hoger dan die van de gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen deze twee drempelwaarden liggen, treden alleen de gordelspanners in werking. BELANGRIJK De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar verhoogt hun doeltreffendheid.
STARTEN EN RIJDEN DE MOTOR STARTEN STARTPROCEDURE VOOR BENZINEVERSIES Behalve 0.9 TwinAir versies Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan en zet de versnellingsbak in de vrijstand; ❒ trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te raken; ❒ draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor start. Als de motor niet bij de eerste poging start, draai dan de contactsleutel naar de stand STOP alvorens de procedure te herhalen.
STARTPROCEDURE VOOR DIESELVERSIES WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 136 Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan en zet de versnellingsbak in de vrijstand; ❒ draai de contactsleutel naar MAR: de waarschuwingslampjes en op het instrumentenpaneel gaan branden; ❒ wacht tot de waarschuwingslampjes en doven; ❒ trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te raken; ❒ draai de contacts
Wij adviseren om gedurende de beginperiode niet de maximale prestaties van de auto te eisen (bijv. snel accelereren, lange afstanden op topsnelheid, krachtig remmen etc.). Laat de contactsleutel nooit in de stand MAR staan als de motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen. Probeer de motor nooit te starten door de auto te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Hierdoor kan brandstof in de katalysator terechtkomen die hierdoor onherstelbaar beschadigd wordt.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER PARKEREN BELANGRIJK Zet de motor af en trek de handrem aan. Schakel een versnelling in (1ste als opwaarts wordt geparkeerd en achteruit als neerwaarts wordt geparkeerd en laat de voorwielen iets gedraaid). Als de auto op een steile helling wordt geparkeerd, blokkeer de wielen dan met of wiggen of stenen.
GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK BELANGRIJK Om de versnellingen in te schakelen, trap het koppelingspedaal volledig in en schakel de hendel in de gewenste stand (het schema is aangegeven op de pookknop fig. 112). Om bij de versies 0.9 TwinAir en 1.2 8V 69 pk de achteruitversnelling in te schakelen van de vrijstand, de ring A fig. 112 onder de knop optillen en tegelijkertijd de hendel naar rechts en naar achteren verplaatsen. Om bij de uitvoering 1.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 140 BRANDSTOFBESPARING Stroomverbruikers Hier volgen enkele nuttige tips om brandstof te besparen en de uitstoot van schadelijke emissies zoveel mogelijk te beperken. ALGEMENE OPMERKINGEN Gebruik alleen elektrische apparatuur voor de noodzakelijke tijdsduur.
Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in wanneer men voor een stoplicht stil staat of alvorens de motor af te zetten. Deze handeling is bij moderne auto's net als het overschakelen met tussengas nutteloos. Het verhoogt alleen het brandstofverbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Keuze van de versnellingen Schakel een hogere versnelling in zodra de verkeersen wegomstandigheden dit toelaten. Snel accelereren met een lage versnelling verhoogt het brandstofverbruik.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 142 TREKKEN VAN AANHANGERS BELANGRIJKE OPMERKINGEN Voor het trekken van aanhangers of caravans moet de auto zijn voorzien van een goedgekeurde trekhaak en een geschikte elektrische installatie. De montage moet door een vakspecialist worden uitgevoerd. Monteer eventuele speciale en/of extra achteruitkijkspiegels conform de wegenverkeerswetgeving.
WINTERBANDEN De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. Het Fiat Servicenetwerk kan u adviseren over de meest geschikte band voor elk gebruik. Voor de bandenmaat en de bandenspanning van de winterbanden moet men zich exact houden aan de aanwijzingen die zijn aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen drastisch wanneer de profieldiepte minder is dan 4 mm.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 144 SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke voorschriften voldoen. Sneeuwkettingen mogen alleen op de banden van de voorwielen (aandrijfwielen) gemonteerd worden. Het gebruik van sneeuwkettingen uit het assortiment Lineaccessori Fiat wordt aanbevolen. Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na enkele tientallen meters rijden.
DE AUTO LANGDURIG STALLEN Tref de volgende voorzorgsmaatregelen als de auto langer dan een maand niet gebruikt zal worden: ❒ zet de auto in een overdekte, droge en indien mogelijk goed geventileerde ruimte en zet de ruiten iets open; ❒ schakel een versnelling in en controleer of de handrem niet is aangetrokken; ❒ maak de minklem van de accu los (zie voor versies met het Start&Stop systeem de paragraaf "Start&Stop systeem" in het hoofdstuk "Kennismaking met de auto"); als de accu niet van de elektrische inst
WEGWIJS IN UW AUTO LAMPJES EN BERICHTEN LAMPJES EN MELDINGEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 146 ALGEMENE WAARSCHUWINGEN Wanneer de lampjes branden wordt tevens een specifiek bericht en/of een geluidssignaal voortgebracht, wanneer van toepassing.
Het lampje (of symbool op het display) gaat branden wanneer de handrem wordt ingeschakeld. Als de auto rijdt, dan is ook een geluidssignaal hoorbaar. BELANGRIJK Controleer of de handrem toevallig is ingeschakeld als het lampje tijdens het rijden gaat branden. STORING EBD (rood) (geel) Wanneer bij draaiende motor de lampjes (rood), (amber) en (amber) gelijktijdig branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Als bij het draaien van de contactsleutel naar de stand MAR, het lampje niet gaat branden of tijdens het rijden blijft branden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen. In dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een botsing of, in een zeer beperkt aantal gevallen, per ongeluk geactiveerd worden. Laat het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
VEILIGHEIDSGORDELS NIET VASTGEMAAKT (rood) (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat continu branden wanneer bij stilstaande auto de veiligheidsgordel aan bestuurdersen passagierszijde (indien een passagier aanwezig is) niet is omgelegd. Wanneer met de auto wordt gereden met niet goed omgelegde veiligheidsgordels, dan gaat het lampje knipperen en wordt een geluidssignaal voortgebracht.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK Wanneer het lampje tijdens het rijden gaat branden (bij sommige versies verschijnt ook een melding op het display), zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. ❒ gebruik van de auto voor korte ritten, waardoor de motor niet helemaal op bedrijfstemperatuur kan komen; ❒ herhaald onderbreken van het regeneratieproces, hetgeen wordt aangegeven door het branden van het DPF-lampje.
Ga als volgt te werk wanneer het lampje tijdens het rijden gaat branden: ❒ tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet de motor af en controleer of het koelvloeistofniveau in het reservoir zich onder het MIN-teken bevindt. Als dit het geval is, wacht dan tot de motor is afgekoeld, draai vervolgens langzaam en voorzichtig de dop open, vul koelvloeistof bij en controleer of het peil zich tussen het MIN- en MAX-teken op het reservoir bevindt. Controleer ook op de aanwezigheid van vloeistoflekken.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 152 Onder deze omstandigheden kan men met gematigde snelheid verder rijden zonder te veel eisen aan de motor te stellen. Langdurig gebruik van de auto met vast brandend lampje kan schade veroorzaken: neem dus zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
VOORGLOEIBOUGIES/STORING VOORGLOEISYSTEEM (dieselversies) (geel) VOORGLOEIBOUGIES Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden. Het dooft wanneer de voorgloeibougies de vereiste temperatuur hebben bereikt. De motor kan worden gestart zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Als de buitentemperatuur erg hoog of gematigd is, kan het lampje al na zeer korte tijd doven.
WEGWIJS IN UW AUTO DPF (ROETFILTER) WORDT SCHOONGEMAAKT (geel) (alleen dieselmotoren met DPF) (geel) VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 154 Wanneer de contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden. Het moet doven kort nadat de motor is gestart.
Bij sommige versies verschijnen bij het overschrijden van deze limiet een melding en een symbool op het display en wordt een geluidssignaal voortgebracht. Storing afsluiter van de brandstoftoevoer Het lampje gaat branden (en er verschijnt een melding op het display) wanneer de afsluiter van de brandstoftoevoer ingrijpt of defect is.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Het lampje brandt als er water in het dieselfilter is waargenomen. Bij sommige versies verschijnt een speciale melding op het display. Als het lampje gaat branden (bij bepaalde versies gaat het lampje branden en verschijnt ook een melding op het display), neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om de condens te laten aftappen.
MISTACHTERLICHTEN (geel) GROOTLICHT (blauw) WEGWIJS IN UW AUTO Het lampje gaan branden wanneer de mistachterlichten worden ingeschakeld. MISTLAMPEN VOOR (groen) Het lampje gaat branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld. VEILIGHEID LINKER RICHTINGAANWIJZER (groen) (knipperend) STARTEN EN RIJDEN De lampjes gaan branden wanneer het mistlicht wordt ingeschakeld.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN PORTIEREN/MOTORKAP/ BAGAGERUIMTE OPEN Het lampje gaat branden (bij sommige versies verschijnen ook een melding en een pictogram op het display) wanneer één of meerdere portieren, de motorkap of de achterklep niet goed gesloten zijn. Bij geopende portieren en als het voertuig rijdt wordt een geluidssignaal voortgebracht.
NOODGEVALLEN Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat Servicenetwerk te zoeken. DE MOTOR STARTEN Ga onmiddellijk naar het Fiat Servicenetwerk als het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel vast blijft branden.
WEGWIJS IN UW AUTO Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten, aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met name de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. VEILIGHEID BELANGRIJK STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 160 Deze procedure moet door ervaren personeel verricht worden, aangezien verkeerde handelingen elektrische ontladingen van aanzienlijke kracht kunnen veroorzaken.
BELANGRIJK Waarschuw de andere weggebruikers voor de stilstaande auto conform de plaatselijke wettelijke voorschriften: alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz. Alle inzittenden moeten de auto verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is. Passagiers moeten op een veilige afstand van het verkeer wachten wanneer het wiel wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met blokken of andere geschikte voorwerpen als de auto op een helling of een slecht wegdek stilstaat.
KRIK WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 162 Belangrijke opmerkingen: ❒ de krik weegt 1,76 kg; ❒ de krik behoeft geen afstelling; ❒ de krik kan niet worden gerepareerd: in geval van defect moet de krik door een origineel exemplaar worden vervangen; ❒ afgezien van de slinger mag geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd worden.
❒ waarschuw de passagiers dat de auto wordt opgekrikt; zorg dat niemand in de nabijheid van de auto komt tot de auto weer helemaal op de grond staat; ❒ plaats de slinger D fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN ❒ gebruik de sleutel A om de wielbouten kruiselings vast te draaien, in de volgorde die is aangegeven in fig. 119; ❒ het is raadzaam om bij vervanging van een lichtmetalen velg het wiel ondersteboven te plaatsen, met het versierde gedeelte naar boven gericht. Monteer zo snel mogelijk een standaard band, want een normaal wiel is breder dan het noodreservewiel waardoor de laadvloer van de bagageruimte oneffen is.
Versies met lichtmetalen velgen ❒ monteer het wiel op de naaf en draai m.b.v. de bijgeleverde sleutel de bouten vast; ❒ breng de auto omlaag en verwijder de krik; ❒ draai de wielbouten helemaal vast met de bijgeleverde sleutel in de aangegeven volgorde; ❒ monteer het wieldeksel met klemfitting en zorg daarbij dat het referentiegat op het wiel overeenkomt met de referentiepen op het wieldeksel. BELANGRIJK Indien verkeerd gemonteerd, kan het wieldeksel loskomen tijdens het rijden.
WEGWIJS IN UW AUTO ❒ een paar beschermende handschoenen in het zijvak van de compressor; ❒ adapters voor het oppompen van verschillende elementen. VEILIGHEID Geef de informatiefolder aan het personeel dat de met de snelle bandenreparatieset behandelde band moet repareren. Als de band door vreemde voorwerpen lek is geraakt, kan de kit gebruikt worden voor beschadigingen in het loopvlak of de schouder met een diameter van max. 4 mm. STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK NOODGEVALLEN fig.
BELANGRIJK Bedien de compressor nooit langer dan 20 minuten achter elkaar. Gevaar voor oververhitting. Banden gerepareerd met de snelle bandenreparatiekit mogen slechts tijdelijk gebruikt worden, aangezien de kit niet geschikt is voor een definitieve reparatie. Laat het busje en het afdichtmiddel niet in het milieu achter.Verwerk het busje en het afdichtmiddel overeenkomstig de nationale en plaatselijke voorschriften.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN ❒ controleer of de schakelaar A fig. 124 van de compressor in stand 0 (uit) staat, start de motor, steek de stekker in het stopcontact op de tunnelconsole fig. 125 en schakel de compressor in door de schakelaar A in stand I (aan) te zetten. Pomp de band op tot de juiste bandenspanning, vermeld in de paragraaf "Bandenspanning" in het hoofdstuk "Technische gegevens", is bereikt. Controleer de bandenspanning op de drukmeter B fig.
BELANGRIJK Breng de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats aan, om eraan te herinneren dat de band behandeld is met de snelle bandenreparatiekit. Rijd voorzichtig, met name in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h.Vermijd bruusk accelereren en remmen. ❒ stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de bandenspanning; trek de handrem aan; Volg voor de veiligheid van de geparkeerde auto de aanwijzingen in de paragraaf "Parkeren" in het hoofdstuk "Starten en rijden".
BUSJE MET AFDICHTMIDDEL VERVANGEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Ga als volgt te werk: ❒ maak de snelkoppeling A fig. 127 los; ❒ draai het te vervangen busje linksom en trek het omhoog; ❒ breng het nieuwe busje aan en draai het rechtsom; ❒ sluit snelkoppeling A op het busje aan en breng de doorzichtige leiding B in zijn zitting aan.
Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan. Het aanraken van de bol met de vingers kan de lichtopbrengst en de levensduur van de lamp reduceren. Als de bol per ongeluk toch wordt aangeraakt, moet hij worden schoongewreven met een doekje gedrenkt met alcohol en vervolgens laten drogen. Laat de lampen bij voorkeur vervangen door een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
TYPEN LAMPEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID De auto is uitgerust met verschillende typen gloeilampen: Volglas lampen: (type A) klemmontage. Trek om te verwijderen. STARTEN EN RIJDEN Lamp met bajonet-sluiting: (type B) druk de lamp ietwat in en draai linksom om hem uit de houder te verwijderen. LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Buislampen: (type C) trek de lamp uit de veercontacten om hem te verwijderen.
Lampen Lamp Type Vermogen Zie Figuur H4 55W D Parkeer-/dagverlichting (DRL) P21/5W 21W B Stadslicht achter P21/5W 5W B Richtingaanwijzers voor PY21W 21W B Richtingaanwijzers op flanken W5W 5W A Richtingaanwijzers achter PY21W 21W B Remlichten P21/5W 21W B Derde remlicht LEDS - - Mistlicht H11 55W E Achteruitrijlichten W16W 16W B Mistachterlichten W16W 16W B C5W 5W C Dimlicht\grootlicht Kentekenverlichting WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LA
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN BUITENLAMPEN VERVANGEN Voor het type lamp en het vermogen, zie “Een lamp vervangen". KOPLAMPUNITS De achterlichtunits omvatten de gloeilampen voor de dimlichten, het grootlicht en de richtingaanwijzers. De plaatsing van de lampen is als volgt fig. 128: A Grootlicht/dimlichten B Richtingaanwijzers GROOTLICHT/DIMLICHTEN Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ verwijder het deksel A fig.
Flanken Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ druk op het lampenglas A fig. 130 om de inwendige borgveer B in te drukken en verwijder de lichtunit; ❒ draai de lamphouder C linksom, verwijder de lamp en vervang hem; ❒ monteer de lamphouder C in het lampenglas en draai hem rechtsom; ❒ monteer de lichtunit zodat de inwendige borgveer B goed vastzit.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN ACHTERLICHTUNITS PARKEER-/DAGVERLICHTING (DRL) (voor bepaalde versies/markten) Ga voor het vervangen van de lamp als volgt te werk: ❒ draai het stuur tot tegen de aanslag; ❒ maak de schroeven A fig. 131 los en verwijder de klep B; ❒ druk op de veer C fig.
3e REMLICHT MISTLICHTEN/MISTACHTERLICHTEN Het derde remlicht zit in de achterklep verwerkt en bestaat uit led lampjes. Neem voor het vervangen contact op met het Fiat Servicenetwerk. Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ maak de borglippen A los en verwijder de klep B fig. 136; ❒ druk op de veer C en koppel de stekker D los fig. 137; WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig.
WEGWIJS IN UW AUTO ❒ draai de lamphouder E los en verwijder hem; ❒ verwijder de lamp en vervang hem; ❒ monteer de nieuwe lamp en voer de voornoemde procedure in omgekeerde volgorde uit. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ❒ monteer de nieuwe lamp en zorg voor een optimale vergrendeling tussen de veercontacten; ❒ monteer het lampenglas A fig. 138.
BINNENLAMPEN VERVANGEN Voor het type lamp en het betreffende vermogen, zie de paragraaf “Een lamp vervangen". PLAFONDVERLICHTING VOOR Versies met plafondverlichting met meerdere lampen Ga als volgt te werk om deze lampen te vervangen: ❒ verwijder het plafondlampje A fig. 140 door het op de pijl aangegeven punten los te trekken; ❒ open de klep B fig. 141, verwijder de lampen C uit de zijdelingse veercontacten en vervang de lampen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN PLAFONDVERLICHTING MET EEN LAMP BAGAGERUIMTEVERLICHTING Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ verwijder het plafondlampje A fig. 142 door aan de door de pijl aangegeven punten te trekken; ❒ open de klep C fig. 143, verwijder de lamp C uit de zijdelingse veercontacten en vervang de lamp; ❒ Monteer de nieuwe lamp B fig. 143 en zorg voor een optimale vergrendeling tussen de veercontacten; ❒ sluit de klep C fig.
ZEKERINGEN VERVANGEN Voor een overzicht van de zekeringen wordt verwezen naar de zekeringentabel in de volgende pagina’s. ALGEMENE INFORMATIE Het elektrische systeem wordt beveiligd door zekeringen: bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem brandt de zekering door. Controleer eerst of de zekering is doorgebrand wanneer een elektrisch onderdeel niet meer werkt: de geleidende band A fig. 145 mag niet onderbroken zijn.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR. VEILIGHEID BELANGRIJK Alvorens een zekering te vervangen, moet men controleren of de contactsleutel uit het slot is genomen en of alle stroomverbruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.
TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN WEGWIJS IN UW AUTO Zekeringenkast in de motorruimte Deze zekeringenkast bevindt zich naast de accu: ga voor toegang tot de zekeringen als volgt te werk: ❒ draai de schroef A fig. 146 los, verwijder deksel B fig. 146 door het naar boven te trekken. Op het deksel zijn de identificatienummers van de elektrische onderdelen die met de zekeringen overeenkomen aangegeven fig. 147. Hermonteer het deksel B op de zekeringenkast na de zekering te hebben vervangen.
Zekeringenkast op het dashboard WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID De regeleenheid bevindt zich aan de linkerkant van de stuurkolom en de zekeringen zijn makkelijk bereikbaar via het onderste deel van het dashboard. De zekeringen bevinden zich in de zekeringenkast die is afgebeeld in fig. 148. STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
ZEKERINGEN SCHEMA Zekeringenkast in de motorruimte ZEKERING AMPERE Knooppunt Body Computer F01 60 Ventilator inzittendenruimte F08 40 Mistlicht F09 15 Claxons F10 15 Grootlicht F14 15 Verwarmde voorruit F15 70 Aircocompressor F19 7,5 Stopcontact voor (met of zonder aansteker) F20 15 Brandstofpomp F21 15 Blow-by F30 5 Schuifdak motor F82 20 +15 (*) achteruitrijlichten F87 5 Spiegelverwarming F88 7,5 Achterruitverwarming F89 30 Sensor laadtoestand accu F90 5 (*)
WEGWIJS IN UW AUTO Zekeringenkast op het dashboard ZEKERING AMPERE F13 5 F31 5 +30 (**) F36 10 +15 (*) rempedaalschakelaar (NA) F37 7,5 Centrale portiervergrendeling F38 20 Tweeweg-ruitensproeierpomp F43 20 Elektrische ruitbediening bestuurderszijde F47 20 Elektrische ruitbediening passagierszijde F48 20 +15 (*) F49 7,5 +15 (*) F50 7,5 +15 (*) F51 5 +30 (**) F53 7,5 +15 (*) hoogteregeling koplampen +15 (*) Bediening via ingeschakeld contactslot met blokkering tijdens s
ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu geldt slechts ter informatie. Raadpleeg bij voorkeur het Fiat Servicenetwerk om deze werkzaamheden te laten uitvoeren. BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid en het bestuurdersportier is gesloten, minstens een minuut voordat u de elektrische voeding van de accu loskoppelt en vervolgens weer aansluit. Het verdient aanbeveling aan de accu langzaam en met een laag ampèrage gedurende ongeveer 24 uur op te laden.
BELANGRIJK WEGWIJS IN UW AUTO Probeer nooit een bevroren accu op te laden: ontdooi eerst de accu om ontploffing ervan te voorkomen. Als de accu bevroren is geweest, moet door vakbekwaam personeel worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn en of de behuizing geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
OPHEFFEN VAN HET VOERTUIG SLEPEN VAN DE AUTO Als het voertuig opgeheven moet worden, ga dan naar een Fiat dealer die is uitgerust met een garagekrik of een hefbrug. Het sleepoog dat bij de auto wordt geleverd bevindt zich in de gereedschapshouder, onder de mat in de bagageruimte. BELANGRIJK Hef het voertuig uitsluitend op door de garagekrik of de hefbrug te plaatsen onder de aangegeven punten fig. 150. WEGWIJS IN UW AUTO MONTAGE VAN HET SLEEPOOG VEILIGHEID Verwijder de dop A fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK BELANGRIJK Alvorens te slepen, moet de contactsleutel op MAR en vervolgens op STOP worden gezet, zonder de sleutel uit het contactslot te nemen. Als de sleutel uit het contactslot wordt genomen, wordt automatisch het stuurslot ingeschakeld waardoor de auto niet kan worden bestuurd. STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK LAMPJES EN BERICHTEN Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraad zorgvuldig schoon.
BELANGRIJK Gebruik sleepogen voor en achter alleen voor noodgevallen op de weg. Het is toegestaan de auto op korte afstanden te slepen m.b.v. geschikte middelen conform de wegenverkeerswetgeving (starre stang), om de auto op de weg te verplaatsen om hem gebruiksklaar te maken voor het slepen of voor transport met takelwagen. Sleepogen MOGEN NIET worden gebruikt om voertuigen off-road (d.w.z.
WEGWIJS IN UW AUTO ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 192 Juist onderhoud is uiterst belangrijk voor een lange levensduur van de auto onder optimale omstandigheden.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA WEGWIJS IN UW AUTO BENZINE-UITVOERINGEN De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/8 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 194 105 120 135 150 km x 1000 15 30 45 60 75 90 Jaren 1 2 3 4 5 6 Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter controleren ● ● ● ● ● Werking van ruitenwissers/-sproeiers controleren en zo nodig de sproeiers afstellen ● ● ● ● ● 7 8 9 10 Slot van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, schoonmaken
km x 1000 15 30 45 60 75 90 Jaren 1 2 3 4 5 6 105 120 135 150 7 8 Toestand van getande distributieriem controleren (behalve 0.9 TwinAir 60 pk/65 pk en 0.9 TwinAir Turbo 80 pk/85 pk versies) ● Klepspeling controleren en zo nodig afstellen (1.2 8V 69 pk versies) ● ● Oliepeil handgeschakelde versnellingsbak controleren ● ● 9 10 VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Motorolie en oliefilter vervangen (1) ● ● ● ● ● Bougies vervangen (1.2 8V 69 pk en 0.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 196 km x 1000 15 30 45 60 75 90 Jaren 1 2 3 4 5 6 105 120 135 150 7 Toestand van getande distributieriem visueel controleren (behalve 0.9 TwinAir 60 pk/65 pk en 0.
DIESELUITVOERINGEN WEGWIJS IN UW AUTO De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/6 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 198 100 120 140 160 180 200 km x 1000 20 40 60 80 Jaren 1 2 3 4 Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter controleren ● ● ● ● ● Werking van ruitenwissers/-sproeiers controleren en zo nodig de sproeiers afstellen ● ● ● ● ● 5 6 7 8 9 10 Slot van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, schoonmaken
km x 1000 20 40 60 80 Jaren 1 2 3 4 100 120 140 160 180 200 5 Motorolie en oliefilter vervangen 6 7 8 9 10 (1) ● Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen (2) ● Brandstoffilterelement vervangen (3) VEILIGHEID ● ● Het luchtfilterelement vervangen (4) ● ● ● ● ● Remvloeistof vervangen ● ● ● ● ● Interieurfilter vervangen (4) (O) (●) WEGWIJS IN UW AUTO O ● O ● O ● O ● O STARTEN EN RIJDEN ● (1) Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefil
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 200 PERIODIEKE CONTROLES INTENSIEF GEBRUIK VAN DE AUTO Elke 1.000 km of vóór een lange reis controleren en eventueel bijvullen: ❒ niveau motorkoelvloeistof, remvloeistof en ruitensproeiervloeistof; ❒ conditie en spanning banden; ❒ werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, etc.
❒ motorolie en oliefilter controleren en zo nodig vervangen; ❒ pollenfilter controleren en zo nodig vervangen; CONTROLE VAN VLOEISTOFNIVEAUS WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen vrijkomen die brand kunnen veroorzaken. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte wanneer de motor nog warm is: gevaar voor brandwonden.
0.9 TwinAir 60 pk / 65 pk versies WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 153 ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 202 A. Motorolie dop/vulopening - B. Motorolie peilstok - C. Motorkoelvloeistof - D. Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/achterruit/koplampsproeiers - E. Remvloeistof - F.
0.9 TwinAir Turbo 80 pk/85 pk versies WEGWIJS IN UW AUTO E A C F VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN D B fig. 154 A. Motorolie dop/vulopening - B. Motorolie peilstok - C. Motorkoelvloeistof - D. Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/achterruit/koplampsproeiers - E. Remvloeistof - F.
1.2 8V 69 pk versies WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 155 ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 204 A. Motorolie dop/vulopening - B. Motorolie peilstok - C. Motorkoelvloeistof - D. Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/achterruit/koplampsproeiers - E. Remvloeistof - F.
1.3 16v MultiJet versies WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 156 A. Motorolie dop/vulopening - B. Motorolie peilstok - C. Motorkoelvloeistof - D. Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/achterruit/koplampsproeiers - E. Remvloeistof - F.
MOTOROLIE Motorolieverbruik WEGWIJS IN UW AUTO Controleer enkele minuten (ongeveer vijf) na het uitzetten van de motor het oliepeil met de auto op een horizontale ondergrond. VEILIGHEID Voor 1.2 8V 69 pk en 1.3 16V MultiJet versies fig. 155 fig. 156 Gewoonlijk ligt het maximaal motorolieverbruik op ongeveer 400 gram per 1000 km. Tijdens de beginperiode van de auto wordt de motor ingereden. Daarom is het motorolieverbruik pas stabiel na de eerste 5.000 ÷ 6.000 km.
Het motorkoelsysteem moet worden gevuld met PARAFLUUP antivries. Vul koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als de koelvloeistof waarmee het koelsysteem reeds is gevuld. PARAFLUUP mag niet met andere typen vloeistoffen worden gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start de motor dan in geen geval en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een goed zicht.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 208 Vermijd elk contact tussen de uiterst corrosieve remvloeistof en de gelakte delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met rijkelijk water. BELANGRIJK Remvloeistof is giftig en uiterst corrosief.
ACCU Accu F (zie vorige bladzijden) vereist niet dat de elektrolyt met gedestilleerd water wordt bijgevuld. Een periodieke controle bij het Fiat Servicenetwerk is echter noodzakelijk om de efficiëntie te verifiëren. ACCU VERVANGEN Vervang indien nodig de accu door een andere originele accu met dezelfde specificaties. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de accu voor het onderhoud.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Als de accu met onvoldoende vloeistof werkt, kan dit de accu onherstelbaar beschadigen en een explosie veroorzaken. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 210 Accu’s bevatten stoffen die zeer gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor het vervangen van de accu contact op met het Fiat Servicenetwerk.
REMMEN WIELEN EN BANDEN Het voertuig is uitgerust met 4 mechanische slijtagedetectiesystemen voor remblokken: een voor elk wielsamenstel. Wanneer de remvoeringen versleten raken, is bij het intrappen van het rempedaal een zacht gesis hoorbaar: dit blijft zo gedurende ongeveer 100 km (afhankelijk van de rijstijl en het soort route). In deze omstandigheden kan, voorzichtig, verder gereden worden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 212 De banden moeten worden vervangen wanneer de profieldiepte van het loopvlak minder dan 1,6 mm bedraagt. Respecteer in elk geval de wettelijke voorschriften van het land waarin wordt gereden.
RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER WISSERBLADEN Vervang de wisserbladen wanneer het rubber vervormd of versleten is. Het is in elk geval raadzaam de wisserbladen ongeveer jaarlijks te vervangen. Met enkele eenvoudige voorzorgsmaatregelen kan de beschadiging van het rubber worden gereduceerd: ❒ bij temperaturen onder het vriespunt moet men controleren of er ijs tussen het wisserblad en de ruit is.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Wisserblad achterruit vervangen RUITENSPROEIERS Ga als volgt te werk: ❒ til de dop A fig. 159 op, draai de moer B los en verwijder de wisserarm C; ❒ monteer de nieuwe wisserarm op correcte wijze, draai de moer B volledig vast en breng de dop A omlaag. Ruitensproeier De ruitensproeiers van de voorruit A fig. 160 kunnen worden versteld door ze, met behulp van een schroevendraaier B in de zijdelingse inkeping, te draaien.
Achterruitsproeier CARROSSERIE De sproeiers van de achterruit zijn niet verstelbaar. De sproeier bevindt zich boven op de achterruit fig. 161. BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN Op de auto zijn de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie tegen roest te beschermen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 216 TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak Werk beschadigingen van de laklaag, zoals krassen en schuurplekken, onmiddellijk bij om roestvorming te voorkomen. Het normale onderhoud van de lak beperkt zich tot het wassen van de auto: de frequentie is afhankelijk van het gebruik van de auto en van de omgeving.
Ruiten Gebruik specifieke schoonmaakmiddelen en schone, zachte doeken om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Veeg het binnenoppervlak van de achterruit voorzichtig met een doek af, en volg hierbij de richting van de elektrische weerstandsdraden om de achterruitverwarming niet te beschadigen. Koplampen Gebruik een zachte, vochtige doek die in water met een specifiek autowasmiddel is gedrenkt. BELANGRIJK Gebruik nooit aromatische stoffen (bijv. benzine) of ketonen (bijv.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 218 KUNSTSTOF EN GECOATE INTERIEURDELEN LEDEREN STUURWIEL/POOKKNOP/ HANDREM Reinig kunststof interieurdelen met een vochtige doek (bij voorkeur een microvezeldoek) en een oplossing van water en een neutraal, niet-schurend reinigingsmiddel.
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS Wij adviseren om nota te nemen van de identificatiecodes. De volgende identificatiecodes zijn op de plaatjes ingeslagen en vermelden het volgende: ❒ Typeplaatje met identificatiegegevens. ❒ Chassisnummer. ❒ Identificatieplaatje carrosserielak. ❒ Motorcode. Het typeplaatje is aangebracht aan de linkerkant van de bagageruimte fig. 162 (til de mat op voor toegang) en vermeldt de volgende gegevens: B Nummer typegoedkeuring.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID IDENTIFICATIEPLAATJE CARROSSERIELAK CHASSISNUMMER Dit plaatje is aangebracht onder de motorkap (links) en hierop zijn de volgende gegevens vermeld fig. 163: A Lakfabrikant. B Kleurnaam. C Fiat kleurcode. D Kleurcode voor overspuiten en bijwerken. Dit bevindt zich aan de rechterzijde van de vloer van de bagageruimte en bevat de volgende gegevens: ❒ type auto; ❒ chassisnummer.
MOTORCODE - CARROSSERIEVERSIES Versies 0.9 TwinAir 60 pk (°) Motorcode 312A6000 Carrosserieversies 312PXP1A P9 (4 ZITPLAATSEN) 312PXP1A P9B (5 ZITPLAATSEN) 312PXH1A P4E (4 ZITPLAATSEN) 0.9 TwinAir 65 pk 312A4000 WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID 312PXH1A P4G (4 ZITPLAATSEN) (*) 312PXH1A P4F (5 ZITPLAATSEN) STARTEN EN RIJDEN 312PXH1A P4H (5 ZITPLAATSEN) (*) 0.
WEGWIJS IN UW AUTO Versies Motorcode Carrosserieversies 312PXA1A P0G (4 ZITPLAATSEN) 312PXA1A P0M (4 ZITPLAATSEN) (*) VEILIGHEID 312PXA1A P0L (4 ZITPLAATSEN) (*) 1.2 8V 69 pk 169A4000 312PXA1A P0H (5 ZITPLAATSEN) 312PXA1A P0N (5 ZITPLAATSEN) (*) 312PXA1A P0R (4 ZITPLAATSEN) (*) STARTEN EN RIJDEN 312PXA1A P0S (5 ZITPLAATSEN) (*) 312PXL1A P3 (4 ZITPLAATSEN) LAMPJES EN BERICHTEN 312PXL1A P3C (4 ZITPLAATSEN) (*) 1.
MOTOR 0.9 TwinAir 65pk 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 1.2 8V 69 pk 1.
WEGWIJS IN UW AUTO ALGEMENE INFORMATIE 0.9 TwinAir 60 pk (*) 0.9 TwinAir Turbo 80 pk (*) 312A6000 312A5000 Otto Otto Aantal en opstelling cilinders 2 in lijn 2 in lijn Boring en slag zuigers (mm) 83.5x88 80.5x86 964 875 11.1 : 1 10 Maximum vermogen (EG) (kW) 44 59 Maximum vermogen (EG) (pk) 60 80 6250 5500 Maximum koppel (EG) (Nm) 88 145 Maximum koppel (EG) (kgm) 8.9 14.
BRANDSTOFTOEVOER Versies 0.9 TwinAir 60 pk/65 pk 0.9 TwinAir Turbo 80 pk/ 85pk Brandstoftoevoer Gefaseerde sequentiële elektronische Multipoint inspuiting, met pingelcontrole en variabele bediening van de inlaatkleppen 1.2 8V 69 pk Gefaseerde sequentiële elektronische Multipoint inspuiting, returnless-systeem 1.
WEGWIJS IN UW AUTO TRANSMISSIE Versies 0.9 TwinAir 60 pk/65 pk VEILIGHEID 0.9 TwinAir Turbo 80 pk/ 85pk 1.2 8V 69 pk STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 226 1.3 16V MultiJet Versnellingsbak Koppeling Aandrijving Vijf versnellingen vooruit en een achteruit met synchronisatoren voor inschakeling versnellingen vooruit. Zelfinstellend met pedaal zonder vrije slag Voor REMMEN Versies Voorste bedrijfsremmen 0.
WIELOPHANGING Versies Voor Achter Onafhankelijke wielophanging type McPherson, met onderste dwarse wieldraagarmen bevestigd aan een hulpsubframe Semi-onafhankelijke wielen gekoppeld met een torsieas WEGWIJS IN UW AUTO 0.9 TwinAir 60 pk/65 pk 0.9 TwinAir Turbo 80 pk/ 85pk 1.2 8V 69 pk 1.3 16V MultiJet STARTEN EN RIJDEN STUURINRICHTING Versies Draaicirkel (m) 0.9 TwinAir 60 pk/65 pk 9.3 0.9 TwinAir Turbo 80 pk/ 85pk 9.3 - 9.7 (*) 1.2 8V 69 pk 1.3 16V MultiJet (*) Voor Trekking versies.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN WIELEN DE BANDENMAAT LEZEN VELGEN EN BANDEN Voorbeeld fig. 164: 185/55 R 15 82T 185 Nominale bandbreedte (S, afstand in mm tussen de flanken) 55 Verhouding van de bandhoogte/bandbreedte (H/S) in % Radiaalband R 15 Doorsnee van de velg in inches (Ø) 82 Belastingsindex (laadvermogen) T Snelheidscategorie Geperste stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Alle typegoedgekeurde banden zijn op het kentekenbewijs vermeld.
U max. 200 km/h H max. 210 km/h V max. 240 km/h VERKLARING VAN DE VELGCODES Snelheidscategorie voor winterbanden QM + S max. 160 km/h TM + S max. 190 km/h HM + S max. 210 km/h Belastingsindex (laadvermogen) 70 = 335 kg 81 = 462 kg 71 = 345 kg 82 = 475 kg 72 = 355 kg 83 = 487 kg 73 = 365 kg 84 = 500 kg 74 = 375 kg 85 = 515 kg 75 = 387 kg 86 = 530 kg 76 = 400 kg 87 = 545 kg 77 = 412 kg 88 = 560 kg 78 = 425 kg 89 = 580 kg 79 = 437 kg 90 = 600 kg 80 = 450 kg 91 = 615 kg Voorbeeld fig.
STANDAARD VELGEN EN BANDEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Versies Velgen Standaard banden Winterbanden Ruimtebesparend reservewiel(*) 0.9 TwinAir 60 pk (*) 5.5J x 14H2 - ET35 175/65 R14 82T(°) 175/65 R14 84Q (M+S) 135/80 R14 84M (*) Voor bepaalde versies/markten (°) Op de band kunnen sneeuwkettingen met smalle schakels (9 mm) gemonteerd worden. STARTEN EN RIJDEN Versies LAMPJES EN BERICHTEN 0.
Versies 0.9 TwinAir Turbo 85 pk Velgen Standaard banden Winterbanden Ruimtebesparend reservewiel(*) 5.5J x 14H2 - ET35 175/65 R14 82T(°) 175/65 R14 84Q (M+S) 135/80 R14 84M 5.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 232 Versies 1.3 16V MultiJet Velgen Standaard banden Winterbanden Ruimtebesparend reservewiel(*) 5.5J x 14H2 - ET35 165/65 R14 79T (*) 175/65 R14 84Q (M+S) 135/80 R14 84M 5.5J x 14H2 - ET35 165/70 R14 81T(*) 175/65 R14 84Q (M+S) 135/80 R14 84M 5.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij warme banden moet de bandenspanning +0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de bandenspanning nogmaals als de banden koud zijn. Bij winterbanden moet de bandenspanning +0,2 bar worden verhoogd t.o.v. de voorgeschreven spanningswaarde voor standaardbanden. Banden Onbelast/bij gemiddelde belasting VEILIGHEID Volle belasting Voor Achter Voor Achter 165/65 R14 79T (*) 2,5 2,2 2,7 2,4 165/70 R14 81T(*) 2,3 2,0 2,5 2,2 2.2 / 2.
BAND MET VELGBESCHERMING WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met veerbevestiging) van de standaard afwijkende banden een velgbescherming wordt gemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd (fig. 165). Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot een plotseling verlies van de bandenspanning. LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
AFMETINGEN HATCHBACKVERSIES De afmetingen zijn uitgedrukt in mm fig. 166 en hebben betrekking op een auto die met originele banden is uitgerust. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. Inhoud bagageruimte: inhoud (V.D.A.-norm)= 225 liter. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG fig.
WEGWIJS IN UW AUTO TREKKING VERSIES De afmetingen zijn uitgedrukt in mm fig. 167 en hebben betrekking op een auto die met originele banden is uitgerust. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. Inhoud bagageruimte: inhoud (V.D.A.-norm)= 225 liter. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS fig.
PRESTATIES WEGWIJS IN UW AUTO Max. snelheid in km/h na de eerste gebruiksperiode van de auto. Versies 0.9 TwinAir 60 pk (*) km/h 158 in 4e versnelling 0.9 TwinAir 65 pk 160 0.9 TwinAir Turbo 80 pk (*) 175 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 1.2 8V 69 pk 1.3 16V MultiJet (*) Voor bepaalde versies/markten (**) Voor Trekking versies.
WEGWIJS IN UW AUTO GEWICHTEN EN BELASTINGEN 0.9 TwinAir 60 pk/65 pk 0.9 TwinAir Turbo 80 pk/ 85pk 1.2 8V 69 pk 1.
Versies 0.9 TwinAir 60 pk/65 pk 0.9 TwinAir Turbo 80 pk/ 85pk 1.2 8V 69 pk 1.3 16V MultiJet – totaal: 1435 (4 zitplaatsen) / 1455 (5 zitplaatsen) 1455 (4 zitplaatsen) / 1475 (5 zitplaatsen) 1420 (4 zitplaatsen) / 1440 (5 zitplaatsen) 1515 (4 zitplaatsen) / 1535 (5 zitplaatsen) – geremde aanhanger: 800 800 800 900 – ongeremde aanhanger: 400 400 400 400 Max. dakbelasting: 55 55 55 55 Max.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID TANKEN 0.9 TwinAir Turbo 80 pk/85 pk 37 37 / 35 (*) 5÷7 5÷7 Koelsysteem (liter): 4,8 5,2 Carterpan (liter): 2.8 2.8 Carterpan en filter (liter): 3.2 3.2 Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter): 1.65 1.65 TUTELA TRANSMISSION TECHNYX Hydraulisch remsysteem (liter): 0,55 0,55 TUTELA TOP 4 Vloeistofreservoir ruitensproeiers/ achterruitsproeier (liter): 2,7 2,7 Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC35 Tankinhoud (liter): incl.
Benzine-uitvoeringen Tankinhoud (liter): incl. een reserve van (liter): 1.2 8V 69 pk 37 5÷7 Loodvrije benzine met octaangetal van ten minste 95 RON (specificatie EN228) Mengsel van 50% gedestilleerd water en 50% PARAFLUUP (**) Koelsysteem (liter): 4,6 Carterpan (liter): 2,5 Carterpan en filters (liter): 2,8 Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter): 1.
WEGWIJS IN UW AUTO Dieseluitvoeringen Tankinhoud (liter): incl. een reserve van (liter): VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 242 1.
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN Het voertuig is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het Geprogrammeerd Onderhoudsschema te kunnen voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties van brandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is cruciaal voor de werking en de levensduur van de motor.
WEGWIJS IN UW AUTO Gebruik VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Smeermiddelen voor krachtover brenging NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG Remvloeistof TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 244 Specificaties vloeistoffen en smeermiddelen voor een correcte werking van de auto Originele vloeistoffen en smeermiddelen Toepassingen SAE 75W-85 synthetisch smeermiddel. FIAT kwalificatie 9.55550-MX3. TUTELA TRANSMISSION TECHNYX Contractual Technical Reference No. F010.
Gebruik Specificaties vloeistoffen en smeermiddelen voor een correcte werking van de auto Originele vloeistoffen en smeermiddelen Toepassingen Beschermings middel voor radiateurs Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivrieswerking, op basis van geïnhibeerd monoethyleenglycol met organische formule. Overtreft CUNA NC 956-16, ASTM D 3306 specificaties. FIAT-kwalificatie 9.55523. PARAFLUUP (*) Contractual Technical Reference No. F101.
WEGWIJS IN UW AUTO BRANDSTOFVERBRUIK STARTEN EN RIJDEN De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in onderstaande tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen.
CO2-EMISSIE De CO2 -emissieniveaus in de volgende tabellen hebben betrekking op het gecombineerde verbruik. Versies 0.9 TwinAir 60 pk (*) 0.9 TwinAir 65 pk 0.9 TwinAir Turbo 80 pk (*) 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 1.2 8V 69 pk 1.3 16V MultiJet (*) Voor bepaalde versies/markten. (**) Voor Trekking versies. CO2-emissie volgens huidige Europese richtlijn (g/km).
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 248 RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR Al jaren zet Fiat zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en de realisatie van producten die steeds meer milieuvriendelijk zijn.
A U T O R A D I O
INHOUDSOPGAVE SNELGIDS ..................................................................................256 Algemene functies..................................................................257 Radiofuncties...........................................................................258 CD-functies .............................................................................258 Media Player functies (alleen bij Blue&Me™) .............259 BEDIENINGSTOETSEN OP STUURWIEL .......................260 INLEIDING .
INLEIDING..............................................................................278 MP3 WERKING .....................................................................278 KEUZE VAN MP3-SESSIES OP HYBRIDE DISKS ..........278 DISPLAY-INFORMATIE ........................................................279 KEUZE VAN VOLGENDE/VORIGE MAP .......................279 STRUCTUUR VAN DE MAPPEN......................................279 AUTORADIO AUX (uitsluitend bij het Blue&Me™ systeem) .............
INLEIDING TIPS Verkeersveiligheid Raak, voordat u gaat rijden, vertrouwd met de verschillende functies van de autoradio (bijv. het opslaan van radiostations). Ontvangstomstandigheden Tijdens het rijden veranderen de ontvangstomstandigheden voortdurend. De ontvangst kan gestoord worden door de aanwezigheid van bergen, gebouwen of bruggen, of wanneer u ver verwijderd bent van de zender. Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel voor de bestuurder als de passagiers gevaarlijk zijn.
AUTORADIO 254 ❒ gebruik nooit chemische reinigingsproducten (bijv. antistatische of thinner sprays) omdat deze het oppervlak van de CD's kunnen beschadigen; ❒ berg na het luisteren de CD's weer op in hun doosjes om beschadiging te voorkomen; ❒ stel de CD's niet langdurig bloot aan direct zonlicht, hoge temperaturen of vocht; ❒ plak geen stickers op het oppervlak van de CD en schrijf niet met pen of potlood op het oppervlak; ❒ Gebruik nooit CD's met veel krassen, barsten of vervormingen etc.
Luidsprekers voor Basic Audio specificatie Voorste luidsprekers ❒ 2 low full-range luidsprekers met Ø 165 mm in het deurpaneel. Achterste luidsprekers ❒ 2 low full-range luidsprekers met Ø 130 mm in het deurpaneel.
AUTORADIO SNELGIDS fig.
Algemene functies Functies Modus Inschakelen toets kort indrukken Uitschakelen toets kort indrukken Volumeregeling knop linksom/rechtsom draaien FM AS Keuze radiobron FM1, FM2, FM Autostore toets kort achter elkaar indrukken AM Keuze radiobron MW1, MW2 toets kort achter elkaar indrukken MEDIA Keuze CD/Media Player bron (alleen met Blue&Me™) / AUX (alleen met Blue&Me™, voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar aanwezig) toets kort achter elkaar indrukken Volume in-/uitschakelen (Mute/Pause)
Radiofuncties Toets Functies Radiostation zoeken: - Automatisch zoeken - Handmatig zoeken Automatisch zoeken: of toets indrukken (langer ingedrukt houden voor snel vooruitzoeken) Handmatig zoeken: of toets indrukken (langer ingedrukt houden voor snel vooruitzoeken) Huidige radiostation opslaan Toetsen 1 t/m 6 voor preset/geheugen langer ingedrukt houden Opgeslagen radiostation oproepen Toetsen 1 t/m 6 voor preset/geheugen kort indrukken AUTORADIO 123456 CD-functies Toets Functies CD uitwerpen 258
Media Player functies (alleen bij Blue&Me™) Functies Modus Keuze vorige/volgende map/artiest/genre/album op basis van de actieve keuzemodus Toets kort indrukken Vorige/volgende nummer weergeven Toets kort indrukken AUTORADIO Toets 259
BEDIENINGSTOETSEN OP STUURWIEL (voor bepaalde uitvoeringen/markten) 1 0 2 3 4 fig.
De autoradio biedt de volgende functies: Radio ❒ PLL-tuner met FM/AM/MW golfbanden; ❒ RDS (Radio Data System) met TA-functie (verkeersinformatie) - TP (verkeersprogramma's) EON (Enhanced Other Network) - REG (regionale programma's); ❒ AF: zoeken naar alternatieve frequenties in RDS; ❒ voorbereiding voor noodberichten; ❒ automatisch/handmatig afstellen op stations; ❒ FM Multipath detector; ❒ handmatige opslag van 30 stations: 18 op FMgolfband (6 op FM1, 6 op FM2, 6 op FMT), 12 op MW-golfband (6 op MW1, 6 op
Audiogedeelte ❒ Mute/Pause functie: ❒ Soft-Mute functie; ❒ Loudness functie; ❒ grafische 7-bands equalizer; ❒ Gescheiden regeling hoge/lage tonen; ❒ Balansregeling linker/rechter kanalen. Media Player (alleen met Blue&Me™) AUTORADIO Zie voor de functies van de Media Player het Blue&Me™ supplement.
Door kortstondig op de MEDIA toets te drukken, kan de CD-functie gekozen worden. GEHEUGENFUNCTIE AUDIOBRON Als een andere functie (bijv. de radio) wordt gekozen, terwijl naar een CD wordt geluisterd, dan wordt de weergave onderbroken en weer vanuit hetzelfde punt hervat als naar de CD-bron wordt teruggekeerd. Als een andere functie wordt gekozen terwijl naar de radio wordt geluisterd, dan wordt afgestemd op het laatst gekozen station als weer naar de radio wordt teruggekeerd.
❒ TREBLE (regeling hoge tonen); ❒ BALANCE (regeling balans rechts/links); ❒ FADER (regeling balans voor/achter); ❒ LOUDNESS (inschakeling/uitschakeling LOUDNESS functie); ❒ EQUALISER (activering en selectie van in de fabriek ingestelde equalizerniveaus); ❒ USER EQUALISER (persoonlijke equalizerinstelling). AUTORADIO FADERREGELING Ga als volgt te werk: ❒ Gebruik de of toets om “Bass” of “Treble” in het AUDIO-menu in te stellen; ❒ druk op de of toets om de lage of hoge tonen te verhogen/verlagen.
FUNCTIE USER EQ SETTINGS (equalizerinstellingen alleen als de USERinstelling gekozen is) EQ-FUNCTIE (inschakeling/uitschakeling equalizer) Selecteer voor een persoonlijke equalizerinstelling met de of toets "User" en druk op de MENUtoets. Op de display verschijnt een grafiek met 7 staafjes, waarbij elk staafje een frequentie voorstelt. Kies het te veranderen staafje met de of toets; het gekozen staafje begint te knipperen en kan geregeld worden met de of toets.
AUTORADIO ❒ AF SWITCHING (ON/OFF); ❒ TRAFFIC INFORMATION (ON/OFF); ❒ REGIONAL MODE regionale programma's (ON/OFF); ❒ MP3 DISPLAY (CD MP3 display-instellingen); ❒ SPEED VOLUME (automatische snelheidsafhankelijke volumeregeling); ❒ RADIO ON VOLUME (in/-uitschakeling maximumlimiet radiovolume); ❒ SPEECH VOLUME (instelling telefoonvolume); ❒ AUX OFFSET (afstelling volume van draagbaar apparaat op dat van een van de andere bronnen); ❒ RADIO OFF (uitschakelwijze); ❒ SYSTEM RESET Druk opnieuw op de Menu-toets om
Sommige stations op de FM-golfband (FM1, FM2 en FMA) zenden ook verkeersinformatie uit. In dit geval verschijnt het opschrift "TA" op de display. Ga als volgt te werk om de TA-functie in- en uit te schakelen: ❒ druk kortstondig op de MENU-toets en kies “Traffic info”; ❒ druk op de of toets om de functie in/uit te schakelen. Als de TA-functie is ingeschakeld, licht op het display het pictogram "TA" op.
AUTORADIO 268 REGIONAL MODE functie (ontvangst regionale programma's) MP3 DISPLAY functie (weergave MP3 CD gegevens) Sommige nationale stations zenden op bepaalde uren van de dag regionale programma's uit (die per regio verschillen). Met deze functie is het mogelijk om automatisch op lokale (regionale) stations af te stemmen (zie paragraaf “EON functie”) Als u wilt dat de autoradio automatisch afstemt op regionale stations binnen het gekozen netwerk, dan moet deze functie ingeschakeld worden.
RADIO ON VOLUME functie (inschakeling/uitschakeling maximumlimiet radiovolume) Met deze functie kan de maximum volumelimiet ingeschakeld/uitgeschakeld worden wanneer de radio aan staat.
❒ “Speech volume 23”: functie ingeschakeld met volume-instelling 23. AUX OFFSET functie (afstelling volume van draagbaar apparaat op dat van de andere bronnen) AUTORADIO Met deze functie kan het volume van de AUX-bron, afhankelijk van het aangesloten apparaat, afgesteld worden op dat van de andere bronnen. Om de functie in te schakelen op de MENU-toets drukken en “AUX offset” kiezen. Druk op de of toets om het volume te verhogen of verlagen (ingesteld van – 6 tot + 6).
De autoradio is uitgerust met een diefstalbeveiliging die gebaseerd is op de informatie-uitwisseling tussen de autoradio en de elektronische regeleenheid (Body Computer) in de auto. Dit systeem garandeert maximale veiligheid en voorkomt dat elke keer dat de stroomvoorziening van de autoradio uitvalt, de geheime code opnieuw ingevoerd moet worden. Als de controle een positief resultaat oplevert, dan begint de autoradio te werken.
AUTORADIO Neem, in geval van zoekraken van het paspoort van de autoradio, contact op met het Fiat Servicenetwerk, neem uw identiteitsbewijs en de eigendomsdocumenten van uw auto mee. RADIO (TUNER) INLEIDING Wanneer de autoradio wordt ingeschakeld, dan wordt de audiobron ingeschakeld die vóór het uitschakelen beluisterd werd: Radio, CD, CD MP3 of Media Player (alleen met Blue&Me™) of AUX (alleen met Blue&Me™, voor bepaalde uitvoeringen/markten).
VOORKEUZETOETSEN De toetsen met de nummers 1 t/m 6 worden voor het instellen van de volgende voorkeuzestations gebruikt: ❒ 18 op de FM-golfband (6 op FM1, 6 op FM2, 6 op FMT of "FMA") (bij sommige uitvoeringen); ❒ 12 op de MW-golfband (6 op MW1, 6 op MW2). Kies voor het luisteren naar een voorkeuzestation, de gewenste golfband en druk vervolgens kort op de betreffende voorkeuzetoets (1 t/m 6). Door langer dan 2 seconden op de voorkeuzetoets te drukken, wordt het station waarop is afgestemd opgeslagen.
AUTORADIO Tijdens het automatische opslagproces, knippert het opschrift "Autostore" op de display. Druk nogmaals op de FM AS-toets om de Autostorefunctie te onderbreken: de radio zal opnieuw op het station afstemmen dat vóór inschakeling van de functie beluisterd werd. Na beëindiging van de Autostore-functie, stemt de radio automatisch af op het eerste voorkeuzestation op de FMA-golfband aan de voorkeuzezijde 1.
STEREO-UITZENDINGEN CD-SPELER Als het ontvangstsignaal zwak is, schakelt de weergave automatisch van Stereo naar Mono over. INLEIDING Dit hoofdstuk beschrijft uitsluitend de varianten voor wat betreft de werking van de CD-speler: zie voor een beschrijving van de werking van de autoradio het hoofdstuk “Functies en Instellingen”.
AUTORADIO INBRENGEN/UITWERPEN VAN DE CD Steek de CD voorzichtig in de sleuf, zodat het automatische laadsysteem ingeschakeld wordt dat de CD correct zal plaatsen. De CD kan ook worden ingebracht bij uitgeschakelde radio en contactsleutel in de stand MAR: in dit geval blijft de radio uitgeschakeld. Wanneer de autoradio wordt ingeschakeld, wordt de laatst beluisterde audiobron vóór het uitschakelen geactiveerd.
DISPLAY-INFORMATIE PAUZE-FUNCTIE Wanneer de CD-speler werkt, verschijnt op de display de volgende informatie: ❒ "CD Track 5": geeft het tracknummer op de CD aan; ❒ "03.42": geeft de verstreken speelduur vanaf het begin van het nummer aan (als de betreffende menufunctie is ingeschakeld). Druk, om de CD-speler in de pauzestand te zetten, op de toets. Het opschrift "CD Pause" verschijnt op de display. Druk, om het nummer weer af te spelen, opnieuw op de toets.
CD MP3-SPELER INLEIDING Dit hoofdstuk beschrijft uitsluitend de varianten voor wat betreft de werking van de CD MP3-speler: zie voor een beschrijving van de werking van de autoradio het hoofdstuk “Radio" en "CD MP3speler”. OPMERKING MPEG Layer-3 audio decoding technology in licentie van Fraunhofer IIS en Thomson Multimedia. AUTORADIO MP3 WERKING 278 Behalve het afspelen van normale audio-CD’s, kan de autoradio ook CDROM’s afspelen waarop gecomprimeerde audiobestanden in MP3-formaat zijn geregistreerd.
DISPLAY-INFORMATIE Weergave ID3-TAG-informatie De autoradio kan niet alleen informatie over de verstreken speelduur, naam van de map en van het bestand weer geven, maar ook ID3-TAG-informatie over de Titel, Artiest en Auteur van het nummer. De naam van de MP3-map die op de display wordt getoond, komt overeen met de naam waarmee de CD-map is opgeslagen, gevolgd door een asterisk. Voorbeeld van een MP3-mapnaam: BEST OF *.
AUX (uitsluitend bij het Blue&Me™ systeem) (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ALGEMEEN INLEIDING Laag volume Dit hoofdstuk beschrijft uitsluitend de varianten voor wat betreft de werking van de AUX-bron: zie voor een beschrijving van de werking van de autoradio het hoofdstuk “Functies en Instellingen”. De Fader-functie moet zijn ingesteld op de waarden "F" (voor), om te voorkomen dat het uitgangsvermogen van de autoradio vermindert en het volume wordt uitgezet als de fader is ingesteld op R+9.
De CD kan niet ingebracht worden Er is al een CD ingebracht. Druk op de verwijder de CD. toets en LEZEN VAN MP3-BESTAND De speelduur van de MP3-nummers wordt niet correct weergegeven In sommige gevallen kan de speelduur van de MP3nummers verkeerd worden weergegeven (vanwege de opnamemethode). Er worden nummers overgeslagen tijdens het afspelen van MP3-bestanden AUTORADIO Er zitten krassen op de CD of de CD is vuil.
® ®
NOTITIES
ALFABETISCH REGISTER ABS ............................................... 78 ABS (systeem) ............................. 78 Accu.............................................. 209 – advies voor verlengen levensduur.............................. 209 – vervangen ............................... 209 Accu (opladen) ........................... 187 Achterklep.................................... 68 Achterruitsproeier ..................... 52 – vloeistofniveau achterruitsproeier ................ 207 Achterruitwisser .
Dieselfilter ................................... WEGWIJS IN UW Dimlicht AUTO – bediening ................................. Display........................................... – Bedieningsknoppen............... VEILIGHEID DPF (Dieselroetfilter)............... DPF filter ..................................... DRL (Dagverlichting) ................. STARTEN EN RIJDEN Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging)................... Een wiel vervangen................... LAMPJES EN Elektrische ruitbediening ..........
Kennismaking met de auto...... 3 Kentekenverlichting – lamp vervangen..................... 178 Kinderen (veilig vervoeren) – "Isofix" kinderzitje montage ................................. 123 Kinderzitjes (geschiktheid voor gebruik) ............................ 121 Klimaatcomfort ........................... 35 Klimaatregeling............................ 34 – Uitstroomopeningen/ roosters in interieur ............. 35 Koelvloeistoftemperatuurmeter 6 Koplampen ...................................
Opheffen van het voertuig ...... 189 WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG Parkeerlichten ............................ 49 Parkeersensoren ......................... Parkeren....................................... Plafondverlichting achter – lamp vervangen..................... Plafondverlichting – bagageruimteverlichting ....... – plafondverlichting voor ........ Plafondverlichting voor – bediening .................................
Toerenteller ................................. Topsnelheid ................................. Traction Plus-systeem................ Transmissie.................................. Trekken van aanhangers ........... Trip Computer – Trip Computer....................... – Trip Computer waarden...... – TRIP knop ............................... TRIP knop..................................... Universeel Isofix kinderzitje... "Universeel" kinderzitje monteren...................................
Fiat Group Automobiles S.p.A. - Parts & Services - Technical Services - Service Engineering Largo Senatore G. Agnelli, 3 - 10040 Volvera - Torino (Italia) Druknummer 603 .99 .
COP PANDA UM NL SISTEMA 10/04/14 15:32 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid die kwaliteit en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden.
COP PANDA UM NL SISTEMA 10/04/14 15:32 Pagina 1 F I A T P A N D A NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.