F G I E B A R U T I K P E N A O N N D E D R H A O U D
WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid die kwaliteit en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden. De Fiat garages staan altijd tot uw beschikking voor het periodieke onderhoud, de seizoenscontroles en voor praktische adviezen van onze deskundigen.
KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN IS DE MEEST LOGISCHE KEUZE PERFORMANCE ORIGINELE ONDERDELEN COMFORT VEILIGHEID MILIEU ACCESSOIRES ORIGINELE ONDERDELEN ORIGINELE ONDERDELEN ORIGINELE ONDERDELEN ORIGINELE ONDERDELEN WAARDEN ORIGINELE ONDERDELEN
HET HERKENNEN VAN DE ORIGINELE ONDERDELEN Om een Origineel Onderdeel te herkennen, volstaat het te controleren of het onderdeel voorzien is van onze merklogo’s, die altijd duidelijk zichtbaar zijn op Originele Onderdelen, van het remsysteem tot de ruitenwissers, van de schokdempers tot het luchtfilter. Alle Originele Onderdelen worden onderworpen aan strenge controles, zowel in de ontwerp- als fabricatiefase, door specialisten die uiterst moderne materialen gebruiken om de betrouwbaarheid te testen.
Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen. Wij hebben dit boek opgesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten waarderen. Wij raden aan het meteen door te lezen voordat u voor de eerste keer gaat rijden. Het bevat belangrijke informatie, tips en aanwijzingen voor het gebruik van de auto die u zullen helpen de technische eigenschappen van uw Fiat volledig te benutten.
BELANGRIJKE INFORMATIE! TANKEN Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese specificatie EN228 voldoet. Het gebruik van benzine die niet voldoet aan bovengenoemde norm veroorzaakt inschakeling van het EOBD-lampje en een onregelmatige motorwerking. Dieselmotoren:Tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590.
WEGWIJS IN UW AUTO WEGWIJS IN UW AUTO INSTRUMENTENPANEEL De aanwezigheid en de plaats van de bedieningselementen, de instrumenten en de lampjes kunnen variëren afhankelijk van de verschillende versies. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG fig. 1 F0W0092 1. Verstelbare en richtbare luchtroosters 2. Bedieningshendel buitenverlichting 3. Frontairbag bestuurderszijde 4. Bedieningshendel ruitenwissers voor/achter en tripcomputer 5.
INSTRUMENTENPANEEL WEGWIJS IN UW AUTO De achtergrondkleur van de instrumenten en het type instrumenten variëren in functie van de versies. BENZINE-UITVOERINGEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN C TOT kmi NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS fig. 2 A. Snelheidsmeter B. Multifunctioneel display C.
DIESELUITVOERINGEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN C TOT kmi LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 3 F0W0001 ONDERHOUD EN ZORG A. Snelheidsmeter B. Multifunctioneel display C.
WEGWIJS IN UW AUTO SNELHEIDSMETER KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER Geeft de snelheid van de auto aan De digitale meter B fig. 4 geeft de koelvloeistoftemperatuur aan wanneer deze hoger is dan circa 50°C. Het eerste streepje brandt continu om de correcte werking van het systeem aan te geven. Het lampje fig.
DISPLAY E Kilometerteller (weergave totaalstand aantal Bij verwijderde contactsleutel, worden op het display gedurende enkele seconden, wanneer een voorportier wordt geopend, de tijd, de temperatuur en de totaalstand van de kilometerteller (in km of mijlen) weergegeven. STANDAARDSCHERM De volgende informatie wordt op de display getoond fig.
BEDIENINGSKNOPPEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Gebruik deze knoppen om door het menu van het multifunctionele display te bladeren. Opmerking Het symbool op de knoppen is afhankelijk van de versie: en of en . Om de schermpagina en de betreffende opties naar beneden te doorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen. Kort indrukken om het menu te openen en/of naar het volgende schermpagina te gaan of de gewenste keuze te bevestigen.
Het menu biedt de volgende functies: ❒ MENU ❒ VERLICHTING ❒ PIEP SNELHEID ❒ ACTIVERING TRIP B ❒ STEL UUR (tijd) IN ❒ STEL DATUM IN ❒ ZIE RADIO ❒ AUTOCLOSE ❒ MEETEENHEID ❒ TAAL ❒ GELUIDSSTERKTE WAARSCHUWINGEN ❒ ZOEMER VEILIGHEIDSGORDEL (voor bepaalde versies/markten) ❒ SERVICE ❒ AIRBAG/PASSAGIERSAIRBAG (voor bepaalde versies/markten) ❒ CITY BRAKE C.
MENUOPTIES WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 10 Menu Met deze optie kan toegang tot het Setup Menu worden verkregen. Druk op knop of fig. 7 om de verschillende Menuopties te selecteren. De knop lang indrukken om naar het standaardscherm terug te keren.
❒ druk op de knop : op de display knippert "Off"; ❒ druk kortstondig op de knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan. Activering Trip B/gegevens (Activering Trip B) Met deze functie kan de weergave van Trip B (dagteller) ingeschakeld ("On") of uitgeschakeld ("Off") worden. Zie voor meer informatie de paragraaf "Trip computer".
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 12 Stel datum in (datuminstelling) Zie radio (audioinformatie weergeven) Met deze functie kan de datum ingesteld worden (jaar - maand - dag).
❒ druk op de knop of om te kiezen; ❒ druk kortstondig op de knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het hoofdmenu zonder op te slaan; ❒ druk nogmaals langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm of het hoofdmenu in functie van waar men zich bevindt. Meeteenheid (De meeteenheid instellen) Met deze functie kunnen de eenheden worden ingesteld via drie submenu’s: “Afstanden”, “Verbruik” en “Temperatuur“.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 14 ❒ druk op de knop of om te kiezen; ❒ druk kortstondig op de knop om terug te keren naar het menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het standaardscherm zonder op te slaan.
Opmerking Het “Geprogrammeerd onderhoudsschema” voorziet voor benzineversies elke 30.000 km (of 18.000 mijl) en voor dieselversies elke 35.000 km (of 21.000 mijl) in een servicebeurt. Dit bericht verschijnt automatisch wanneer de sleutel in de stand MAR wordt gedraaid, vanaf 2.000 km (of het equivalent in mijl) vóór de servicebeurt. Dit bericht wordt elke 200 km (of het equivalent in mijl) herhaald. Onder de 200 km wordt deze melding met kortere intervallen weergegeven.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 16 Wanneer het systeem is uitgeschakeld gaat het bijbehorende lampje op het instrumentenpaneel branden (zie hoofdstuk "Lampjes en Berichten"). TRIP COMPUTER Sluit menu af De Trip computer geeft informatie over de werking van het voertuig weer op het display, wanneer de contactsleutel in stand de MAR staat.
Weergegeven waarden Huidig verbruik Actieradius Geeft het huidig brandstofverbruik weer. Deze waarde wordt continu bijgewerkt. Als de auto stilstaat met draaiende motor verschijnt de melding “- - - -” op de display. Geeft de afstand weer die nog afgelegd kan worden met de brandstof die in de tank aanwezig is. Op de display verschijnt de melding “- - - -” als: ❒ de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl) ❒ de auto lang stilstaat met een draaiende motor.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Nieuwe reis Werkwijze voor aanvang van een nieuwe reis Begint na een: ❒ “handmatige” reset vanwege de gebruiker door de betreffende knop in te drukken; ❒ “automatische” reset wanneer de “Afgelegde afstand“ de waarde 99999,9 km bereikt of wanneer de "Reistijd“ de waarde 999:59 bereikt (999 uur en 59 minuten); ❒ nadat de accu losgekoppeld is geweest.
SYMBOLEN FIAT CODE SYSTEEM Sommige onderdelen van de auto zijn voorzien van gekleurde plaatjes met daarop symbolen die de voorzorgsmaatregelen aangeven die in acht genomen moeten worden wanneer het betreffende onderdeel wordt gebruikt. Onder de motorkap is tevens een plaatje aangebracht, waarop de betekenis van deze symbolen wordt toegelicht. Voor een betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 20 Waarschuwingslampje rijden branden gaat tijdens het Als het waarschuwingslampje gaat branden, betekent dit dat het systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een spanningsval). Neem, als het probleem aanhoudt, contact op met het Fiat Servicenetwerk.
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING (voor bepaalde versies/markten) De metalen baard A fig. 10 activeert: ❒ het contactslot; ❒ het portier aan bestuurderskant en, voor bepaalde versies/markten, het portier aan passagierskant. Druk op de knop B fig. 10 om de metalen baard in/uit te klappen.
Bagageruimte openen WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG Druk op de knop om de bagageruimte met de afstandsbediening te openen. De richtingaanwijzers knipperen twee maal om aan te geven dat de bagageruimte geopend is. De elektronische onderdelen in de sleutels kunnen beschadigen als de sleutel aan sterke schokken wordt blootgesteld.
CONTACTSLOT BELANGRIJK De sleutel kan naar 3 standen worden gedraaid fig. 12: ❒ STOP: motor uit, sleutel kan verwijderd worden en stuur geblokkeerd. Sommige elektrische apparaten (bijv. autoradio, elektrische ruitbediening enz.) kunnen blijven werken; ❒ MAR: rijstand. Alle elektrische apparaten/systemen kunnen werken; ❒ AVV: motor starten.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 24 BELANGRIJK Demontage-/montagewerkzaamheden, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bv. bij montage van een diefstalbeveiliging) zijn ten strengste verboden. Zulke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
Hoogteverstelling (voor bepaalde uitvoeringen/ markten) Verzet hendel B fig. 14 omhoog of omlaag om de gewenste hoogte in te stellen. BELANGRIJK Deze verstelling is alleen mogelijk als men op de bestuurdersstoel zit. Rugleuningverstelling Gebruik hendel C fig. 15 om de rugleuning in de gewenste stand te brengen en laat vervolgens de hendel los.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Documententas (voor bepaalde versies/markten) Bij sommige versies kan de multifunctionele tas van de rugleuning van de stoel verwijderd worden, door de ritsen aan de onderkant van het vak te openen fig. 16. De verwijderde tas kan opgevouwen worden en gesloten worden met de knopen aan de uiteinden.
HOOFDSTEUNEN ACHTERBANK Schuifstoelen (voor bepaalde versies/markten) Om de stoel in de gewenste stand te zetten, aan hendel A fig. 18 trekken en afstellen. Klapstoelen (voor bepaalde versies/markten) Om de achterbank neer te klappen, zie hoofdstuk "Bagageruimte vergroten". WEGWIJS IN UW AUTO VOOR De hoofdsteunen kunnen qua hoogte worden versteld: ga hiervoor als volgt te werk. Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. Omlaag verstellen: druk op knop A fig.
WEGWIJS IN UW AUTO ingedrukt: dit gedrag is normaal voor het systeem en mag niet als een storing worden beschouwd. BELANGRIJK VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER De verstelling mag alleen bij stilstaande auto gebeuren. De hoofdsteunen moeten zodanig versteld worden dat het hoofd en niet de nek er tegenaan steunt. Alleen op deze manier oefenen ze hun beschermende werking uit.
STUURWIEL BELANGRIJK Het stuurwiel kan verticaal worden versteld. Verstel als volgt: duw de hendel A fig. 21 omlaag in stand 1, verstel het stuurwiel in de gewenste stand en blokkeer het stuurwiel door de hendel A in stand 2 te brengen. BELANGRIJK De verstelling mag alleen bij stilstaande auto en uitgeschakelde motor gebeuren. Demontage-/montagewerkzaamheden, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bv. bij montage van een diefstalbeveiliging) zijn ten strengste verboden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID SPIEGELS ZIJSPIEGELS ACHTERUITKIJKSPIEGEL Handmatig verstellen Deze spiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme dat ervoor zorgt dat de spiegel losschiet bij hevige botsing met een inzittende. Gebruik de hendel A fig. 22 om de spiegel in twee standen te zetten: normaal of antiverblindingsstand. Gebruik de hendel A fig. 23 om de spiegel te verstellen.
Elektrisch verstellen (voor bepaalde versies/ markten) De spiegels kunnen alleen worden versteld met de contactsleutel in de stand MAR. Ga als volgt te werk om te verstellen: ❒ kies de te verstellen zijspiegel (links of rechts) met de schakelaar A fig. 24 ; ❒ zet de schakelaar A op de stand B en gebruik hem om de linker zijspiegel af te stellen; ❒ zet de schakelaar A op de stand D en gebruik hem om de rechter zijspiegel af te stellen.
KLIMAATREGELING WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN LUCHTROOSTERS AAN ZIJKANT A fig. 26 - Verstelbare en richtbare luchtroosters aan zijkant: ❒ gebruik het schuifje B om het luchtrooster in de gewenste stand te zetten; ❒ draai aan het wieltje C om de luchtopbrengst te regelen. D - Vaste uitstroomopening aan zijkant. A fig.
KLIMAATCOMFORT WEGWIJS IN UW AUTO UITSTROOMOPENINGEN/ROOSTERS VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 28 ONDERHOUD EN ZORG F0W0230 1. Bovenste vaste uitstroomopeningen 2. Verstelbare en richtbare en vaste uitstroomopeningen voor zijruiten 3. Verstelbare en richtbare luchtroosters in het midden 4.
VERWARMING/HANDBEDIENDE WEGWIJS IN UW AIRCONDITIONING AUTO (voor bepaalde uitvoeringen/markten) BEDIENINGSELEMENTEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN 1 LAMPJES EN BERICHTEN 0 2 3 4 NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 34 fig.
A Draaiknop voor luchttemperatuur (rood=warm/ blauw=koud) fig. 29 B Schuifje luchtrecirculatie fig. 29 interne luchtrecirculatie luchttoevoer van buitenaf E Draaiknop voor ventilatorsnelheid en inschakeling/ uitschakeling airconditioning fig. 29 (voor bepaalde versies/markten). Druk op de knop om de airconditioning in te schakelen: de led op de knop gaat branden. Dit zorgt voor een snelle koeling van het interieur.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 36 Regeling koeling ❒ draai de draaiknop A fig.
Druk, om de voorruitverwarming opnieuw in te schakelen, op knop : ❒ tweemaal als de LED op de knop nog brandt; ❒ eenmaal als de LED op de knop uit is. ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM Schakel in de winter de airconditioning minstens eens per maand circa 10 minuten in. Laat vóór het begin van het zomerseizoen het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk. WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging te voorkomen.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING WEGWIJS IN UW AUTO (voor bepaalde uitvoeringen/markten) BEDIENINGSELEMENTEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 38 fig.
Knoppen A - Handmatige selectie luchtverdeling Door op deze knoppen te drukken, kan de lucht op vijf manieren verdeeld worden: luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien. luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens het warme seizoen te verkoelen. naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten.
Knop D WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Men adviseert de interne luchtcirculatie in te schakelen in de file of in tunnels, om te voorkomen dat vervuilde lucht in het interieur komt. Bij lage temperaturen of als de compressor uit is, wordt de recirculatie uitgezet om beslagen ruiten te voorkomen. BELANGRIJK Het wordt afgeraden de luchtcirculatie in te schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de ruiten sneller kunnen beslaan.
❒ inschakeling van de compressor (voor koelen/ ontvochtigen van de lucht); ❒ luchtrecirculatie. Alle functies kunnen handmatig worden gewijzigd. Met andere woorden, men kan een of meer functies selecteren en de parameters naar wens veranderen. Hierbij wordt echter de automatische regeling van de functies die handmatig zijn gewijzigd uitgeschakeld: het systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen (bijv. kans op beslaan).
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 42 waarbij alle eerdere handmatige instellingen gewist worden. De led op de AUTO knop gaat branden tijdens de werking van de automatische klimaatregeling.
ONTWASEMEN/ONTDOOIEN VAN VERWARMDE VOORRUIT/ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS (voor bepaalde versies/markten) Druk op de knop om in te schakelen: als deze functie is ingeschakeld, gaat de led op de knop branden. Voor bepaalde versies/markten, druk op de knop om ook de ontwaseming/ontdooiing van de voorruit (bij lopende motor) en buitenspiegels te activeren (voor bepaalde versies/markten).
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 44 BELANGRIJK Met de interne luchtcirculatie kan de gewenste toestand (verwarming of koeling, afhankelijk van de keuze) sneller bereikt worden. Het wordt echter afgeraden de luchtrecirculatie in te schakelen op regenachtige of koude dagen om beslagen ruiten te voorkomen, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld.
Druk op de AUTO-knop om de automatische regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen. UITSCHAKELING VAN DE KLIMAATREGELING Druk op de knop. De leds naast het symbool en de weergave van de interne luchtcirculatie op het controlepaneel gaan uit. ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM Schakel in de winter de airconditioning minstens eens per maand circa 10 minuten in. Laat vóór het begin van het zomerseizoen het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG klimaatregelsysteem om inschakeling van de motor verzoeken als het comfort in het interieur snel verslechterd (of als de gebruiker om maximale koeling – LO – of snelle ontwaseming – MAX DEF – vraagt).
BELANGRIJK De dagverlichting is een alternatief voor het dimlicht in landen waar dit tijdens het rijden overdag verplicht is, en is tevens toegestaan in landen waar dit niet verplicht is. BELANGRIJK De dagverlichting mag het dimlicht niet vervangen tijdens het rijden in het donker en in tunnels. Het gebruik van de dagverlichting wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt. Neem de wettelijke voorschriften in acht.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Het controlelampje of gaat op het instrumentenpaneel branden. De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als het stuurwiel weer wordt rechtgezet. "Lane change"-functie Zet, als u het verwisselen van rijbaan wilt aangeven, de linkerhendel korter dan een halve seconde naar de instabiele stand. De richtingaanwijzer aan de gekozen kant knippert vijf maal en wordt vervolgens automatisch uitgeschakeld.
RUITEN REINIGEN De rechter hendel bedient de ruitenwissers/-sproeier en de achterruitwisser en -sproeier. RUITENWISSERS/-SPROEIER De ruitenwissers kunnen alleen werken met de contactsleutel in de stand MAR. De draaischakelaar A fig. 32 kan in vier verschillende standen worden gezet: ruitenwissers uit. wissen met interval. langzaam continu wissen. snel continu wissen. Hef de hendel op (onstabiele stand) om de tijdelijke snelle wisstand in te schakelen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 50 Als de hendel wordt losgelaten, stoppen de ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de ruitenwissers nog drie slagen maken. Na circa zes seconden volgt nog een extra reinigingsslag. ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER De ruitenwissers kunnen alleen werken met de contactsleutel in de stand MAR. Inschakeling draai ringmoer B fig.
PLAFONDVERLICHTING PLAFONDVERLICHTING VOOR Plafondverlichting met een lamp Het lampenglas van de plafondverlichting A fig. 33 kent drie standen: ❒ rechts ingedrukt: lampje altijd aan ❒ links ingedrukt: lampje altijd uit ❒ middelste stand (neutraal): het lampje gaat aan/uit bij het openen/sluiten van de portieren.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK Controleer alvorens de auto te verlaten of beide schakelaars in de middelste stand staan: op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt men dat de accu ontlaadt. Als de schakelaar in de ingeschakelde stand is blijven staan, schakelt de plafondverlichting in ieder geval circa 15 minuten na het uitzetten van de motor automatisch uit.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING (voor bepaalde uitvoeringen/markten) BEDIENINGSELEMENTEN De bagageruimteverlichting bevindt zich links in de achterklep. Wanneer de achterklep wordt geopend, gaat de bagageruimteverlichting automatisch branden. Wanneer de achterklep wordt gesloten, gaat de verlichting automatisch uit. De stand van de sleutel in het contactslot beïnvloedt de werking van de bagageruimteverlichting niet. ALARMKNIPPERLICHTEN Druk op knop A fig. 35 om de lichten in/uit te schakelen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID MISTLAMPEN VOOR (voor bepaalde versies/markten) Druk op de knop fig. 36 om de mistlampen in- en uit te schakelen. Druk opnieuw op de knop om de mistlampen uit te schakelen. Bij brandende mistlampen gaat het controlelampje op het instrumentenpaneel branden. MISTACHTERLICHTEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING "DUALDRIVE" (voor bepaalde versies/markten) Druk op de CITY-knop fig.
ECO-FUNCTIE (voor bepaalde versies/markten) AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER Druk op de knop ECO fig. 38 om de functie in te schakelen. Bij geactiveerde ECO-functie, is de auto ingesteld voor het rijden in de stad, wat gekenmerkt wordt door een lager brandstofverbruik. Wanneer de functie actief is, brandt de LED op de knop. Deze functie blijft in het geheugen opgeslagen: wanneer de auto opnieuw wordt gestart, behoudt het systeem de instelling die het vóór het afzetten van de motor had.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN ❒ schakel de richtingaanwijzer links in; ❒ schakel de richtingaanwijzer links uit; ❒ draai de contactsleutel naar de stand STOP. BELANGRIJK Als na een botsing een brandstoflucht wordt geroken of brandstoflekkage wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet opnieuw ingeschakeld worden om brand te voorkomen. INTERIEURUITRUSTING DASHBOARDKASTJE PASSAGIERSZIJDE Trek aan de handgreep A fig. 39 om het dashboardkastje te openen.
STOPCONTACT BELANGRIJK Bevindt zich op de tunnelconsole fig. 40 in de buurt van de handrem. Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR. BELANGRIJK Beschadig het stopcontact niet door ongeschikte stekkers te gebruiken. Als de optie "rokerskit" is voorzien, is in plaats van het stopcontact een aansteker voorzien. Om de aansteker in te schakelen, druk met de contactsleutel in de stand MAR op de knop. Na ongeveer 15 seconden keert de knop terug in de beginstand en is de aansteker gebruiksklaar.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Beschadig het stopcontact niet door ongeschikte stekkers te gebruiken. BRILLENHOUDER (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ZONNEKLEPPEN Deze bevindt zich links van de zonneklep aan bestuurderszijde fig. 43. Deze bevinden zich aan beide kanten van de achteruitkijkspiegel. Ze kunnen naar voren en opzij worden gedraaid.
SCHUIFDAK (voor bepaalde uitvoeringen/markten) Het grote elektrische schuifdak bestaat uit 2 glazen panelen, een vast paneel achter en een verstelbaar paneel voor. Deze panelen zijn voorzien van twee zonneschermen (voor en achter) en kunnen handmatig worden versteld. De zonneschermen kunnen bij gesloten schuifdak in alle standen worden versteld. Om de zonneschermen te openen, trek het handvat A fig. 44 in de richting van de pijl tot de gewenste stand wordt bereikt.
WEGWIJS IN UW AUTO Open het schuifdak niet als er sneeuw of ijs op ligt: risico op beschadiging. Auto's met een schuifdak kunnen niet worden voorzien van een imperiaal. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten om te voorkomen dat onverwachtse bediening van het schuifdak gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers. Oneigenlijk gebruik van het schuifdak kan gevaarlijk zijn.
INITIALISATIEPROCEDURE Bij een storing van de automatische beweging bij het openen/sluiten of een noodsituatie (zie beschrijving in de vorige paragraaf ), moet de automatische bediening van het schuifdak opnieuw worden geïnitialiseerd. Ga als volgt te werk: ❒ druk op knop B fig. 44 in de gesloten stand; ❒ houd de knop B ingedrukt: na ongeveer 10 seconden gaat het schuifdak schokkerig dicht.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling wordt niet ingeschakeld als een van de voorportieren niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na 10/11 snel opeenvolgende pogingen wordt het systeem ongeveer 30 seconden uitgeschakeld. VERGRENDELEN/ONTGRENDELEN VAN BINNENUIT STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Ontgrendelen Trek aan de hendel A fig. 47.
KINDERSLOT Deze voorziening zorgt ervoor dat de achterportieren van binnenuit niet geopend kunnen worden. Het kinderslot A fig. 49 kan alleen bij geopende portieren worden ingeschakeld: ❒ stand 1 - kinderslot ingeschakeld (portier vergrendeld); ❒ stand 2 - kinderslot uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden geopend). Het kinderslot blijft ook actief bij inschakeling van de centrale portierontgrendeling.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK Gebruik het kinderslot steeds wanneer kinderen worden vervoerd. Controleer na inschakeling van het kinderslot bij beide achterportieren of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken. PORTIERBEGRENZER De begrenzer voor het portier voor A fig. 50 en achter B fig. 50 houdt het portier in elke gewenste openings- of sluitstand.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING BELANGRIJK ELEKTRISCHE RUITBEDIENING VOOR Deze werkt met de contactsleutel in de stand MAR en gedurende circa drie minuten nadat de contactsleutel naar de stand STOP is gedraaid of verwijderd is. De bedieningsknoppen voor de elektrische ruitbediening bevinden zich achter de versnellingspook en bedienen fig. 51: A Openen/sluiten linkerruit. B Openen/sluiten rechterruit. Wanneer een van de twee knoppen kort wordt ingedrukt, beweegt de ruit.
ACHTERKLEP WEGWIJS IN UW AUTO De ontgrendeling van de achterklep gebeurt elektrisch en is uitgeschakeld wanneer de auto rijdt. OPENEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Met de mechanische sleutel Bij versies zonder afstandsbediening kan de achterklep van buitenaf worden geopend door de mechanische sleutel in het slot op de achterklep handgreep te draaien.
INITIALISATIE BAGAGERUIMTE BELANGRIJK Let op dat geen voorwerpen op de hoedenplank worden geraakt wanneer de achterklep van de bagageruimte wordt geopend. SLUITEN Trek aan handgreep A fig. 54 en laat de achterklep zakken door in de buurt van het slot te duwen tot het vastklikt. BELANGRIJK Als de accu werd losgekoppeld of als een zekering is doorgebrand, dan moet het open- en sluitmechanisme van de bagageruimte opnieuw worden geïnitialiseerd.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BAGAGERUIMTE UITBREIDEN Bagageruimte vergroten met vaste achterbank Het verwijderen van de hoedenplank Ga, na het verwijderen van de hoedenplank, als volgt te werk: ❒ plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of ze goed gestrekt en niet verdraaid zijn; ❒ als er een derde achterstoel aanwezig is (voor bepaalde versies/markten), de middelste veiligheidsgordel losmaken, rol de gesp op in de behuizing op het dakpaneel; ❒ gebruik de hendels aan de zijk
De auto kan optioneel in sommige versies uitgerust worden met een deelbare rugleuning.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID BELANGRIJK BELANGRIJK Controleer na het loslaten van de hendel of de stoel goed geblokkeerd is door te proberen hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet op zijn plaats vergrendeld is, kan hij plotseling gaan bewegen. Een zware lading die niet is vastgezet kan ernstig letsel tijdens een ongeval veroorzaken.
MOTORKAP LAADBAK (voor bepaalde versies/markten) Dit is een voorgevormde bak die zich in de bagageruimte bevindt en die ruimte biedt voor voorwerpen. Deze laadbak maximaliseert het laadvermogen en zorgt voor een betere ruimteverdeling in de bagageruimte. WEGWIJS IN UW AUTO OPENEN Ga als volgt te werk: ❒ trek de hendel fig. 61 in de richting van de pijl; ❒ verplaats het hendeltje B fig. 62 naar links zoals aangegeven in de figuur; ❒ til de motorkap op en trek tegelijkertijd de steunstang C fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Gebruik beide handen om de motorkap op te tillen. Controleer, voordat de motorkap wordt opgetild, of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit liggen, de auto stilstaat en de handrem is aangetrokken. BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap goed vergrendeld is om te voorkomen dat deze tijdens het rijden opent.
IMPERIAAL/SKIDRAGER BELANGRIJK Verricht deze handelingen uitsluitend bij stilstaande auto. De volgende plaat fig. 64 wordt aangebracht in de motorruimte: De bevestigingspunten B fig. 65 zijn aangegeven in de figuur en zijn alleen bereikbaar met geopende portieren en na de flappen A fig. 65 van het dak te hebben verwijderd. In het Fiat Lineaccessori assortiment is speciaal voor deze auto een imperiaal/skidrager opgenomen.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum toegestane draagvermogen (zie hoofdstuk "Technische gegevens"). Verdeel de lading gelijkmatig en houd bij het rijden rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid. VEILIGHEID De wettelijke voorschriften betreffende de maximale afmetingen moeten altijd worden gerespecteerd. STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
KOPLAMPEN LICHTBUNDEL AFSTELLEN Een goede afstelling van de koplampen is belangrijk voor het comfort en de veiligheid van de bestuurder en alle overige weggebruikers. Dit wordt bovendien geregeld door specifieke voorschriften van de wegenverkeerswetgeving. De koplampen moeten juist gericht zijn om de beste zichtcondities aan alle bestuurders te garanderen, terwijl met ingeschakelde koplampen wordt gereden. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor controle en eventuele afstelling.
ABS WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 76 BELANGRIJK Het ABS is geïntegreerd in het remsysteem en voorkomt dat de wielen tijdens het remmen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de druk die op het pedaal wordt uitgeoefend. Het ABS verhindert zo dat één of meerdere wielen doorslippen. Daardoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
MECHANICAL BRAKE ASSIST (remassistent bij noodstop) (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ESC SYSTEEM (Electronic Stability Control) Dit systeem, dat niet uitgeschakeld kan worden, herkent eventuele noodstops (in functie van de snelheid waarmee het rempedaal wordt ingetrapt). Hierdoor kan het remsysteem sneller en krachtiger ingrijpen. Dit elektronische systeem waakt over de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de richtingsstabiliteit van de auto beter is voorgevormd.
HILL HOLDER WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 78 Dit systeem is een onderdeel van het ESC systeem en helpt de bestuurder bij het wegrijden op een helling.
Inschakeling/uitschakeling van het ASR systeem Het ASR wordt automatisch ingeschakeld bij het starten van de motor. Tijdens het rijden kan het ASR uitgeschakeld en vervolgens weer ingeschakeld worden door op knop ASR OFF fig. 67 te drukken. Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er bij sommige versies een melding op de display. Wanneer het systeem niet actief is, gaat de led op de knop ASR OFF branden en verschijnt er bij sommige versies een melding op de display.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG HBA SYSTEEM (Hydraulic Brake Assist) Het HBA-systeem is ontworpen om het remvermogen van de auto tijdens noodremmen te verbeteren. Het systeem detecteert het noodremmen door de snelheid en de kracht waarmee het rempedaal wordt ingetrapt te controleren, en derhalve de optimale remdruk toe te passen. Dit kan de remweg verkorten en dus vormt het HBA-systeem een aanvulling op het ABS.
TRACTION PLUS-SYSTEEM Werking van Traction Plus (voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien) Het systeem wordt bij het starten uitgeschakeld. Druk op de knop T+ fig. 68 om het "Traction Plus"-systeem in te schakelen: de led op de knop gaat branden, Op het display verschijnt een speciaal bericht. De inschakeling van het Traction Plus systeem veroorzaakt het effect van de differentieelblokkering op de vooras, via het remsysteem, om de tractie op onregelmatig wegdek te verbeteren.
START&STOP SYSTEEM WEGWIJS IN UW AUTO (voor bepaalde uitvoeringen/markten) INLEIDING VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor af wanneer de auto stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rijden. Dit beperkt het brandstofverbruik, de emissie van schadelijke gassen en geluidsoverlast. HET SYSTEEM HANDMATIG INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN Druk op knop fig.
OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR NIET WORDT AFGEZET OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR HERSTART Bij ingeschakeld systeem wordt, om redenen van comfort, emissiecontrole en veiligheid, de motor niet afgezet onder de volgende omstandigheden: ❒ nog koude motor; ❒ buitengewoon lage buitentemperatuur; ❒ onvoldoende acculading; ❒ bezig met regeneratie van het roetfilter (DPF) (alleen bij dieselmotoren); ❒ bestuurdersportier niet gesloten; ❒ veiligheidsgordel van de bestuurder niet omgelegd; ❒ ingeschakelde achteruit
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Als de motor onbedoeld is afgeslagen, bijvoorbeeld omdat het koppelingspedaal te snel werd losgelaten terwijl er een versnelling is ingeschakeld, als het Start&Stop-systeem actief is, kan de motor opnieuw gestart worden door het koppelingspedaal helemaal in te trappen.
STARTEN MET HULPACCU BELANGRIJK Wanneer men met een hulpaccu moet starten, mag de minkabel (–) vanaf de hulpaccu nooit in verbinding worden gebracht met de minpool A fig. 71 van de accu in de auto. Sluit de minkabel aan op een massapunt op de motor of op de versnellingsbak. WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat.Volg de instructies op die zijn aangegeven op het plaatje op de voorste traverse fig. 72.
CITY BRAKE CONTROL WEGWIJS IN UW "Collision Mitigation" SYSTEEM AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 86 (voor bepaalde versies/markten) Dit is een hulpsysteem tijdens het rijden dat de aanwezigheid van voertuigen op korte afstand voor het eigen voertuig kan detecteren en dat, in geval van een dreigende botsing, automatisch ingrijpt door het voertuig af te remmen om de botsing te voorkomen of de gevolgen ervan te be
BELANGRIJK Het systeem activeert de inschakeling van de achteruitversnelling NIET. Het systeem zorgt NIET voor inschakeling van de achteruitversnelling als de veiligheidsgordels van de voorstoelen niet omgelegd zijn. kan de activering van het systeem onverwachts of vertraagd zijn. De bestuurder moet daarom bijzonder voorzichtig zijn en de controle over het voertuig behouden om in alle veiligheid te blijven rijden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Voertuigen van kleine afmetingen en/of niet met de rijstrook uitgelijnd Het systeem kan geen voertuigen vóór de auto detecteren die zich buiten het bereik van de lasersensor bevinden en kan niet reageren op voertuigen van kleine afmetingen, zoals fietsen of motoren fig. 75. Andere voertuigen die van rijstrook veranderen Voertuigen die plotseling van rijstrook veranderen en op de rijstrook van de auto fig.
BELANGRIJK Als de bestuurder het rempedaal volledig intrapt of een snelle stuurbeweging maakt terwijl het systeem in werking is, dan kan de automatische remingreep gestopt worden (bijv. om een eventuele manoeuvre om he obstakel te vermijden mogelijk te maken). De lasersensor kan beperkt of niet werken vanwege weersomstandigheden zoals zware regen, hagel, dikke mist, hevige sneeuw, vorming van ijslagen op de voorruit.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Dek het werkingsbereik van de sensor niet af met stickers of andere voorwerpen. Let ook op andere zaken op de motorkap (bijv. een laag sneeuw) en zorg ervoor dat die niet interfereren met het licht dat uitgezonden wordt door de laser. Als er een aanhangwagen getrokken wordt of een auto gesleept, dan moet het systeem via het Setup Menu uitgeschakeld worden (zie paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk).
EOBD Het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) voert een doorlopende diagnose uit op die componenten op de auto die van invloed zijn op de uitstoot van uitlaatgassen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 92 De frequentie van het geluidssignaal: ❒ neemt toe naarmate de afstand tussen de auto en het obstakel afneemt ❒ wordt onafgebroken wanneer de afstand tussen de auto en het obstakel minder dan 30 cm bedraagt en stopt onmiddellijk als de afstand toeneemt ❒ is constant als de afstand tussen de auto en het obstakel onveranderd blijft.
❒ De door de sensoren verzonden signalen kunnen ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch remsysteem of pneumatische hamers) in de buurt van de auto. ❒ De werking van het parkeerhulpsysteem kan tevens beïnvloed worden door de positie van de sensoren, bijvoorbeeld wegens een verandering in de geometrie (door slijtage van de schokdempers, wielophanging) of als de banden verwisseld worden, de auto te veel beladen is, of speciale afstellingen worden uitgevoerd die de auto lager zetten.
ELEKTRISCHE WEGWIJS IN UW STUURBEKRACHTIGING AUTO "DUALDRIVE" VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Dit systeem werkt alleen als de contactsleutel in de stand MAR staat en bij draaiende motor. Met de stuurbekrachtiging kan de bestuurder de benodigde kracht voor het verdraaien van het stuurwiel regelen in functie van de rijomstandigheden. BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordt gedraaid, is de complete werking van de stuurbekrachtiging reeds na enkele seconden beschikbaar.
BELANGRIJK Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het slot om het stuurwiel te vergrendelen, alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren, in het bijzonder wanneer de wielen van de auto los van de grond staan. Als dit niet mogelijk is (bv. als de contactsleutel in de stand MAR moet staan of als de motor moet draaien), moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden uitgenomen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN INBOUWVOORBEREIDING (voor bepaalde versies/markten) BELANGRIJK Als men na aanschaf van het voertuig een autoradio wil monteren, dient men vooraf contact op te nemen met het gespecialiseerde personeel van het Fiat Servicenetwerk dat de geschikte apparatuur kan aanraden die geen negatieve invloed hebben op de laadtoestand van de accu. Een overmatige belasting bij afgezette motor beschadigt de accu en kan de garantie op de accu doen vervallen.
INBOUWVOORBEREIDING VOOR DRAAGBAAR NAVIGATIESYSTEEM MONTAGE VAN ELEKTRISCHE/ ELEKTRONISCHE SYSTEMEN Bij voertuigen met Blue&MeTM systeem, kan (optioneel) de inbouwvoorbereiding voor het Blue&MeTM TomTom ® draagbaar navigatiesysteem uit het Fiat Lineaccessori worden voorzien. Installeer het draagbaar navigatiesysteem door de speciale steunbeugel in de zitting te steken die is aangeven op fig. 80.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 98 RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS Radiozendapparatuur (autotelefoons, CB-zenders, radioamateurs e.d.) mag alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne die aan de buitenkant is gemonteerd. BELANGRIJK Het gebruik van deze apparaten in de auto (zonder buitenantenne) kan storingen in de elektrische systemen van de auto veroorzaken.
DIESELMOTOREN Werking bij lage temperaturen Bij zeer lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselolie onvoldoende worden wegens de vorming van paraffine met een slechte werking van het brandstoftoevoersysteem als gevolg. Om deze problemen te voorkomen, zijn afhankelijk van het seizoen verschillende soorten dieselolie beschikbaar: zomerdiesel, winterdiesel en Arctische diesel (koude landen).
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TANKEN VOOR VERSIES MET "SMART FUEL" SYSTEEM Het "Smart Fuel" systeem is een apparaat dat aan de rand van de vulopening is ingebouwd en dat zich automatisch opent en sluit tijdens het tanken. Het "Smart Fuel" systeem is uitgerust met een blokkeersysteem dat het tanken van het verkeerde type brandstof verhindert. De werkwijze voor het tanken is geïllustreerd op het plaatje B fig.
Tanken in noodgeval (alleen voor versies met "Smart Fuel" systeem) Ga voor het tanken als volgt te werk als er geen brandstof in de tank meer is of als het brandstofcircuit volledig leeg is: ❒ open de achterklep en neem de adapter B uit de gereedschapshouder (versies met ruimtebesparend reservewiel - voor bepaalde versies/markten) fig. 83 of uit de Fix&Go Automatic kit (versies met Fix&Go Automatic) fig.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR VERSIES MET "Smart Fuel" SYSTEEM BELANGRIJK VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 102 Monteer geen voorwerp/dop op de rand van de vulopening die niet geschikt is voor het voertuig. Het gebruik van voorwerpen/ doppen van het verkeerde type kan de druk in de tank doen toenemen, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
VEILIGHEID VEILIGHEIDSGORDELS GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS De veiligheidsgordel moet omgelegd worden terwijl men goed rechtop, met de rug tegen de rugleuning zit. Pak, om de gordel om te leggen, de gesp A fig. 86 en steek deze in de sluiting B, totdat de klik van het vergrendelen wordt gehoord. Als tijdens het uittrekken de gordel blijft blokkeren, laat hem dan een stukje teruglopen en trek hem vervolgens langzaam uit. Druk, om de gordel los te maken, op de knop C.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Als de achterbankleuning na het neerklappen weer in de normale stand wordt geplaatst, controleer dan of de veiligheidsgordels zodanig geplaatst zijn dat ze klaar voor gebruik zijn. VEILIGHEID BELANGRIJK De veiligheidsgordel (voor bepaalde uitvoeringen) midden achterin is van een servicegesp voorzien fig. 89. Gebruik de veiligheidsgordel niet zonder vastgemaakte servicegesp. In dat geval bestaat er bij een ongeval een hoog risico op letsel of dood.
BELANGRIJK De veiligheidsgordels links- en rechtsachter zijn voorzien van een verstelmechanisme voor de metalen gesp (metalen haak).Verstel de metalen gesp ten opzichte van de veiligheidsgordels voor meer comfort en om het lawaai in de inzittendenruimte te beperken. Het bovenste gordelgedeelte moet over de schouder en schuin over de borst liggen. WEGWIJS IN UW Bij sommige versies hebben de veiligheidsgordels van AUTO de voorstoelen slechts één vast verankeringspunt C fig. 91 op de deurstijl.
S.B.R. SYSTEEM WEGWIJS IN UW (Seat Belt Reminder) AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS Dit systeem bestaat uit een waarschuwingszoemer die samen met het oplichten van het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel de bestuurder en de passagier voorin waarschuwt wanneer hun veiligheidsgordel niet is omgelegd. Het symbool A fig. 92 geeft aan dat de veiligheidsgordel niet is omgelegd. Het symbool B fig.
Voorstoelen (lampje nr. 1 = bestuurder en nr. 5 = passagier) Bestuurder Als de bestuurder de enige inzittende is en de veiligheidsgordel is niet omgelegd, dan wordt bij het overschrijden van 20 km/h of wanneer langer dan 5 seconden met een snelheid van 10 à 20 km/h wordt gereden een akoestische signaalcyclus voor de voorstoelen gestart (6 seconden durend geluidssignaal gevolgd door een extra biepsignaal van 90 seconden). Het lampje knippert.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 108 GORDELSPANNERS De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van gordelspanners die bij een heftige frontale botsing de gordel enige centimeters aantrekt. Op die manier worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging ingeperkt. Wanneer de gordelspanners hebben gewerkt; rolt de gordel niet meer op.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS De bestuurder moet zich aan alle plaatselijke wettelijke voorschriften met betrekking tot de verplichting en de manier waarop de gordel wordt gebruikt houden en moet ook de inzittenden deze voorschriften doen naleven. Leg de veiligheidsgordel altijd om alvorens weg te rijden.
WEGWIJS IN UW AUTO Elke gordel kan slechts een enkele persoon beschermen. Vervoer nooit kinderen op de schoot van inzittenden met één veiligheidsgordel voor beiden fig. 95. Steek geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Nadat een gordel aan een zware belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij een ongeval), moet de gordel compleet met de verankeringen, bevestigingsschroeven en de gordelspanner worden vervangen.
❒ zorg dat er geen vocht in de oprolautomaat komt: de goede werking ervan is alleen gegarandeerd als ze droog blijven ❒ vervang de gordels als ze sporen van slijtage of beschadiging vertonen. BELANGRIJK De veiligheidsgordel van de passagier voorin (voor bepaalde versies) is voorzien van een verstelmechanisme voor de metalen gesp (metalen haak).Verstel de metalen gesp ten opzichte van de veiligheidsgordels voor meer comfort en om het lawaai in de inzittendenruimte te beperken.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 112 In Europa vallen de eigenschappen van kinderzitjes onder de richtlijn ECE-R44, ze zijn onderverdeeld in vijf gewichtsgroepen: Groep Gewichtsgroep Groep 0 tot 10 kg Groep 0+ tot 13 kg Groep 1 9-18 kg Groep 2 15-25 kg Groep 3 22-36 kg All veiligheidssystemen moeten voorzien zijn van de typegoedkeuring en een goed aan het kinderzitje vastgehecht plaatj
"UNIVERSEEL" KINDERZITJE MONTEREN (met de veiligheidsgordels) BELANGRIJK GROEP 0 en 0+ Baby's tot 13 kg moeten in kinderzitjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, zoals afgebeeld in fig. 96 waarbij het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast. Het kinderzitje wordt op zijn plaats gehouden door de veiligheidsgordels van de auto, zoals getoond in fig. 96, en moet het kind beschermen met de eigen gordels.
GROEP 2 WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg mogen rechtstreeks de veiligheidsgordels van de auto gebruiken fig. 98. Het kinderzitje is in dit geval nodig om het kind correct ten opzichte van de gordels te plaatsen, zodat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en nooit langs de nek ligt; het onderste gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen.
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET UNIVERSELE KINDERZITJE De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EG-richtlijn inzake de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto overeenkomstig de volgende tabel: Gewichtsgroep Passagiersstoel voor Passagier achterin in het midden (voor bepaalde versies/ markten) Passagiers achterin aan de zijkanten tot 13 kg U U U Groep 1 9-18 kg U U U Groep 2 15-25 kg U U U Groep 3 22-36 kg U U U Groep Groep 0, 0+
INBOUWVOORBEREIDING VOOR WEGWIJS IN UW “ISOFIX”-KINDERZITJE AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN De auto is voorbereid op de montage van een “Isofix Universeel”-kinderzitje; een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het veilig vervoeren van kinderen. Een Isofix-kinderzitje kan naast een conventioneel kinderzitje worden gemonteerd. Ter illustratie is een Isofix Universeel-kinderzitje voor gewichtsgroep 1 weergegeven op fig. 100.
Isofix Universeel-kinderzitjes moeten alle zitjes goedgekeurd zijn volgens de ECE R44-richtlijn “Universeel Isofix". In het Fiat Lineaccessori-assortiment zijn Universele Isofix “Duo Plus”-kinderzitjes en het speciale "G 0/1 S" kinderzitje beschikbaar. Neem contact op met de dealer voor meer informatie. Zie het bij het kinderzitje geleverde instructieboek voor meer informatie over de montage en/of het gebruik. WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Monteer het kinderzitje alleen bij stilstaande auto.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR GEBRUIK VAN HET ISOFIX UNIVERSEEL KINDERZITJE In de onderstaande tabel worden, conform de Europese regelgeving ECE 16, de verschillende mogelijkheden weergegeven van de montage van Universeel Isofix kinderzitjes op de stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.
AIRBAGS De auto is uitgerust met frontairbags voor bestuurder en passagier, zijairbags voor bestuurder en passagier voor bescherming van borst en schouders (voor bepaalde versies/markten) en hoofdairbags voor het beschermen van de hoofden van de inzittenden voorin. FRONTAIRBAGS De frontairbags (bestuurder en passagier) beschermen de inzittenden voorin bij middelzware en zware frontale botsingen, door de airbag tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard op te blazen.
Frontairbag aan bestuurderszijde WEGWIJS IN UW AUTO Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst fig. 104. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN BELANGRIJK BELANGRIJK Rijd altijd met de handen op de stuurwielrand zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met voorover gebogen lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen de rugleuning gedrukt.
Uitschakeling frontairbag en zijairbag aan passagierszijde voor borst/bekken (voor bepaalde versies/markten) Als een kind achterstevoren op de voorstoel vervoerd moet worden, schakel dan de passagiersairbag en zijairbags voor bescherming van borst en schouders uit (voor bepaalde markten/ versies). Bij uitgeschakelde airbags gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden.
Hoofdairbag WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Deze bestaan uit twee gordijnairbags die in de zijkant van de dakbekleding zijn opgenomen fig. 107 en zijn afgedekt met afwerkingselementen. De hoofdairbags bieden bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor- en achterin tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote oppervlak dat zij in opgeblazen toestand beslaan. Bij lichte botsingen is het opblazen van de zijairbags niet vereist.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden blijft branden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen. In dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een botsing of, in een beperkt aantal gevallen, per ongeluk geactiveerd worden. Laat het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK Als de contactsleutel in de stand MAR staat, ook wanneer de motor is uitgezet, kunnen de airbags ook geactiveerd worden bij stilstaande auto wanneer deze door een andere auto wordt aangereden. Om die reden mogen kinderen nooit op de voorstoel worden geplaatst, ook als de auto stilstaat. Als de sleutel echter in de stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd.
BELANGRIJK De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar verhoogt hun doeltreffendheid. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheden, zijdelingse botsingen, botsingen achterop en over de kop slaan, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de zijairbags en de veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd gedragen moeten worden.
STARTEN EN RIJDEN WEGWIJS IN UW AUTO DE MOTOR STARTEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 126 STARTPROCEDURE VOOR BENZINEVERSIES uitgezonderd 0.9 TwinAir 65 pk en 85 pk versies Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan en zet de versnellingsbak in de vrijstand; ❒ trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te raken; ❒ draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor start.
STARTPROCEDURE VOOR DIESELVERSIES Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan en zet de versnellingsbak in de vrijstand; ❒ draai de contactsleutel naar MAR: de waarschuwingslampjes en op het instrumentenpaneel gaan branden; ❒ wacht tot de waarschuwingslampjes en doven; ❒ trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te raken; ❒ draai de contactsleutel naar AVV zodra het waarschuwingslampje dooft. Als te lang wordt gewacht, is het werk van de voorgloeibougies tevergeefs.
WEGWIJS IN UW AUTO Wij adviseren om gedurende de beginperiode niet de maximale prestaties van de auto te eisen (bijv. snel accelereren, lange afstanden op topsnelheid, krachtig remmen etc.). VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 128 Laat de contactsleutel nooit in de stand MAR staan als de motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen.
PARKEREN Zet de motor af en trek de handrem aan. Schakel een versnelling in (1ste als opwaarts wordt geparkeerd en achteruit als neerwaarts wordt geparkeerd en laat de voorwielen iets gedraaid). Als de auto op een steile helling wordt geparkeerd, blokkeer de wielen dan met of wiggen of stenen. Verwijder altijd de contactsleutel als de auto wordt verlaten. Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter. Verwijder altijd de contactsleutel als de auto wordt verlaten en neem deze mee.
GEBRUIK VAN DE WEGWIJS IN UW VERSNELLINGSBAK AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK Om de versnellingen in te schakelen, trap het koppelingspedaal volledig in en schakel de hendel in de gewenste stand (het schema is aangegeven op de pookknop fig. 109). Om bij de versies 0.9 TwinAir 65 pk, 85 pk en 1.2 8V 69 pk vanuit de vrijstand de achteruitversnelling R in te schakelen, ring A fig. 109 optillen en de hendel naar rechts en naar achteren zetten. Om bij de uitvoering 1.
BRANDSTOFBESPARING Stroomverbruikers Hier volgen enkele nuttige tips om brandstof te besparen en de uitstoot van schadelijke emissies zoveel mogelijk te beperken. ALGEMENE OPMERKINGEN Gebruik alleen elektrische apparatuur voor de noodzakelijke tijdsduur. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem nemen veel stroom op, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in stadsverkeer).
Overbodige handelingen WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Trap het gaspedaal niet in wanneer men voor een stoplicht stil staat of alvorens de motor af te zetten. Deze handeling is bij moderne auto's net als het overschakelen met tussengas nutteloos. Het verhoogt alleen het brandstofverbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
TREKKEN VAN AANHANGERS BELANGRIJKE OPMERKINGEN Voor het trekken van aanhangers of caravans moet de auto zijn voorzien van een goedgekeurde trekhaak en een geschikte elektrische installatie. De montage moet door een vakspecialist worden uitgevoerd. Monteer eventuele speciale en/of extra achteruitkijkspiegels conform de wegenverkeerswetgeving. Vergeet niet dat het klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt gereduceerd.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 134 WINTERBANDEN De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. Het Fiat Servicenetwerk kan u adviseren over de meest geschikte band voor elk gebruik.
SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke voorschriften voldoen. Sneeuwkettingen mogen alleen op de banden van de voorwielen (aandrijfwielen) gemonteerd worden. Het gebruik van sneeuwkettingen uit het assortiment Lineaccessori Fiat wordt aanbevolen. Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na enkele tientallen meters rijden. BELANGRIJK Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewiel gemonteerd worden (bij bepaalde versies/markten).
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 136 DE AUTO LANGDURIG STALLEN Tref de volgende voorzorgsmaatregelen als de auto langer dan een maand niet gebruikt zal worden: ❒ zet de auto in een overdekte, droge en indien mogelijk goed geventileerde ruimte en zet de ruiten iets open; ❒ schakel een versnelling in en controleer of de handrem niet is aangetrokken; ❒ maak de minklem van de accu los (zie voor versies
LAMPJES EN BERICHTEN LAMPJES EN MELDINGEN ALGEMENE WAARSCHUWINGEN Wanneer de lampjes branden wordt tevens een specifiek bericht en/of een geluidssignaal voortgebracht, wanneer van toepassing. Deze meldingen zijn korte waarschuwingen en mogen door hun beknopt karakter niet worden beschouwd als volledig en/of een alternatief voor de informatie die is opgenomen in het Instructieboek. Het is daarom raadzaam het instructieboek altijd aandachtig te lezen.
WEGWIJS IN UW AUTO Het lampje (of symbool op het display) gaat branden wanneer de handrem wordt ingeschakeld. Als de auto rijdt, dan is ook een geluidssignaal hoorbaar. VEILIGHEID BELANGRIJK Controleer of de handrem toevallig is ingeschakeld als het lampje tijdens het rijden gaat branden. sommige versies verschijnen een melding en een symbool op het display) als het systeem niet goed werkt. In dergelijke gevallen blijft het remsysteem normaal werken, maar met uitsluiting van het ABS systeem.
BELANGRIJK Wanneer het lampje defect is, gaat het lampje knipperen dat aangeeft dat de frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. Ook zorgt het airbagsysteem voor de automatische uitschakeling van de airbags aan passagierszijde (frontairbag en zijairbags voor bepaalde versies/markten). In dergelijke gevallen kan het lampje mogelijk geen storingen in de veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
WEGWIJS IN UW AUTO LAADSTROOM ACCU ONVOLDOENDE (rood) (voor bepaalde versies/markten) VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 140 Wanneer de contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart (als de motor stationair draait, is het normaal dat het lampje iets later dooft).
❒ gebruik van de auto voor korte ritten, waardoor de motor niet helemaal op bedrijfstemperatuur kan komen; ❒ herhaald onderbreken van het regeneratieproces, hetgeen wordt aangegeven door het branden van het DPF-lampje. BELANGRIJK Wanneer het lampje gaat branden, moet de afgewerkte motorolie zo spoedig mogelijk, in elk geval binnen 500 km na ontsteking van het lampje, worden ververst.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 142 BRANDSTOFRESERVE – BEPERKTE ACTIERADIUS (geel) Dit lampje gaat branden wanneer er nog circa 5 à 7 liter brandstof in de tank zit. Wanneer het bereik minder is dan ongeveer 50 km (of het equivalent in mijl), verschijnt bij sommige versies een waarschuwing op het display. BELANGRIJK Het lampje knippert om te wijzen op een storing in het systeem.
STORING ESP-SYSTEEM (geel) VOORGLOEIBOUGIES/STORING VOORGLOEISYSTEEM (dieselversies) (geel) (voor bepaalde versies/markten) VOORGLOEIBOUGIES Wanneer de contactsleutel in de stand MAR wordt gedraaid, gaat dit lampje branden. Het moet doven kort nadat de motor is gestart. Als het lampje continu blijft branden en niet dooft (bij sommige versies verschijnen een melding en een symbool op het display), neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 144 waardoor aanzienlijk meer inspanning nodig is om de auto te besturen. Het sturen blijft echter wel mogelijk. Neem in dat geval contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kan het branden van het lampje op het instrumentenpaneel te wijten zijn aan andere factoren dan de elektrische stuurbekrachtiging.
BELANGRIJK Pas de rijsnelheid aan de verkeerscondities en weersomstandigheden aan en neem de wegenverkeerswetgeving in acht. De motor afzetten terwijl het DPF lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de motorolie. Daarom wordt steeds aanbevolen te wachten tot het lampje is gedoofd alvorens de motor af te zetten, zoals voorheen beschreven.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN Storing parkeersensor (voor bepaalde versies/markten) Het lampje gaat branden (en er verschijnt een melding op het display) wanneer een storing in de parkeersensor wordt vastgesteld. Storing buitenverlichting (voor bepaalde uitvoeringen/markten) Het controlelampje gaat branden in geval van storing in een van de volgende systemen: ❒ stadslicht; ❒ kentekenverlichting; ❒ mistachterlichten; ❒ richtingaanwijzers; ❒ Dagverlichting (DRL).
STADSLICHT EN DIMLICHT (groen)/FOLLOW ME HOME (groen) STADSLICHT EN DIMLICHT Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht/ dimlicht wordt ingeschakeld. FOLLOW ME HOME Dit lampje gaat branden (en bij sommige versies verschijnen ook een melding en een symbool op het display) als deze functie wordt ingeschakeld (zie “Follow me home” in het hoofdstuk “Kennismaking met de auto”). GROOTLICHT (blauw) Het lampje gaat branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld.
WEGWIJS IN UW AUTO START&STOP SYSTEEM INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN (voor bepaalde versies/markten) Inschakeling Start&Stop systeem VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Wanneer het Start&Stop systeem wordt ingeschakeld, verschijnt een melding op het display. In deze omstandigheid is de led op de knop op het instrumentenpaneel gedoofd (zie “Start&Stop” in het hoofdstuk "Kennismaking met de auto").
NOODGEVALLEN Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat Servicenetwerk te zoeken. DE MOTOR STARTEN Ga onmiddellijk naar het Fiat Servicenetwerk als het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel vast blijft branden.
WEGWIJS IN UW AUTO Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten, aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met name de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. VEILIGHEID BELANGRIJK STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 150 Deze procedure moet door ervaren personeel verricht worden, aangezien verkeerde handelingen elektrische ontladingen van aanzienlijke kracht kunnen veroorzaken.
BELANGRIJK Waarschuw de andere weggebruikers voor de stilstaande auto conform de plaatselijke wettelijke voorschriften: alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz. Alle inzittenden moeten de auto verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is. Passagiers moeten op een veilige afstand van het verkeer wachten wanneer het wiel wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met blokken of andere geschikte voorwerpen als de auto op een helling of een slecht wegdek stilstaat.
KRIK WEGWIJS IN UW Belangrijke opmerkingen: AUTO ❒ de krik weegt 1,76 kg; ❒ de krik behoeft geen afstelling; VEILIGHEID ❒ de krik kan niet worden gerepareerd: in geval van defect moet de krik door een origineel exemplaar worden vervangen; ❒ afgezien van de slinger mag geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd worden.
❒ draai met de sleutel A fig. 113 de wielbouten ongeveer één slag los; ❒ plaats de krik onder de auto, nabij het te verwisselen wiel; ❒ gebruik het toestel A fig. 114 om de krik te verlengen tot de bovenkant van de krik B fig. 115 in de rand C van de chassisbalk komt (nabij de markering op de chassisbalk); ❒ waarschuw de passagiers dat de auto wordt opgekrikt; zorg dat niemand in de nabijheid van de auto komt tot de auto weer helemaal op de grond staat; ❒ plaats de slinger D fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ❒ monteer het noodreservewiel door de eerste wielbout twee slagen aan te draaien in het gat dat zich het dichtst bij het ventiel bevindt; ❒ neem de sleutel A fig. 113 en draai de wielbouten volledig vast; ❒ draai aan de slinger van de krik D om de auto omlaag te brengen. Verwijder de krik; ❒ gebruik de sleutel A om de wielbouten kruiselings vast te draaien, in de volgorde die is aangegeven in fig.
❒ breng de auto omlaag en verwijder de krik; ❒ draai de wielbouten helemaal vast met de bijgeleverde sleutel in de voorheen aangegeven volgorde; "Fix&Go Automatic" KIT Versies met lichtmetalen velgen ❒ monteer het wiel op de naaf en draai m.b.v.
WEGWIJS IN UW AUTO ❒ een paar beschermende handschoenen in het zijvak van de compressor; ❒ adapters voor het oppompen van verschillende elementen. VEILIGHEID Geef de informatiefolder aan het personeel dat de met de snelle bandenreparatieset behandelde band moet repareren. Als de band door vreemde voorwerpen lek is geraakt, kan de kit gebruikt worden voor beschadigingen in het loopvlak of de schouder met een diameter van max. 4 mm. STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK NOODGEVALLEN fig.
BELANGRIJK Bedien de compressor nooit langer dan 20 minuten achter elkaar. Gevaar voor oververhitting. Banden gerepareerd met de snelle bandenreparatiekit mogen slechts tijdelijk gebruikt worden, aangezien de kit niet geschikt is voor een definitieve reparatie. Laat het busje en het afdichtmiddel niet in het milieu achter.Verwerk het busje en het afdichtmiddel overeenkomstig de nationale en plaatselijke voorschriften.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN ❒ controleer of de schakelaar A fig. 121 van de compressor in stand 0 (uit) staat, start de motor, steek de stekker in het stopcontact op de tunnelconsole fig. 122 en schakel de compressor in door de schakelaar A in stand I (aan) te zetten. Pomp de band op tot de juiste bandenspanning, vermeld in de paragraaf "Bandenspanning" in het hoofdstuk "Technische gegevens", is bereikt. Controleer de bandenspanning op de drukmeter B fig.
BELANGRIJK Breng de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats aan, om eraan te herinneren dat de band behandeld is met de snelle bandenreparatiekit. Rijd voorzichtig, met name in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h.Vermijd bruusk accelereren en remmen. ❒ stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de bandenspanning; trek de handrem aan; Volg voor de veiligheid van de geparkeerde auto de aanwijzingen in de paragraaf "Parkeren" in het hoofdstuk "Starten en rijden".
BUSJE MET AFDICHTMIDDEL VERVANGEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Ga als volgt te werk: ❒ maak de snelkoppeling A fig. 124 los; ❒ draai het te vervangen busje linksom en trek het omhoog; ❒ breng het nieuwe busje aan en draai het rechtsom; ❒ sluit snelkoppeling A op het busje aan en breng de doorzichtige leiding B in zijn zitting aan.
Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan. Het aanraken van de bol met de vingers kan de lichtopbrengst en de levensduur van de lamp reduceren. Als de bol per ongeluk toch wordt aangeraakt, moet hij worden schoongewreven met een doekje gedrenkt met alcohol en vervolgens laten drogen. Laat de lampen bij voorkeur vervangen door een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
TYPEN LAMPEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID De auto is uitgerust met verschillende typen gloeilampen: Volglas lampen: (type A) klemmontage. Trek om te verwijderen. STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Lamp met bajonet-sluiting: (type B) druk de lamp ietwat in en draai linksom om hem uit de houder te verwijderen. Buislampen: (type C) trek de lamp uit de veercontacten om hem te verwijderen.
Lampen Lamp Type Vermogen Zie Figuur H4 55W D Parkeer-/dagverlichting (DRL) P21/5W 21W B Stadslicht achter P21/5W 5W B Richtingaanwijzers voor PY21W 21W B Richtingaanwijzers op flanken W5W 5W A Richtingaanwijzers achter PY21W 21W B Remlichten P21/5W 21W B Derde remlicht LEDS - - Mistlicht H11 55W E Achteruitrijlichten W16W 16W B Mistachterlichten W16W 16W B C5W 5W C Dimlicht\grootlicht Kentekenverlichting WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LA
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN BUITENLAMPEN VERVANGEN Voor het type lamp en het vermogen, zie “Een lamp vervangen". KOPLAMPUNITS De achterlichtunits omvatten de gloeilampen voor de dimlichten, het grootlicht en de richtingaanwijzers. De plaatsing van de lampen is als volgt fig. 125: A Grootlicht/dimlichten B Richtingaanwijzers GROOTLICHT/DIMLICHTEN Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ verwijder het deksel A fig.
Flanken Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ druk op het lampenglas A fig. 127 om de inwendige borgveer B in te drukken en verwijder de lichtunit; ❒ draai de lamphouder C linksom, verwijder de lamp en vervang hem; ❒ monteer de lamphouder C in het lampenglas en draai hem rechtsom; ❒ monteer de lichtunit zodat de inwendige borgveer B goed vastzit. ❒ druk op de veer C fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID PARKEER-/DAGVERLICHTING (DRL) (voor bepaalde versies/markten) Ga voor het vervangen van de lamp als volgt te werk: ❒ draai het stuur tot tegen de aanslag; ❒ maak de schroeven A fig. 128 los en verwijder de klep B; ❒ druk op de veer C fig. 130 en koppel de stekker D los; ❒ draai de lamphouder E los en verwijder hem; ❒ verwijder de lamp en vervang hem; ❒ monteer de nieuwe lamp en voer de voornoemde procedure in omgekeerde volgorde uit.
ACHTERLICHTUNITS 3e REMLICHT De achterlichtunits omvatten de gloeilampen voor de parkeerverlichting, het remlicht en de richtingaanwijzers. De achteruitrijlichten en de mistachterlichten zijn in de achterbumper opgenomen. Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ draai de twee schroeven fig. 131 in de zittingen los, trek de hele koplampunit voorzichtig uit de twee borgingen (drukbevestigd D fig.
MISTLICHTEN/MISTACHTERLICHTEN WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ maak de borglippen A los en verwijder de klep B fig. 133; ❒ druk op de veer C en koppel de stekker D los fig. 134; ❒ draai de lamphouder E los en verwijder hem; ❒ verwijder de lamp en vervang hem; ❒ monteer de nieuwe lamp en voer de voornoemde procedure in omgekeerde volgorde uit.
KENTEKENVERLICHTING Ga als volgt te werk om een lamp te vervangen: ❒ verwijder lampenglas A fig. 135; ❒ verwijder de lamp A fig. 136 uit de zijdelingse veercontacten en vervang hem; ❒ monteer de nieuwe lamp en zorg voor een optimale vergrendeling tussen de veercontacten; ❒ monteer het lampenglas A fig. 135. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig. 135 F0W0259 fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN BINNENLAMPEN VERVANGEN PLAFONDVERLICHTING MET EEN LAMP Voor het type lamp en het betreffende vermogen, zie de paragraaf “Een lamp vervangen". Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ verwijder het plafondlampje A fig. 139 door aan de door de pijl aangegeven punten te trekken; ❒ open de klep C fig. 140, verwijder de lamp C uit de zijdelingse veercontacten en vervang de lamp; ❒ Monteer de nieuwe lamp B fig.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: ❒ open de achterklep en verwijder het lampje A fig. 141 vanaf het punt dat met de pijl is aangegeven; ❒ open het deksel B en vervang de lamp; ❒ dek het lampenglas af met de beschermkap B; ❒ monteer het plafondlampje A door eerst het lampje aan een zijde correct te monteren en vervolgens de andere zijde ervan aan te drukken, zodat het hoorbaar vastklikt.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ZEKERINGEN VERVANGEN Voor een overzicht van de zekeringen wordt verwezen naar de zekeringentabel in de volgende pagina’s. ALGEMENE INFORMATIE Het elektrische systeem wordt beveiligd door zekeringen: bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem brandt de zekering door. Controleer eerst of de zekering is doorgebrand wanneer een elektrisch onderdeel niet meer werkt: de geleidende band A fig.
BELANGRIJK Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE, MAXI-FUSE) doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem, remsysteem), motorsystemen (motorsysteem, transmissiesysteem) of stuurinrichting doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN Zekeringenkast in de motorruimte Deze zekeringenkast bevindt zich naast de accu: ga voor toegang tot de zekeringen als volgt te werk: ❒ draai de schroef A fig. 143 los, verwijder deksel B fig. 143 door het naar boven te trekken. Op het deksel zijn de identificatienummers van de elektrische onderdelen die met de zekeringen overeenkomen aangegeven fig. 144.
Zekeringenkast op het dashboard WEGWIJS IN UW AUTO De regeleenheid bevindt zich aan de linkerkant van de stuurkolom en de zekeringen zijn makkelijk bereikbaar via het onderste deel van het dashboard. De zekeringen bevinden zich in de zekeringenkast die is afgebeeld in fig. 145. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
ZEKERINGEN SCHEMA WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 176 Zekeringenkast in de motorruimte ZEKERING AMPERE Knooppunt Body Computer F01 60 Ventilator inzittendenruimte F08 40 Mistlicht F09 15 Claxons F10 15 Grootlicht F14 15 Verwarmde voorruit F15 70 Aircocompressor F19 7,5 Stopcontact voor (met of zonder aansteker) F20 15 Brandstofpomp F21 15 Blow-by F30 5 Schuifdak
Zekeringenkast op het dashboard ZEKERING AMPERE F13 5 F31 5 +30 (**) F36 10 +15 (*) rempedaalschakelaar (NA) F37 7,5 Centrale portiervergrendeling F38 20 Tweeweg-ruitensproeierpomp F43 20 Elektrische ruitbediening bestuurderszijde F47 20 Elektrische ruitbediening passagierszijde F48 20 +15 (*) F49 7,5 +15 (*) F50 7,5 +15 (*) F51 5 +30 (**) F53 7,5 +15 (*) hoogteregeling koplampen +15 (*) Bediening via ingeschakeld contactslot met blokkering tijdens starten van motor (*
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 178 ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu geldt slechts ter informatie. Raadpleeg bij voorkeur het Fiat Servicenetwerk om deze werkzaamheden te laten uitvoeren. Het verdient aanbeveling de accu langzaam en met een laag ampèrage gedurende ongeveer 24 uur op te laden. De accu langer opladen, kan de accu beschadigen.
OPHEFFEN VAN HET VOERTUIG Als het voertuig opgeheven moet worden, ga dan naar een Fiat dealer die is uitgerust met een garagekrik of een hefbrug. BELANGRIJK Hef het voertuig uitsluitend op door de garagekrik of de hefbrug te plaatsen onder de aangegeven punten fig. 147. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig. 146 F0W0229 fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN SLEPEN VAN DE AUTO BELANGRIJK Het sleepoog dat bij de auto wordt geleverd bevindt zich in de gereedschapshouder, onder de mat in de bagageruimte. MONTAGE VAN HET SLEEPOOG Verwijder de dop A fig. 148 (voorbumper) of A fig. 149 (achterbumper) door met de hand op het onderste gedeelte te duwen, neem het sleepoog B fig. 148 fig. 149 uit het omhulsel in de gereedschapshouder en draai het compleet in de schroefdraad aan de voor- of achterzijde.
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat tijdens het slepen de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet beschikbaar zijn, waardoor voor het bedienen van het rempedaal en het sturen meer kracht is vereist. Gebruik voor het slepen geen soepele kabels en vermijd bruuske bewegingen. Zorg tijdens het slepen dat er geen onderdelen door de sleepverbinding kunnen worden beschadigd.
WEGWIJS IN UW AUTO ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 182 Juist onderhoud is uiterst belangrijk voor een lange levensduur van de auto onder optimale omstandigheden. Fiat heeft een reeks controles en onderhoudsbeurten opgesteld die elke 30.000 kilometer (benzineversies) of elke 35.000 kilometer (dieselversies) uitgevoerd moeten worden. Vóór 30.000/35.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA WEGWIJS IN UW AUTO BENZINE-UITVOERINGEN De servicebeurten moeten elke 30.000 km of om de 24 maanden uitgevoerd worden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN km x 1000 30 60 90 120 150 180 Maanden 24 48 72 96 120 144 Spanning van aandrijfriem(en) hulporganen controleren (versies zonder automatische riemspanner) (of elke 24 maanden) ● Toestand van getande distributieriem controleren (behalve 0.9 TwinAir 85 pk en 0.
km x 1000 30 60 90 120 150 180 Maanden 24 48 72 96 120 144 Getande distributieriem vervangen (behalve 0.9 TwinAir 85 pk en 0.9 TwinAir 65 pk motor)(**) ● ● Luchtfilterelement vervangen (1.2 8V 69 pk versies) ● ● Luchtfilterelement vervangen (0.9 TwinAir Turbo 85 pk en 0.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG DIESELUITVOERINGEN De servicebeurten moeten elke 35.000 km of om de 24 maanden uitgevoerd worden.
km x 1000 35 70 105 140 175 Maanden 24 48 72 96 120 Motormanagementsystemen controleren (d.m.v.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 188 PERIODIEKE CONTROLES INTENSIEF GEBRUIK VAN DE AUTO Elke 1.000 km of vóór een lange reis controleren en eventueel bijvullen: ❒ niveau motorkoelvloeistof, remvloeistof en ruitensproeiervloeistof; ❒ conditie en spanning banden; ❒ werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, etc.
❒ motorolie en oliefilter controleren en zo nodig vervangen; ❒ pollenfilter controleren en zo nodig vervangen; CONTROLE VAN VLOEISTOFNIVEAUS WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen vrijkomen die brand kunnen veroorzaken. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte wanneer de motor nog warm is: gevaar voor brandwonden.
0.9 TwinAir 65 pk versies WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 150 ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 190 A. Motorolie dop/vulopening - B. Motorolie peilstok - C. Motorkoelvloeistof - D. Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/achterruit/koplampsproeiers - E. Remvloeistof - F.
0.9 TwinAir 85 pk versies WEGWIJS IN UW AUTO E A C F VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN D B fig. 151 A. Motorolie dop/vulopening - B. Motorolie peilstok - C. Motorkoelvloeistof - D. Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/achterruit/koplampsproeiers - E. Remvloeistof - F.
1.2 8V 69 pk versies WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 152 ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 192 A. Motorolie dop/vulopening - B. Motorolie peilstok - C. Motorkoelvloeistof - D. Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/achterruit/koplampsproeiers - E. Remvloeistof - F.
1.3 16v MultiJet versies WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN fig. 153 A. Motorolie dop/vulopening - B. Motorolie peilstok - C. Motorkoelvloeistof - D. Ruitensproeiervloeistof voor voorruit/achterruit/koplampsproeiers - E. Remvloeistof - F.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG MOTOROLIE Motorolieverbruik Controleer enkele minuten (ongeveer vijf) na het uitzetten van de motor het oliepeil met de auto op een horizontale ondergrond. Gewoonlijk ligt het maximaal motorolieverbruik op ongeveer 400 gram per 1000 km. Tijdens de beginperiode van de auto wordt de motor ingereden. Daarom is het motorolieverbruik pas stabiel na de eerste 5.000 ÷ 6.000 km. Voor 1.2 8V 69 pk en 1.
Het motorkoelsysteem moet worden gevuld met PARAFLUUP antivries. Vul koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als de koelvloeistof waarmee het koelsysteem reeds is gevuld. PARAFLUUP mag niet met andere typen vloeistoffen worden gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start de motor dan in geen geval en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een goed zicht.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 196 Vermijd elk contact tussen de uiterst corrosieve remvloeistof en de gelakte delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met rijkelijk water. BELANGRIJK Remvloeistof is giftig en uiterst corrosief.
ACCU Accu F (zie vorige bladzijden) vereist niet dat de elektrolyt met gedestilleerd water wordt bijgevuld. Een periodieke controle bij het Fiat Servicenetwerk is echter noodzakelijk om de efficiëntie te verifiëren. ACCU VERVANGEN Vervang indien nodig de accu door een andere originele accu met dezelfde specificaties. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de accu voor het onderhoud.
WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Als de accu met onvoldoende vloeistof werkt, kan dit de accu onherstelbaar beschadigen en een explosie veroorzaken. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 198 Verkeerde installatie van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade aan de auto toebrengen. Als men na aanschaf van de auto accessoires wil monteren (alarm, mobiele telefoon enz.
REMMEN WIELEN EN BANDEN Het voertuig is uitgerust met 4 mechanische slijtagedetectiesystemen voor remblokken: een voor elk wielsamenstel. Wanneer de remvoeringen versleten raken, is bij het intrappen van het rempedaal een zacht gesis hoorbaar: dit blijft zo gedurende ongeveer 100 km (afhankelijk van de rijstijl en het soort route). In deze omstandigheden kan, voorzichtig, verder gereden worden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 200 De banden moeten worden vervangen wanneer de profieldiepte van het loopvlak minder dan 1,6 mm bedraagt. Respecteer in elk geval de wettelijke voorschriften van het land waarin wordt gereden.
RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER WISSERBLADEN Vervang de wisserbladen wanneer het rubber vervormd of versleten is. Het is in elk geval raadzaam de wisserbladen ongeveer jaarlijks te vervangen. Met enkele eenvoudige voorzorgsmaatregelen kan de beschadiging van het rubber worden gereduceerd: ❒ bij temperaturen onder het vriespunt moet men controleren of er ijs tussen het wisserblad en de ruit is.
Wisserblad achterruit vervangen WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Ga als volgt te werk: ❒ til de dop A fig. 156 op, draai de moer B los en verwijder de wisserarm C; ❒ monteer de nieuwe wisserarm op correcte wijze, draai de moer B volledig vast en breng de dop A omlaag. Controleer vervolgens of de sproeikoppen niet verstopt zijn. Gebruik zo nodig een speld om ze vrij te maken.
Achterruitsproeier CARROSSERIE De sproeiers van de achterruit zijn niet verstelbaar. De sproeier bevindt zich boven op de achterruit fig. 158. BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN Op de auto zijn de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie tegen roest te beschermen.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 204 TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak Werk beschadigingen van de laklaag, zoals krassen en schuurplekken, onmiddellijk bij om roestvorming te voorkomen. Het normale onderhoud van de lak beperkt zich tot het wassen van de auto: de frequentie is afhankelijk van het gebruik van de auto en van de omgeving.
Ruiten Gebruik specifieke schoonmaakmiddelen en schone, zachte doeken om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Veeg het binnenoppervlak van de achterruit voorzichtig met een doek af, en volg hierbij de richting van de elektrische weerstandsdraden om de achterruitverwarming niet te beschadigen. Koplampen Gebruik een zachte, vochtige doek die in water met een specifiek autowasmiddel is gedrenkt. BELANGRIJK Gebruik nooit aromatische stoffen (bijv. benzine) of ketonen (bijv.
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 206 Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Reinig de stoelen met een spons bevochtigd in een oplossing van water en neutrale zeep.
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS Wij adviseren om nota te nemen van de identificatiecodes. De volgende identificatiecodes zijn op de plaatjes ingeslagen en vermelden het volgende: ❒ Typeplaatje met identificatiegegevens. ❒ Chassisnummer. ❒ Identificatieplaatje carrosserielak. ❒ Motorcode. TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS Het typeplaatje is aangebracht aan de linkerkant van de bagageruimte fig. 159 (til de mat op voor toegang) en vermeldt de volgende gegevens: B Nummer typegoedkeuring.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID IDENTIFICATIEPLAATJE CARROSSERIELAK CHASSISNUMMER Dit plaatje is aangebracht onder de motorkap (links) en hierop zijn de volgende gegevens vermeld fig. 160: A Lakfabrikant. B Kleurnaam. C Fiat kleurcode. D Kleurcode voor overspuiten en bijwerken. Dit bevindt zich aan de rechterzijde van de vloer van de bagageruimte en bevat de volgende gegevens: ❒ type auto; ❒ chassisnummer.
MOTORCODE - CARROSSERIEVERSIES Versies Motorcode Carrosserieversies WEGWIJS IN UW AUTO 312PXH1A P4 (4 ZITPLAATSEN) 312PXH1A P4C (4 ZITPLAATSEN) 0.9 TwinAir 65 pk 312A4000 (**) VEILIGHEID 312PXH1A P4B (5 ZITPLAATSEN) 312PXH1A P4D (5 ZITPLAATSEN) (**) STARTEN EN RIJDEN 312PXG1A P1 (4 ZITPLAATSEN) 312PXG1A P1L (4 ZITPLAATSEN) (**) 0.
WEGWIJS IN UW AUTO Versies Motorcode Carrosserieversies 312PXA1A P0 (4 ZITPLAATSEN) 312PXA1A P0C (4 ZITPLAATSEN) (**) VEILIGHEID 1.2 8V 69 pk 169A4000 312PXA1A P0B (5 ZITPLAATSEN) 312PXA1A P0D (4 ZITPLAATSEN) (***) STARTEN EN RIJDEN 312PXA1A P0E (5 ZITPLAATSEN) (***) 312PXL1A P3 (4 ZITPLAATSEN) LAMPJES EN BERICHTEN 312PXL1A P3C (4 ZITPLAATSEN) (**) 1.
MOTOR 0.9 TwinAir 65 pk 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 1.2 8V 69 pk 1.
WEGWIJS IN UW AUTO BRANDSTOFTOEVOER Versies 0.9 TwinAir 65 pk VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN 0.9 TwinAir Turbo 85 pk Brandstoftoevoer Gefaseerde sequentiële elektronische Multipoint inspuiting, met pingelcontrole en variabele bediening van de inlaatkleppen 1.2 8V 69 pk Gefaseerde sequentiële elektronische Multipoint inspuiting, returnless-systeem 1.
TRANSMISSIE Versies Versnellingsbak Koppeling Aandrijving Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit. Zelfinstellend met pedaal zonder vrije slag Voor WEGWIJS IN UW AUTO 0.9 TwinAir 65 pk 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 1.2 8V 69 pk VEILIGHEID 1.3 16V MultiJet STARTEN EN RIJDEN REMMEN Versies Voorste bedrijfsremmen 0.9 TwinAir 65 pk Schijfremmen 0.9 TwinAir Turbo 85 pk Geventileerde schijfremmen 1.2 8V 69 pk 1.
WEGWIJS IN UW AUTO WIELOPHANGING Versies Voor Achter Onafhankelijke wielophanging type McPherson, met stabilisatorstang Semi-onafhankelijke wielen gekoppeld met een torsietraverse Draaicirkel (m) Type 0.9 TwinAir 65 pk VEILIGHEID 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 1.2 8V 69 pk 1.3 16V MultiJet STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN STUURINRICHTING Versies 0.9 TwinAir 65 pk NOODGEVALLEN 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 1.2 8V 69 pk ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 214 1.
WIELEN VELGEN EN BANDEN Geperste stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Alle typegoedgekeurde banden zijn op het kentekenbewijs vermeld. BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboek afwijken van die van het kentekenbewijs, dient men zich altijd aan de gegevens van het kentekenbewijs te houden. Voor de rijveiligheid moeten alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en type. BELANGRIJK Monteer geen binnenbanden in tubeless banden.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 216 Snelheidscategorie voor winterbanden QM + S max. 160 km/h TM + S max. 190 km/h HM + S max.
STANDAARD VELGEN EN BANDEN Versies 0.9 TwinAir 65 pk Velgen Standaard banden Winterbanden Ruimtebesparend reservewiel(*) 5.5J x 14H2 - ET35 175/65 R14 82T(°) 175/65 R14 84Q (M+S) 135/80 R14 84M 5.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Versies 0.9 TwinAir Turbo 85 pk STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 218 Velgen Standaard banden Winterbanden Ruimtebesparend reservewiel(*) 5.5J x 14H2 - ET35 175/65 R14 82T(°) 175/65 R14 84Q (M+S) 135/80 R14 84M 5.
Versies 1.3 16V MultiJet Velgen Standaard banden Winterbanden Ruimtebesparend reservewiel(*) 5.5J x 14H2 - ET35 165/65 R14 79T (*) 175/65 R14 84Q (M+S) 135/80 R14 84M 5.5J x 14H2 - ET35 165/70 R14 81T(*) 175/65 R14 84Q (M+S) 135/80 R14 84M 5.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID Bij warme banden moet de bandenspanning +0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de bandenspanning nogmaals als de banden koud zijn. Bij winterbanden moet de bandenspanning +0,2 bar worden verhoogd t.o.v. de voorgeschreven spanningswaarde voor standaardbanden.
BAND MET VELGBESCHERMING WEGWIJS IN UW AUTO BELANGRIJK Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met veerbevestiging) van de standaard afwijkende banden een velgbescherming wordt gemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd (fig. 162). Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot een plotseling verlies van de bandenspanning. VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER fig.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID AFMETINGEN HATCHBACKVERSIES De afmetingen zijn uitgedrukt in mm fig. 163 en hebben betrekking op een auto die met originele banden is uitgerust. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. Inhoud bagageruimte: inhoud (V.D.A.-norm)= 225 liter. STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS fig.
TREKKING VERSIES De afmetingen zijn uitgedrukt in mm fig. 164 en hebben betrekking op een auto die met originele banden is uitgerust. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. Inhoud bagageruimte: inhoud (V.D.A.-norm)= 225 liter. WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG fig.
WEGWIJS IN UW AUTO PRESTATIES Max. snelheid in km/h na de eerste gebruiksperiode van de auto. Versies VEILIGHEID 0.9 TwinAir 65 pk 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 1.2 8V 69 pk STARTEN EN RIJDEN 1.3 16V MultiJet (*) Voor Trekking versies.
GEWICHTEN EN BELASTINGEN 0.9 TwinAir 65 pk 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 1.2 8V 69 pk 1.
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID TANKEN 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 37 37 / 35 (*) 5÷7 5÷7 4,8 5,2 Carterpan (liter): - 2,8 Carterpan en filters (liter): - 3,2 Carterpan (liter): 2,8 - Carterpan en filters (liter): 3,2 - Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter): 1,65 1,65 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Hydraulisch remsysteem (liter): 0,55 0,55 TUTELA TOP 4 2,7 Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC35 Tankinhoud (liter): incl.
Benzine-uitvoeringen Tankinhoud (liter): incl. een reserve van (liter): 1.
WEGWIJS IN UW AUTO Dieseluitvoeringen Tankinhoud (liter): incl. een reserve van (liter): VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 228 1.
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN Het voertuig is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het Geprogrammeerd Onderhoudsschema te kunnen voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties van brandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is cruciaal voor de werking en de levensduur van de motor.
WEGWIJS IN UW AUTO Gebruik VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN Smeermiddelen voor krachtover brenging LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 230 Remvloeistof Specificaties vloeistoffen en smeermiddelen voor een correcte werking van de auto Originele vloeistoffen en smeermiddelen Toepassingen SAE 75W synthetisch smeermiddel. FIATkwalificatie 9.55550-MZ6. TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Contractual Technical Reference No. F002.
Gebruik Beschermings middel voor radiateurs Additief voor dieselolie Vloeistof voor ruitensproeiers/ achterruits proeier Specificaties vloeistoffen en smeermiddelen voor een correcte werking van de auto Originele vloeistoffen en smeermiddelen Toepassingen Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivrieswerking, op basis van geïnhibeerd monoethyleenglycol met organische formule. Overtreft CUNA NC 956-16, ASTM D 3306 specificaties. FIAT-kwalificatie 9.55523.
WEGWIJS IN UW AUTO BRANDSTOFVERBRUIK STARTEN EN RIJDEN De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in onderstaande tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen.
CO2-EMISSIE De CO2 -emissieniveaus in de volgende tabellen hebben betrekking op het gecombineerde verbruik. Versies CO2-emissie volgens huidige Europese richtlijn (g/km) 0.9 TwinAir 65 pk 0.9 TwinAir Turbo 85 pk 99 - 95 (***) VEILIGHEID 99 - 105 (*) - 97 (***) 1.2 8V 69 pk 120 - 118 (**) 1.3 16V MultiJet 104 - 109 (*) (***) Voor bepaalde versies/markten. (*) Voor Trekking versies. (**) Voor L.G.R. (Long Gear Ratio - lange overbrengingsverhoudingen) versies.
RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET WEGWIJS IN UW EINDE VAN DE LEVENSDUUR AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN Al jaren zet Fiat zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en de realisatie van producten die steeds meer milieuvriendelijk zijn.
A U T O R A D I O
INLEIDING ................................................................................239 TIPS ...........................................................................................239 TECHNISCHE GEGEVENS ................................................241 SNELGIDS ..................................................................................242 Algemene functies..................................................................243 Radiofuncties...................................................
AUTORADIO MP3 WERKING .....................................................................265 KEUZE VAN MP3-SESSIES OP HYBRIDE DISKS ..........266 DISPLAY-INFORMATIE ........................................................266 KEUZE VAN VOLGENDE/VORIGE MAP .......................267 STRUCTUUR VAN DE MAPPEN......................................267 238 AUX (uitsluitend bij het Blue&Me™ systeem) .............267 INLEIDING..............................................................................
INLEIDING TIPS Verkeersveiligheid Raak, voordat u gaat rijden, vertrouwd met de verschillende functies van de autoradio (bijv. het opslaan van radiostations). Ontvangstomstandigheden Tijdens het rijden veranderen de ontvangstomstandigheden voortdurend. De ontvangst kan gestoord worden door de aanwezigheid van bergen, gebouwen of bruggen, of wanneer u ver verwijderd bent van de zender. Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel voor de bestuurder als de passagiers gevaarlijk zijn.
AUTORADIO 240 ❒ gebruik nooit chemische reinigingsproducten (bijv. antistatische of thinner sprays) omdat deze het oppervlak van de CD's kunnen beschadigen; ❒ berg na het luisteren de CD's weer op in hun doosjes om beschadiging te voorkomen; ❒ stel de CD's niet langdurig bloot aan direct zonlicht, hoge temperaturen of vocht; ❒ plak geen stickers op het oppervlak van de CD en schrijf niet met pen of potlood op het oppervlak; ❒ Gebruik nooit CD's met veel krassen, barsten of vervormingen etc.
Luidsprekers voor Basic Audio specificatie Voorste luidsprekers ❒ 2 low full-range luidsprekers met Ø 165 mm in het deurpaneel. Achterste luidsprekers ❒ 2 low full-range luidsprekers met Ø 130 mm in het deurpaneel.
AUTORADIO SNELGIDS fig.
Algemene functies Functies Modus Inschakelen toets kort indrukken Uitschakelen toets kort indrukken Volumeregeling knop linksom/rechtsom draaien FM AS Keuze radiobron FM1, FM2, FM Autostore toets kort achter elkaar indrukken AM Keuze radiobron MW1, MW2 toets kort achter elkaar indrukken MEDIA Keuze CD/Media Player bron (alleen met Blue&Me™) / AUX (alleen met Blue&Me™, voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar aanwezig) toets kort achter elkaar indrukken Volume in-/uitschakelen (Mute/Pause)
Radiofuncties Toets Functies Radiostation zoeken: - Automatisch zoeken - Handmatig zoeken Automatisch zoeken: of toets indrukken (langer ingedrukt houden voor snel vooruitzoeken) Handmatig zoeken: of toets indrukken (langer ingedrukt houden voor snel vooruitzoeken) Huidige radiostation opslaan Toetsen 1 t/m 6 voor preset/geheugen langer ingedrukt houden Opgeslagen radiostation oproepen Toetsen 1 t/m 6 voor preset/geheugen kort indrukken AUTORADIO 123456 CD-functies Toets Functies CD uitwerpen 244
Media Player functies (alleen bij Blue&Me™) Functies Modus Keuze vorige/volgende map/artiest/genre/album op basis van de actieve keuzemodus Toets kort indrukken Vorige/volgende nummer weergeven Toets kort indrukken AUTORADIO Toets 245
BEDIENINGSTOETSEN OP STUURWIEL (voor bepaalde uitvoeringen/markten) 1 0 2 3 4 AUTORADIO fig.
Functies SRC Radio: automatisch zoeken naar volgende beschikbare station - CD/CD MP3: volgende nummer selecteren Toets indrukken Radio: automatisch zoeken naar vorige beschikbare station - CD/CD MP3: vorige nummer selecteren Toets indrukken AUTORADIO Toets 247
INLEIDING AUTORADIO De autoradio biedt de volgende functies: 248 Radio ❒ PLL-tuner met FM/AM/MW golfbanden; ❒ RDS (Radio Data System) met TA-functie (verkeersinformatie) - TP (verkeersprogramma's) EON (Enhanced Other Network) - REG (regionale programma's); ❒ AF: zoeken naar alternatieve frequenties in RDS; ❒ voorbereiding voor noodberichten; ❒ automatisch/handmatig afstellen op stations; ❒ FM Multipath detector; ❒ handmatige opslag van 30 stations: 18 op FMgolfband (6 op FM1, 6 op FM2, 6 op FMT), 12 op
Media Player (alleen met Blue&Me™) Zie voor de functies van de Media Player het Blue&Me™ supplement. AUX (alleen met Blue&Me™) (voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar aanwezig) ❒ Selectie AUX-bron; ❒ AUX Offset functie: afstelling volume van draagbaar apparaat op dat van een van de andere bronnen; ❒ Draagbare speler afspelen. FUNCTIES EN INSTELLINGEN INSCHAKELING VAN DE AUTORADIO De autoradio wordt ingeschakeld als er kort op de toets/knop (ON/OFF) wordt gedrukt.
CD-FUNCTIE KIEZEN Door kortstondig op de MEDIA toets te drukken, kan de CD-functie gekozen worden. AUTORADIO GEHEUGENFUNCTIE AUDIOBRON Als een andere functie (bijv. de radio) wordt gekozen, terwijl naar een CD wordt geluisterd, dan wordt de weergave onderbroken en weer vanuit hetzelfde punt hervat als naar de CD-bron wordt teruggekeerd. Als een andere functie wordt gekozen terwijl naar de radio wordt geluisterd, dan wordt afgestemd op het laatst gekozen station als weer naar de radio wordt teruggekeerd.
Door kortstondig op de toetsen te drukken, zullen de niveaus in stappen veranderen. Door ze langer ingedrukt te houden, zullen de niveaus sneller veranderen. Kies de waarde " 0 " om de audio-uitgangen rechts en links op dezelfde waarde in te stellen. FADERREGELING Ga als volgt te werk: ❒ Gebruik de of toets om “Bass” of “Treble” in het AUDIO-menu in te stellen; ❒ druk op de of toets om de lage of hoge tonen te verhogen/verlagen.
De toestand van de functie (in- of uitgeschakeld) wordt enige seconden op de display getoond door het opschrift “Loudness On” of "Loudness Off”. AUTORADIO EQ-FUNCTIE (inschakeling/uitschakeling equalizer) 252 De ingebouwde equalizer kan in- of uitgeschakeld worden. Wanneer de equalizerfunctie is uitgeschakeld, kunnen uitsluitend de audioinstellingen "Bass" (lage tonen) en "Treble" (hoge tonen) geregeld worden, terwijl als de functie is ingeschakeld tevens de geluidscurven geregeld kunnen worden.
Opmerking De instellingen AF SWITCHING, TRAFFIC INFORMATION en REGIONAL MODE zijn alleen bij FM mogelijk. AF SWITCHING functie (zoeken alternatieve frequenties) De autoradio kan op twee verschillende manieren werken in het RDS-systeem: ❒ "AF Switching On": zoeken naar alternatieve frequenties ingeschakeld (de letters "AF" verschijnen op de display); ❒ "AF Switching Off": zoeken naar alternatieve frequenties niet ingeschakeld.
Als de AF-functie is ingeschakeld en de radio kan het afgestemde station niet meer ontvangen, dan activeert de radio het automatische zoeken en verschijnt het bericht "FM Search" op de display (alleen bij autoradio's van hoog niveau). Als de AF-functie is uitgeschakeld, blijven de resterende RDS-functies, zoals de weergave van de naam van het station, altijd actief. De AF-functie kan alleen op FM-golfbanden geactiveerd worden.
De huidige status van de functie verschijnt op de display: ❒ "Regional On": functie ingeschakeld; ❒ "Regional Off": functie uitgeschakeld. Als de functie is uitgeschakeld en men heeft afgestemd op een regionaal station in een bepaald gebied en men komt in een ander gebied, dan zal het regionale station dat in het nieuwe gebied ontvangen wordt uitgezonden worden.
De volgende instellingen zijn beschikbaar: ❒ "Title" (titel van nummer, als de ID3-TAG beschikbaar is); ❒ "Author" (auteur van nummer, als ID3-TAG beschikbaar is); ❒ "Album" (albumnaam, als ID3-TAG beschikbaar is); ❒ "Folder" name (aan de map toegewezen naam); ❒ "File" name (aan het MP3-bestand toegewezen naam); AUTORADIO SPEED VOLUME functie (snelheidsafhankelijke volumewijziging) 256 Deze functie past automatisch het volume aan de voertuigsnelheid aan, door het volume te verhogen als de snelheid toene
SPEECH VOLUME functie (instelling telefoonvolume) Als aan de (ON/OFF) toets/knop wordt gedraaid of als de / toetsen worden ingedrukt, kan met deze functie het volume ingesteld worden (instellingen van 1 tot 40) of worden uitgeschakeld (OFF-instelling) voor de Telefoon en Blue&Me™ (behalve de Media Player functie). De display toont de huidige functiestatus: ❒ "Speech Off": functie uitgeschakeld. ❒ “Speech volume 23”: functie ingeschakeld met volume-instelling 23.
SYSTEM RESET functie DIEFSTALBEVEILIGING Deze functie wordt gebruikt om alle instellingen naar de fabriekswaarden terug te stellen. De opties zijn: ❒ NO: geen restore-bewerking; ❒ YES: de defaultparameters zullen hersteld worden. Tijdens deze bewerking verschijnt het opschrift "Resetting" op de display. Na de bewerking wijzigt de bron niet en wordt de voorgaande situatie weergegeven.
Paspoort autoradio Dit document is het eigendomsbewijs van de autoradio. Op het paspoort van de autoradio staan het model, het serienummer en de geheime code aangegeven. Opmerking Bewaar dit autoradio paspoort op een veilige plek, zodat bij diefstal van de autoradio de betreffende informatie aan de bevoegde instanties gegeven kan worden. Neem, in geval van zoekraken van het paspoort van de autoradio, contact op met het Fiat Servicenetwerk, neem uw identiteitsbewijs en de eigendomsdocumenten van uw auto mee.
RADIO (TUNER) AUTORADIO INLEIDING Wanneer de autoradio wordt ingeschakeld, dan wordt de audiobron ingeschakeld die vóór het uitschakelen beluisterd werd: Radio, CD, CD MP3 of Media Player (alleen met Blue&Me™) of AUX (alleen met Blue&Me™, voor bepaalde uitvoeringen/markten). Druk, om de radio te kiezen wanneer naar een andere audiobron wordt geluisterd, kortstondig op de toets FM AS of AM, afhankelijk van de gewenste golfband.
Druk kortstondig op de of toets om automatisch te zoeken naar het volgende station dat in de gekozen richting ontvangen kan worden. Als de of toets langer ingedrukt wordt gehouden, dan start het snel zoeken. Wanneer de toets wordt losgelaten, zal de tuner stoppen bij het eerstvolgende station dat ontvangen kan worden. Als de TA-functie (verkeersinformatie) is ingeschakeld, zal de tuner alleen naar stations zoeken die verkeersinformatie en -berichten uitzenden.
AUTORADIO 262 ONTVANGST VAN NOODBERICHTEN EON FUNCTIE (Enhanced Other Network) De autoradio kan in de RDS-modus noodberichten ontvangen in geval van uitzonderlijke omstandigheden of situaties die gevaar van algemene aard kunnen opleveren (aardbevingen, overstromingen enz.), indien deze worden uitgezonden door het station waarop is afgestemd. Deze functie wordt automatisch ingeschakeld en kan niet worden uitgeschakeld.
INLEIDING Dit hoofdstuk beschrijft uitsluitend de varianten voor wat betreft de werking van de CD-speler: zie voor een beschrijving van de werking van de autoradio het hoofdstuk “Functies en Instellingen”.
De CD kan niet worden uitgeworpen als de autoradio uitgeschakeld is. Als de uitgeworpen CD weer in de speler wordt geplaatst zonder dat hij volledig uit de sleuf is verwijderd, dan schakelt de radio niet over op de CD-speler. AUTORADIO Mogelijke foutmeldingen 264 Als de ingebrachte CD niet gelezen kan worden (bijv. omdat er een CD ROM is geplaatst of omdat de CD ondersteboven is geplaatst of omdat er sprake is van een leesfout) verschijnen op het display de woorden "CD error".
Druk, om de CD-speler in de pauzestand te zetten, op de toets. Het opschrift "CD Pause" verschijnt op de display. Druk, om het nummer weer af te spelen, opnieuw op de toets. Als een andere audiobron wordt gekozen, dan wordt de pauze-functie uitgeschakeld. CD MP3-SPELER INLEIDING Dit hoofdstuk beschrijft uitsluitend de varianten voor wat betreft de werking van de CD MP3-speler: zie voor een beschrijving van de werking van de autoradio het hoofdstuk “Radio" en "CD MP3speler”.
AUTORADIO De kenmerken en de werking voor de weergave van MP3-bestanden zijn als volgt: ❒ de gebruikte CD-ROM’s moeten zijn gebrand volgens de ISO 9660 standaard; ❒ de muziekbestanden moeten de extensie “.mp3” hebben: bestanden met een andere extensie kunnen niet afgespeeld worden; ❒ de volgende weergavefrequenties kunnen afgespeeld worden: 44.1 kHz, stereo (96 tot 320 kbit) - 22.05 kHz, mono of stereo (32 tot 80 kbit); ❒ nummers met een variabele bit-rate kunnen afgespeeld worden.
Druk op de toets om een van de volgende mappen te kiezen of druk op de toets om een vorige map te kiezen. De display toont het nummer en de naam van de map (bijv. "DIR 2 XXXXXX"). XXXXXX: naam van de map (de display toont alleen de eerste 8 tekens). De mappen worden achter elkaar geselecteerd: de eerste map wordt na de laatste map geselecteerd en andersom. Als binnen 2 seconden geen enkele andere map/nummer wordt geselecteerd, dan wordt het eerste nummer van de nieuwe map afgespeeld.
AUTORADIO PROBLEEMOPLOSSING De CD kan niet ingebracht worden ALGEMEEN Er is al een CD ingebracht. Druk op de verwijder de CD. Laag volume LEZEN VAN MP3-BESTAND De Fader-functie moet zijn ingesteld op de waarden "F" (voor), om te voorkomen dat het uitgangsvermogen van de autoradio vermindert en het volume wordt uitgezet als de fader is ingesteld op R+9.
NOTITIES
ALFABETISCH REGISTER ABS ............................................... 76 Accu.............................................. 197 – advies voor verlengen levensduur.............................. 197 – vervangen ............................... 197 Accu (opladen) ........................... 178 Achterklep.................................... 66 Achterruitsproeier ..................... 50 – vloeistofniveau achterruitsproeier ................ 195 Achterruitwisser .........................
WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 270 Dieselfilter ................................... Dimlicht – bediening ................................. Display........................................... – Bedieningsknoppen............... DPF (Dieselroetfilter)............... DPF filter ..................................... DRL (Dagverlichting) ................. Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging)......
– typen lampen......................... 162 Kentekenverlichting – lamp vervangen..................... 169 Lampjes op instrumentenpaneel................. 137 Kinderen (veilig vervoeren) lamp vervangen .................. 165-167 – "Isofix" kinderzitje montage .......................115 - 116 Lamp vervangen Klimaatcomfort ........................... 33 – buitenverlichting ................... 164 Klimaatregeling............................ 32 – interieurverlichting............... 170 – Bagageruimte (inhoud)....
Parkeerlichten ............................ 47 Rem (mechanisch WEGWIJS IN UW AUTO VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 272 Parkeersensoren ......................... Parkeren....................................... Plafondverlichting achter – lamp vervangen..................... Plafondverlichting – bagageruimteverlichting ....... – plafondverlichting voor ........ Plafondverlichting voor – bediening .......................
Traction Plus-systeem................ Transmissie.................................. Trekken van aanhangers ........... Trip Computer – Trip Computer....................... – Trip Computer waarden...... – TRIP knop ............................... TRIP knop..................................... Universeel Isofix kinderzitje... "Universeel" kinderzitje monteren................................... Universele Isofix (kinderzitje) .............................. Veiligheid ....................................
Fiat Group Automobiles S.p.A. - Parts&Services - Technical Services - Service Engineering Largo Senatore G. Agnelli, 3 - 10040 Volvera - Torino (Italia) Druknummer 603.99.
NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.