COP FULL BACK LUM NL.qxp 29/04/16 16:49 Pagina 1 F I A T F U L L B A C K NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FCA Italy S.p.A. behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
COP FULL BACK LUM IT.qxp_500 UM ITA 23/02/16 09:51 Pagina 2 PERCHÈ SCEGLIERE RICAMBI ORIGINALI Noi che abbiamo ideato, progettato e costruito il tuo veicolo, lo conosciamo davvero in ogni singolo dettaglio e componente. Nelle officine autorizzate Fiat Professional Service trovi tecnici formati direttamente da noi che ti offrono qualità e professionalità in tutti gli interventi di manutenzione.
Beste klant, Wij feliciteren en bedanken u dat u voor een Fiat Fullback hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit voertuig te leren kennen en het op de beste manier te gebruiken. Dit boekje bevat informatie, adviezen en belangrijke waarschuwingen voor een juist gebruik van het voertuig, zodat u het beste uit de technologische eigenschappen van uw Fiat Fullback kunt halen.
AANDACHTIG DOORLEZEN TANKEN Tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen die aan de Europese norm EN590 voldoet. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie, door de veroorzaakte schade, ongeldig maken. DE MOTOR STARTEN Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in de vrijstand.
GEBRUIK VAN HET INSTRUCTIEBOEK BEDIENINGSAANWIJZINGEN Elke keer als er aanwijzingen over de richting van het voertuig worden gegeven (links/rechts of vooruit/achteruit), dan moeten deze begrepen worden als gezien door een inzittende op de bestuurdersstoel. Speciale uitzonderingsgevallen op deze regel zullen duidelijk in de tekst zijn aangegeven.
WAARSCHUWINGEN EN VOORZORGSMAATREGELEN Tijdens het lezen van dit Instructieboek zult u een reeks WAARSCHUWINGEN aantreffen om handelswijzen te voorkomen die tot schade aan uw voertuig zouden kunnen leiden. Er zijn ook VOORZORGSMAATREGELEN die zorgvuldig moeten worden opgevolgd om onjuist gebruik van de onderdelen van het voertuig te voorkomen, die zouden kunnen leiden tot ongevallen of letsel. Daarom moeten alle WAARSCHUWINGEN en VOORZORGSMAATREGELEN altijd zorgvuldig in acht genomen worden.
VERANDERINGEN/WIJZIGINGEN AAN HET VOERTUIG BELANGRIJK Elke verandering of wijziging aan het voertuig kan ernstige negatieve invloed hebben op de veiligheid en de wegligging ervan, hetgeen kan leiden tot ongevallen waarbij de inzittenden zelfs dodelijk gewond kunnen raken. OPTIONELE ACCESSOIRES Als na aanschaf van het voertuig besloten wordt elektrische accessoires te monteren die constante elektrische voeding nodig hebben (radio, satellietbewaking diefstalalarm enz.
6
GRAFISCHE INHOUDSOPGAVE KENNISMAKING MET HET VOERTUIG KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN NOODGEVALLEN SERVICE EN ONDERHOUD TECHNISCHE GEGEVENS INDEX
GRAFISCHE INHOUDSOPGAVE 5 3 6 4 1 1 2 1 KOPLAMPEN Soorten gloeilampen . . . . . . . . . . . 236 Dagrijlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46 Dimlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46 Koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46 Lamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . 236 WIELEN Banden en wielen . . . . . . . . . . . . . . 287 Bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . 287 Een wiel vervangen . . . . . . . . . . . .
GRAFISCHE INHOUDSOPGAVE 2 3 1 1 2 ACHTERLICHTEN Soorten gloeilampen . . . . . . . . . . . 236 Lamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . 236 LAADRUIMTE Belading . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78 Openen/sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34 HOOG GEMONTEERD DERDE REMLICHT Soorten gloeilampen . . . . . . . . . . . 236 lamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . .
1 6 2 3 9 1 4 1 5 3 LUCHTROOSTERS Luchtroosters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 ELEKTRISCHE RUITBEDIENING Schakelaars bestuurderszijde . . . . 73 Schakelaars passagierszijde . . . . . 73 INSTRUMENTENPANEEL Bedieningspaneel en boordinstrumenten . . . . . . . . . . . . . . . . 92 Multi-informatiedisplay . . . . . . . . . . . 92 Indicatie- en waarschuwingslampjes . . . . . . . . . . . 101 6 7 8 PLANCIA VERWARMING/KLIMAATREGELING Bedieningspaneel . . . . . . . . . . . . . . .
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 12 KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Grondige kennis van uw nieuwe voertuig begint hier. In dit boekje is op eenvoudige en rechtstreekse wijze beschreven hoe uw voertuig gemaakt is en hoe het werkt. Daarom adviseren wij u het comfortabel zittend in uw voertuig te lezen, dan kunt u met eigen ogen onmiddellijk zien wat hier beschreven is. SLEUTELS . . . . . . . . . . . . . . CONTACTSLOT . . . . . . . . . . . PORTIEREN . . . . . . . . . . . . . STOELEN. . . . . . . . . . . . . . .
SLEUTELS 1 die een magnetisch veld genereren. Uit de buurt van apparaten houden die sterke elektromagnetische golven uitzenden, zoals mobiele telefoons, draadloze apparaten en apparatuur met een hoge frequentie (inclusief medische apparatuur). Niet reinigen met ultrasone reinigingstoestellen of vergelijkbare apparatuur. Niet blootstellen aan hoge temperaturen of vochtigheid. 3 2 4 4 5 AH3100320 1. Hoofdsleutel 2. Hoofdsleutel (plaat) 3. Keyless Entry-sleutel 4. Keyless Operation-sleutel 5.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 14 voorwerp raakt. Als het handvat van de sleutel metaal of een andere sleutel raakt. Als de sleutel andere sleutels van startonderbrekers raakt of er in de buurt is (inclusief de sleutels van andere voertuigen); neem in dergelijke gevallen het voorwerp of de extra sleutel bij de sleutel van het voertuig weg. Probeer vervolgens de motor nog een keer te starten. Als de motor niet start, raden we u aan contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk.
De bevestigingsfunctie (die de portiervergrendeling of -ontgrendeling aangeeft met het knipperen van de richtingaanwijzers) kan worden uitgeschakeld. Het aantal keer dat de richtingaanwijzers knipperen tijdens de bevestigingsfunctie kan worden gewijzigd. Op voertuigen met een Keyless Operation-systeem kan een geluidssignaal worden afgegeven als een sleutelloze handeling wordt verricht.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Procedure voor het vervangen van de batterij van de sleutel 5. Introduceer een nieuwe batterij (CR1616) met de pluskant (C) omlaag. 1) 3) Zorg ervoor dat u statisch ontladen bent door een geaard metalen voorwerp aan te raken, voordat u de batterij vervangt. Opmerking Vervangende batterijen zijn verkrijgbaar bij een elektronicazaak. Opmerking Indien gewenst, kan de batterij bij een Fiat Servicepunt worden vervangen. Keyless Entry-sleutel 1.
11 AF0006861 2. Verwijder de oude batterij. 3. Introduceer een nieuwe batterij (CR2032) met de pluskant (A) omhoog. A KEYLESS OPERATION-SYSTEEM Met het Keyless Operation-systeem kunt u de portieren vergrendelen en ontgrendelen, de motor starten en de bedieningsmodus wijzigen door eenvoudigweg de Keyless Operation-sleutel bij u te dragen. De knoppen op de Keyless Operation-sleutel kunnen ook worden gebruikt als de knoppen op de sleutel voor het Keyless Entry-systeem.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 18 In de buurt van apparatuur die sterke radiogolven uitzendt, zoals een energiecentrale, een radio-/ televisiezendstation of een vliegveld. In de buurt van een communicatieapparaat, zoals een mobiele telefoon of radiotoestel, of in de buurt van een elektronisch apparaat, zoals een pc. Als de Keyless Operation-sleutel een metalen voorwerp raakt of erdoor wordt afgedekt. Als een Keyless Entry-systeem in de buurt wordt gebruikt.
Werkingsbereik voor het starten van de motor en het wijzigen van de bedieningsmodus Het werkingsbereik is het interieur van het voertuig. Opmerking Als de Keyless Operation-sleutel zich in een kleine houder bevindt, zoals het dashboardkastje, op het instrumentenpaneel, het opbergvak in het portier of de bagageruimte, is het wellicht niet mogelijk de motor te starten en de bedieningsmodus te wijzigen, zelfs niet als de sleutel zich binnen het werkingsbereik bevindt.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 20 functie werkt niet onder de volgende omstandigheden: De Keyless Operation-sleutel bevindt zich in het voertuig. Er is een portier open of niet goed dicht. De bedieningsmodus staat niet op "OFF". Opmerking De tijd tussen het ontgrendelen en het automatisch vergrendelen kan worden gewijzigd. Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk. Bevestiging van vergrendeling en ontgrendeling De handeling kan zoals onderstaand weergegeven worden bevestigd.
Werking van het Dead Lock-systeem Voor voertuigen uitgerust met het Dead Lock-systeem, kan het Dead Lock-systeem worden ingeschakeld met gebruik van de vergrendel-/ ontgrendelknop van het bestuurdersportier of voorste passagiersportier. Raadpleeg "Dead Lock-systeem".
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 22 Inschakeling van het waarschuwingssysteem Om te voorkomen dat het voertuig wordt gestolen of dat het Keyless Operation-systeem per ongeluk wordt gebruikt, worden de lamp en zoemer gebruikt om de bestuurder te waarschuwen. Zoemer Onderdeel Oorzaak Knipperen De externe zoemer gaat 4 keer af. De interne zoemer gaat af.
Zoemer Onderdeel Oorzaak Opmerking / oplossing Knipperen De externe zoemer gaat ongeveer 3 seconden af. Preventief systeem voor niet goed gesloten portieren Als de bedieningsmodus op "OFF" staat en u de portieren probeert te vergrendelen door op de vergrendel-/ontgrendelknop van het bestuurdersportier of voorste passagiersportier te drukken, terwijl een van de portieren niet goed is gesloten. — Knipperen Geen geluid Keyless Operationsysteem De batterij van de Keyless Operation-sleutel is leeg.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 24 Zoemer Onderdeel Oorzaak Opmerking / oplossing Branden Interne zoemer gaat af (constante geluiden) Keyless Operationsysteem Er is sprake van een storing in het elektrische systeem. Zet onmiddellijk het voertuig stil op een veilige plaats en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. Knipperen De externe zoemer gaat ongeveer 3 seconden af. De interne zoemer gaat ongeveer 1 minuut af.
Zoemer Onderdeel Oorzaak Opmerking / oplossing Branden Geen geluiden Er is sprake van een storing in de Startonder brekingssysteem elektronische startonderbreking (antidiefstalsysteem). Zet de bedieningsmodus op "OFF" en start de motor nog een keer. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk, als de waarschuwing niet wordt geannuleerd. Knipperen De interne zoemer gaat af Stuurslot Het stuurslot blijft op slot. de procedure van de referentiepagina. Raadpleeg "Stuurslot".
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG CONTACTSLOT Opmerking Als het voertuig is uitgerust met een elektronische startonderbreker. Om de motor te starten, moet de ID-code die de zender in de sleutel verzendt, overeenkomen met de ID-code die in de computer van de startonderbreker is geregistreerd. Raadpleeg "Elektronische startonderbreker (antidiefstalsysteem)". (indien aanwezig) 20 AG0004466 LOCK De motor is afgezet en het stuurwiel zit op slot.
Opmerking Uw voertuig is uitgerust met een elektronische startonderbreker. Om de motor te starten, moet de ID-code die de zender in de sleutel verzendt, overeenkomen met de ID-code die in de computer van de startonderbreker is geregistreerd. Raadpleeg "Elektronische startonderbreker (antidiefstalsysteem)". 22 AHA105990 4) 5) 6) 7) Opmerking Als u de motorschakelaar gebruikt, druk deze dan volledig in.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Automatische stroomonderbreking ACC Als de bedieningsmodus ongeveer 30 minuten op "ACC" heeft gestaan, wordt de stroom naar het geluidssysteem en andere elektrische systemen die in die stand kunnen worden gebruikt, automatisch uitgeschakeld. (alleen als het bestuurdersportier is gesloten en de versnellingspook in de stand “P” (parkeren) staat). Als u het bestuurdersportier opent of de motorschakelaar weer bedient, wordt de stroomtoevoer hersteld.
BELANGRIJK 1) Als de motor tijdens het rijden wordt afgezet, werkt het servomechanisme van de remmen niet meer en neemt de remwerking af. Bovendien werkt de stuurbekrachtiging niet en moet meer moeite worden gedaan om te sturen. 2) Laat de sleutel niet lange tijd in de stand "ON" staan, terwijl de motor niet draait, want daardoor loopt de accu leeg. 3) Draai de sleutel niet naar de stand "START", terwijl de motor draait. Hierdoor zou de startmotor kunnen beschadigen.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Opmerking Als het voertuig is uitgerust met het Keyless Operation-systeem, kan het bestuurdersportier met de reservesleutel worden vergrendeld of ontgrendeld. Raadpleeg "Reservesleutel". Vergrendelen zonder sleutel Vergrendelen of ontgrendelen vanuit het voertuig 2 1 28 27 AHA105466 A — Vergrendelen B — Ontgrendelen Opmerking Het bestuurdersportier kan worden geopend zonder de slotschakelaar te gebruiken, door aan de interne handgreep te trekken.
Bestuurdersportier met sleutel (Behalve voor voertuigen met het Keyless Operation-systeem) Bestuurdersportier met sleutel (Behalve voor voertuigen met het Keyless Operation-systeem) A 29 AHA104036 A 31 B A — Vergrendelen B — Ontgrendelen 14) 15) 16) 17) 18) 19) CENTRALE PORTIERVERGRENDELING (indien aanwezig) Als de portieren herhaaldelijk continu worden vergrendeld en ontgrendeld, zou het ingebouwde beveiligingscircuit van de centrale portiervergrendeling in werking kunnen treden en de werking van
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Gebruik van de stand van de versnellingspook (voertuigen met automatische versnellingsbak) Op voertuigen met het Keyless Entry- of het Keyless Operation-systeem kunnen alle portieren met de versnellingspook worden ontgrendeld door de versnellingspook in de stand "P" (parkeren) te zetten, terwijl de contactschakelaar of de bedieningsmodus in de stand "ON" staat.
Het systeem uitschakelen Als de volgende handeling is verricht, worden alle portieren ontgrendeld en het Dead Lock-systeem uitgeschakeld. De ontgrendelknop (B) op de sleutel wordt ingedrukt. De vergrendel-/ontgrendelknop (C) van het bestuurdersportier of voorste passagiersportier wordt ingedrukt, terwijl u de Keyless Operation-sleutel bij u draagt.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG ACHTERKLEP Openen Trek de handgreep omhoog en doe de achterklep omlaag. 36 AHA101875 Sluiten Doe de achterklep omhoog en sluit hem met genoeg kracht om hem stevig op zijn plaats te vergrendelen. 37 AHA101888 23) 24) 25) 26) 27) 28) 34 BELANGRIJK 11) Zorg ervoor dat alle portieren gesloten zijn: rijden met niet goed gesloten portieren is gevaarlijk.
26) Zorg ervoor dat de achterklep stevig dicht zit, voordat u wegrijdt. Als de achterklep opengaat tijdens het rijden, kunnen de voorwerpen in de bagageruimte eruit vallen en op de weg terechtkomen. 27) Als het dead lock systeem is ingeschakeld, dan is het niet meer mogelijk om de portieren vanuit het interieur te openen. Controleer daarom, voordat het voertuig wordt verlaten, of er niemand meer aan boord is.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Opmerking Bedien de schakelaar met draaiende motor, om te voorkomen dat de accu leegraakt. PASSENGER AIRBAG Passagiersstoel (enkele cabine en dubbele cabine) Klap de rugleuning van de passagiersstoel naar voren, om toegang te krijgen tot de gereedschapskist (enkele cabine). Raadpleeg "Gereedschap, krik en krikhandgreep". Trek aan de band en klap de rugleuning naar voren.
Het stoelkussen opklappen (anderhalve cabine) De linker- en rechterstoelkussens kunnen afzonderlijk worden opgeklapt. Breng de stoelkussens omhoog om ze op te klappen. Zet het stoelkussen stevig vast door de bevestigingsband (A) aan de hoofdsteun (B) van de achterstoel te bevestigen. 45 A B 44 AHA103000 Opmerking Gebruik de armleuning niet om op te klimmen of te gaan zitten. Hierdoor zou de armleuning kunnen beschadigen.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 38 35) Om het risico op persoonlijk letsel in geval van een botsing of plotseling remmen te verkleinen, moeten de rugleuningen altijd rechtop staan als het voertuig in beweging is. De bescherming die de veiligheidsgordels bieden, kan enorm afnemen als de rugleuning is gekanteld. Als de rugleuning is gekanteld, is het risico dat de passagier onder de veiligheidsgordel door glijdt groter, wat kan leiden tot ernstig letsel.
HOOFDSTEUNEN zetten. Duw na de verstelling de hoofdsteun omlaag om te controleren of hij goed vastzit. 42) 43) 44) 45) 46) 47) B A A 48 AHA103039 A 46 AHA103013 Opmerking De hoofdsteunen van de buitenste stoelen van de achterbank kunnen niet in hoogte worden versteld. In hoogte verstellen Stel de hoogte van de hoofdsteun dusdanig af dat het midden van de hoofdsteun zo dicht mogelijk op oorniveau zit, om het risico op letsel in geval van een botsing te verkleinen.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 40 50 AHA103055 BELANGRIJK 42) De verstelling mag alleen in een stilstaand voertuig en met uitgeschakelde motor gebeuren. De hoofdsteunen moeten zodanig versteld worden dat het hoofd en niet de nek er tegenaan steunt. Alleen op deze manier oefenen ze hun beschermende werking uit. Voor een optimale bescherming van de hoofdsteun, moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat men rechtop zit en het hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
STUURSLOT Behalve voor voertuigen uitgerust met het Keyless Operation-systeem Vergrendelen Verwijder de sleutel in de stand "LOCK". Draai het stuurwiel tot het vergrendelt. Ontgrendelen Draai de sleutel naar de stand "ACC", terwijl u het stuurwiel enigszins naar links en rechts draait. Voor voertuigen uitgerust met het Keyless Operation-systeem Vergrendelen Als het bestuurdersportier wordt geopend, terwijl de motorschakelaar en de bedieningsmodus op "OFF" staan, wordt het stuurslot geactiveerd.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 42 BELANGRIJK 48) Probeer het stuurwiel niet te verstellen tijdens het rijden. 49) Het is strikt verboden aftermarketwerkzaamheden uit te voeren waarbij wijzigingen worden aangebracht aan de stuurinrichting of stuurkolom (bijv. de installatie van een diefstalbeveiliging). Dergelijke handelingen kunnen de prestaties en veiligheid van het systeem beïnvloeden, de garantie ongeldig maken en bovendien leiden tot het niet meer voldoen van het voertuig aan de typegoedkeuring.
BUITENSPIEGELS De stand van de spiegel afstellen 50) 51) 52) Handbediende buitenspiegels Stel het spiegeloppervlak met de hand af zoals aangegeven door de pijlen. 56 59 AA0108151 Verblinding verminderen De hendel (A) onderaan de spiegel kan worden gebruikt om de spiegel dusdanig af te stellen dat u zo min mogelijk last hebt van verblinding door de koplampen van voertuigen die in het donker achter u rijden.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 44 4 5 6 7 60 AHA104935 Voor voertuigen met spiegelschakelaar Druk met de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" of "ACC", op de spiegelschakelaar om de spiegels in te klappen. Druk nogmaals op de spiegelschakelaar om de spiegels weer in de oorspronkelijke stand te zetten.
[Behalve voor voertuigen uitgerust met het Keyless Operation-systeem] Draai de contactschakelaar naar de stand "ON" of "ACC". [Voertuigen uitgerust met het Keyless Operation-systeem] Zet de bedieningsmodus op "ON" of "ACC". Automatisch inklappen als de contactschakelaar naar de stand "LOCK" is gedraaid of als de bedieningsmodus op "OFF" is gezet en het bestuurdersportier wordt geopend.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG BUITENVERLICHTING BELANGRIJK 22) De spiegels kunnen met de hand worden in- of uitgeklapt. Als de spiegel echter met de spiegelschakelaar is ingeklapt, moet de spiegel ook weer met de schakelaar worden uitgeklapt, en niet met de hand. Als u de spiegel met de schakelaar inklapt en vervolgens met de hand weer uitklapt, klikt de spiegel niet naar behoren op zijn plaats vast.
— positielichten, achterlampen, kentekenplaat- en instrumentenpaneelverlichting zijn aan — koplampen en andere lampen gaan aan Opmerking Bedien de schakelaar handmatig en laat uw voertuig nakijken, als de schakelaar in de stand "AUTO" staat, maar de lampen niet aan- of uitgaan. Opmerking De gevoeligheid van de automatische in-/uitschakeling kan worden aangepast. Neem voor meer informatie contact op met het Fiat Servicenetwerk. Automatische uitschakeling lampen (koplampen, mistlampen, enz.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Dimlicht (overschakeling grootlicht/dimlicht) Als de lampschakelaar in de stand staat, schakelen de koplampen iedere keer als hendel (A) volledig naar achteren wordt getrokken, over van grootlicht naar dimlicht (of van dimlicht naar grootlicht). Zolang het grootlicht is ingeschakeld, brandt het indicatielampje voor grootlicht op het instrumentenpaneel ook.
69 AA0061205 A — Richtingaanwijzers: gebruik voor een normale afslag stand (A). De hendel gaat automatisch terug als de afslag is genomen. B — Signalering voor een verandering van rijstrook: als de hendel (B) zachtjes wordt bewogen om van rijstrook te veranderen, knipperen de richtingaanwijzers en het indicatielampje op het instrumentenpaneel alleen zolang de hendel wordt bediend.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 50 71 AG0004596 Opmerking De mistkoplampen worden automatisch uitgeschakeld als de koplampen of achterlampen worden uitgeschakeld. Draai de knop naar "ON" om de mistkoplampen weer in te schakelen, als de koplampen of achterlampen weer zijn ingeschakeld. Opmerking Gebruik mistlampen alleen als het mist; anders kunnen de felle lampen het tegemoetkomende verkeer tijdelijk verblinden.
Opmerking Gebruik een sticker die het licht voldoende blokkeert. Als een sticker wordt gebruikt die het licht niet blokkeert, wordt het licht van de koplamp niet geblokkeerd. BELANGRIJK B C Opmerking Lijn de verticale stippellijn uit met de lijn van de reflector in de koplamp. A B C B C A A B C 74 AHE100270 54) De dagrijlichten zijn een alternatief voor het dimlicht als overdag wordt gereden. Het is tevens toegestaan in landen waar dit niet verplicht is.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG INTERIEUR VERLICHTING Binnenverlichting INTERIEURVERLICHTING 1 2 76 75 AHA106144 AA0082787 Achter 1. Binnenverlichting en kaartleeslampjes vóór 2. Binnenverlichting achter Als u de verlichting aan laat zonder dat de motor draait, loopt de accu leeg. Zorg ervoor dat alle verlichting is uitgeschakeld, voordat u het voertuig verlaat. C 77 B A AA0082790 A — AAN De lamp brandt, ongeacht of het portier open of gesloten is.
geopend, schakelt de lamp na ongeveer 30 minuten automatisch uit. Als de lamp automatisch uit is gegaan, gaat de lamp in de volgende gevallen weer branden: Als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet. Als het Keyless Entry- of het Keyless Operation-systeem wordt gebruikt. Als alle portieren worden gesloten. C — UIT De lamp gaat uit, ongeacht of een portier open of gesloten is.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG INT — intermitterend (snelheidsafhankelijk) LO — langzaam HI — snel Intermitterende intervallen afstellen Als de hendel in de stand "INT" (snelheidsafhankelijke intermitterende werking) staat, kunnen de intermitterende intervallen worden afgesteld met knop (1). Mistfunctie Beweeg de hendel in de richting van de pijl en laat hem weer los, om de ruitenwissers één keer te activeren. Gebruik deze functie als u door mist of motregen rijdt.
Als de ruitenwissers niet werken, ondanks dat het regent. A 83 AA0117317 Opmerking Om de rubberen gedeelten van de ruitenwissers te beschermen, verrichten de ruitenwissers deze handeling zelfs niet als de hendel in de stand "AUTO" staat, als het voertuig stilstaat en de omgevingstemperatuur ongeveer 0°C of lager is. Opmerking Dek de sensor niet af door een sticker of label op de voorruit te plakken. Breng ook geen waterafstotend middel aan op uw voorruit.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG bedieningsmodus op "ON" of "ACC" staat, werken de ruitenwissers maar één keer als de hendel naar de stand "MIST" wordt bewogen en weer wordt losgelaten. De ruitenwissers werken constant zolang de hendel in de stand "MIST" staat. 86 85 AG0002332 Als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" staat, werken de wissers eenmaal als de hendel naar de stand "AUTO" wordt bewogen en de knop (C) in de richting van de "+" wordt gedraaid.
Opmerking Als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" of "ACC" staat en de koplampen aan zijn, wordt de koplampsproeier de eerste keer dat aan de hendel voor de ruitensproeier wordt getrokken om de ruitensproeier te activeren, eenmaal geactiveerd.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG AIRCONDITIONINGSSYSTEEM 2 2 M 1 2 3 OFF 4 120 140 5 160 6 180 200 7 12 3 8 4 OFF L 90 R 1 89 AHA106492 1 — Middenrooster 2 — Zijrooster AHA101468 A — dicht B — open Zijroosters Beweeg de knop (A) om de luchtstroomrichting af te stellen. Beweeg de knop (A) zover mogelijk naar buiten om het luchtrooster te sluiten. Opmerking Plaats geen dranken op het instrumentenpaneel.
Modusselectie en luchtstroom uit luchtroosters Gezichtsstand Voet-/ontwasemstand Voet-/gezichtsstand Voetstand Ontwasemstand Opmerking Voor voertuigen met het automatische Stop&Go (AS&G)-systeem, beslaan de ruiten mogelijk niet tijdens gebruik van het automatische Stop&Go (AS&G)-systeem. Druk op de achterruitverwarmingsschakelaar als de ruiten beslaan, om de ruiten schoon te maken.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Verwarming / handmatige airconditioning De verwarming / airconditioning kan alleen worden gebruikt, als de motor draait. 4 2) Bedieningspaneel 1 2 3 1 2 3 OFF 4 5 4 6 97 1. 2. 3. 4. 5. 6. 98 AHA101497 Modusselectieschakelaar Draai de modusselectieschakelaar om de plaats waar de lucht uit de luchtroosters stroomt, te wijzigen (raadpleeg "Modusselectie"). Temperatuurregelingsschakelaar Draai de temperatuurregelingsschakelaar rechtsom voor warmere lucht.
Opmerking Als de modusselectieschakelaar tussen de en staat, stroomt de standen lucht hoofdzakelijk door de beenruimte. Als de modusselectieschakelaar tussen en staat, stroomt de de standen lucht hoofdzakelijk naar de voorruit en de portierruiten. Luchtselectieschakelaar Gebruik de luchtselectieschakelaar om de luchtselectie te veranderen. Buitenlucht wordt in het interieur geblazen. De lucht in het interieur wordt gerecirculeerd.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Combinatie van onverwarmde en verwarmde lucht 1 2 3 OFF 1 2 3 OFF 107 1 2 3 4 OFF AH3100551 AH3100535 Opmerking Richt de luchtstroom van de zijroosters voor een effectieve ontwaseming naar de portierruiten. Ontwasemen van de voor- en portierruiten 59) Opmerking Zet de temperatuurregelingsschakelaar niet op de maximale koelstand. De koele lucht blaast tegen de ruiten en voorkomt condensvorming.
AIRCONDITIONING MET AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (indien aanwezig) De airconditioning kan alleen worden gebruikt, als de motor draait. Bedieningspaneel 4 5 109 3 2 1 6 7 8 9 10 11 12 13 AH1100300 1. Temperatuurregelingsschakelaar 2. Airconditioningsschakelaar 3. MODE-schakelaar 4. Ventilatorsnelheidsschakelaar 5. Luchtselectieschakelaar 6. Achterruitverwarmingsschakelaar 7. AUTO-schakelaar 8. Achterruitverwarmingsschakelaar 9. OFF-schakelaar 10. Temperatuurweergave 11.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 64 5 2 1 3 4 11 6 7 8 9 13 14 10 15 110 12 16 AA1008694 1. Temperatuurregelingsschakelaar bestuurderszijde (voertuigen met linkse besturing) — Temperatuurregelingsschakelaar passagierszijde (voertuigen met rechtse besturing) 2. Airconditioningsschakelaar 3. Ventilatorsnelheidsschakelaar 4. MODE-schakelaar 5.
Opmerking Er zit een temperatuursensor (A) voor de lucht in het interieur op de weergegeven plaats. Plaats nooit iets op de sensor, aangezien de sensor hierdoor niet naar behoren werkt. weergegeven op het display (A). A 113 Opmerking De temperatuurwaarde van de airconditioning wordt op het multi-informatiedisplay afgewisseld met de weergave van de buitentemperatuur. Raadpleeg "De temperatuureenheid veranderen".
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 66 overschakeling de luchtselectie handmatig wordt bediend, wordt de handmatige bediening geselecteerd. Snelle verwarming (Als de temperatuur op de hoogste stand wordt gezet): buitenlucht wordt geïntroduceerd en de airconditioning gaat uit. Snelle verkoeling (Als de temperatuur op de laagste stand wordt gezet): binnenlucht wordt gerecirculeerd en de airconditioning gaat aan. De bovenstaande instellingen zijn de fabrieksinstellingen.
naar de buitenstand voor meer ventilatie, zodat de ruiten niet beslaan. Opmerking Als de motorkoelvloeistoftemperatuur tot boven een bepaald niveau stijgt, schakelt de luchtselectie automatisch over naar de recirculatiestand en gaat het indicatielampje (A) aan. In dit geval schakelt het systeem zelfs niet naar de buitenstand als de luchtselectieschakelaar wordt ingedrukt. Luchtselectie naar wens aanpassen De functies kunnen naar wens worden gewijzigd, zoals hieronder aangegeven.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 68 toerental enigszins toenemen, doordat de aircocompressor automatisch aan/uit wordt geschakeld. Trap het rempedaal van stationair draaiende voertuigen met een automatische versnellingsbak volledig in, om te voorkomen dat het voertuig naar voren rolt. BELANGRIJK Als een probleem met het airconditioningssysteem wordt gedetecteerd, gaat het indicatielampje knipperen.
Achterruitverwarmingsschakelaar Als deze schakelaar wordt ingedrukt, schakelt de modus over naar de modus . Het indicatielampje (A) gaat branden. De geselecteerde modus wordt weergegeven op het display (B) (raadpleeg "Modusselectie"). Bediening van het systeem in de automatische modus B 121 A 120 AHA101598 Opmerking Als de achterruitverwarmingsschakelaar wordt ingedrukt, worden automatisch het airconditioningssysteem en buitenlucht (in tegenstelling tot gerecirculeerde lucht) geselecteerd.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Normaal ontwasemen 4 op de temperatuurregelingsschakelaar te drukken. 5. Druk op de airconditioningsschakelaar. 3 Snel ontwasemen 3 4 1 5 2 Opmerking Als de achterruitverwarmingsschakelaar op voertuigen met een automatisch Stop&Go (AS&G)-systeem wordt ingedrukt, werkt het Stop&Go (AS&G)-systeem niet en wordt de motor zelfs niet automatisch afgezet als het voertuig wordt stilgezet. Dit is om het goede zicht te behouden.
koelefficiëntie af. Teveel koeling is niet goed voor de gezondheid. De binnentemperatuur dient niet meer dan 5 à 6°C lager te zijn dan de buitentemperatuur. Zorg er bij gebruik van het systeem voor dat de luchtinlaat, voor de voorruit, niet is geblokkeerd door bijvoorbeeld bladeren of sneeuw. Als bladeren in de luchtkamer van de luchtinlaat terechtkomen, kan de luchtstroom afnemen en kan de waterafvoer van de luchtkamer verstopt raken.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Type 2 accu onnodig leegloopt. Zet de achterruitverwarming uit zodra de ruit schoon is. Opmerking Gebruik voor het reinigen van de binnenkant van de achterruit een zachte doek en veeg daar zachtjes mee langs de verwarmingsdraden, zonder de draden te beschadigen. A 125 AA0110220 Opmerking Als de achterruitverwarmingsschakelaar op voertuigen met spiegelverwarming wordt ingedrukt, worden de buitenspiegels ontwasemd en ontdooid. Raadpleeg "Spiegelverwarming".
25) Zet de luchtselectieschakelaar op buitenlucht, als de modusselectieschakelaar tussen de standen en staat, om te voorkomen dat de ruiten beslaan (raadpleeg "Luchtselectieschakelaar"). 26) Door langdurig gebruik van de stand (recirculatie) kunnen de ruiten beslaan. 27) Zet de luchtselectieschakelaar op de (recirculatie) en draai de stand temperatuurregelingsschakelaar volledig naar rechts, als de buitenlucht stoffig of anderszins verontreinigd is of een hoge koeling vereist is.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG portierruit automatisch helemaal open/dicht. Bedien de schakelaar zachtjes in tegengestelde richting, als u de beweging van de ruit wilt onderbreken. Passagiersschakelaars Met de passagiersschakelaars kunnen de ruiten van de bijbehorende passagiersportieren worden bediend. Druk de schakelaar in om de ruit te openen en trek de schakelaar omhoog om de ruit te sluiten.
BELANGRIJK 60) Oneigenlijk gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen altijd of de passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende ruiten of door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als het voertuig wordt verlaten om te voorkomen dat onverwachtse bediening van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG DIESELROETFILTER (DPF) altijd zo veilig mogelijk en in afstemming op de wegomstandigheden. (indien aanwezig) Als het DPF-waarschuwingslampje tijdens gebruik van het voertuig knippert Als het DPF-waarschuwingslampje knippert, duidt dat op een storing in het DPF-systeem. Laat het systeem nakijken bij een Fiat Servicepunt. Het dieselroetfilter (DPF) is een element dat de meeste roetdeeltjes (PM) in de uitlaatgassen van een dieselmotor opvangt.
29) Pas de rijsnelheid altijd aan de verkeers- en weersomstandigheden aan en houd u altijd aan de verkeersregels. De motor afzetten terwijl het DPF-symbool brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de motorolie. Daarom wordt het aanbevolen om altijd te wachten tot het symbool is gedoofd voordat de motor wordt afgezet, door bovenstaande aanwijzingen te volgen.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 75) Om veiligheidsredenen moet de achterklep tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer dus altijd of de motorkap goed gesloten en vergrendeld is. Mocht u tijdens het rijden merken dat de motorkap niet goed vergrendeld is, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de correcte manier. BELANGRIJK 134 AHA102478 72) 73) 74) 75) Opmerking Als de motorkap op deze manier niet goed sluit, laat hem dan iets hoger los.
77) Als u brandstof in een reservetank wilt meenemen, moet dit met inachtneming van de wettelijke voorschriften gebeuren door alleen een typegoedgekeurde tank te gebruiken die stevig met de sjorogen is verankerd. Bedenk echter wel dat op deze manier het risico op brand bij een ongeval toeneemt. AANHANGWAGENS TREKKEN Raadpleeg het Fiat Servicenetwerk, als u een aanhangwagen wilt trekken met een voertuig dat is uitgerust met een trekinrichting die voldoet aan alle relevante plaatselijke voorschriften.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Anderhalve cabine Dubbele cabine Dubbele cabine 1 30 mm 30 mm 14 40 mm 40 mm 2 55 mm 55 mm 15 1.482 mm 1.482 mm 3 60 mm 60 mm 16 502,5 mm 502,5 mm 4 925 mm 925 mm 17 541 mm 541 mm 5 19,5 mm 19,5 mm 6 88 mm 88 mm 7 681 - 697 mm 699 mm (1) Onderdelen 7, 8, 9, 10, 11: bij totale onbeladen massa. De waarden onder onderdelen 7, 8, 9, 10, 11 zijn van toepassing op onbeladen voertuigen.
het brandstofverbruik. Extra voorzorgsmaatregelen voor voertuigen met een automatische versnellingsbak We raden aan op hellingen of bij lage snelheden in de sportstand de tweede versnelling te gebruiken. Gebruik in berggebieden in de sportstand de eerste versnelling om de motorrem beter te kunnen benutten en het remsysteem te ondersteunen. Zorg er echter voor dat het toerental het maximumtoerental voor de geselecteerde versnelling niet overschrijdt.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Montagepositie voor de uitneembare asbak De uitneembare asbak kan op de aangegeven plaatsen worden gemonteerd. 140 AANSTEKER (indien aanwezig) De aansteker kan worden bediend met de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" of "ACC". AHA106564 ASBAK (indien aanwezig) 78) A 33) 34) 35) 36) 143 Open het deksel om de uitneembare asbak te gebruiken. A — Duw hem helemaal naar binnen.
Laat kinderen de aansteker niet gebruiken en er niet mee spelen, aangezien dit kan leiden tot brandwonden. stekker in het stopcontact. Gebruik geen elektrische apparaten die niet zijn goedgekeurd door FCA. Hierdoor zou het contact kunnen beschadigen. Als u de aansteker met een beschadigd contact gebruikt, kan de aansteker naar buiten schieten of vast komen te zitten, na te zijn ingedrukt.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG Opmerking Als de lichtschakelaar in de of staat, gaat het lampje stand in het dashboardkastje branden. Raadpleeg "Combinatieschakelaar koplampen en dimlicht". Tunnelconsolebakje Het tunnelconsolebakje is op het gedeelte van de vloerconsole aangebracht. Type 1 146 149 AHA105974 1. Dashboardkastje 2. Zonnebrilhouder 3. Kastje in vloerconsole 4. Tunnelconsolebakje Dashboardkastje Het dashboardkastje kan met de sleutel worden vergrendeld en ontgrendeld.
de benodigde lengte van de kabel die uit de opslagruimte steekt, te gebruiken. Opmerking Gebruik het tunnelconsolebakje niet als asbak. Hierdoor zou brand kunnen ontstaan en het bakje kunnen beschadigen. Kastje in vloerconsole In het kastje in de vloerconsole zit een bovenste en een onderste opbergvak. Het kastje in de vloerconsole kan ook als armleuning gebruikt worden. A Brilhouder (waar aanwezig) Open het deksel door erop te drukken.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 155 AHA101729 Voor de achterbank Doe de armleuning omlaag om de bekerhouder te gebruiken. 157 AHA101745 Opmerking Doe geen bekers of blikjes frisdrank in de flessenhouder. Opmerking Draai de dop stevig op flessen voordat ze in de flessenhouder worden bewaard. Opmerking Sommige flessen zijn te groot of hebben niet de juiste vorm om in de houder te passen. 158 AHA101758 Opmerking Hang geen zware bagage (meer dan 4 kg) aan de haak. Hierdoor zou de haak kunnen beschadigen.
in- of uitstappen. De handgrepen zouden los kunnen komen, waardoor u kunt vallen. JASHAAK (indien aanwezig) Aan de achterste plafondhandgreep zit een jashaak. 160 AHA106115 84) 80) Houd de deksels van opbergvakken tijdens het rijden gesloten. Anders zou het deksel of de inhoud van het opbergvak letsel kunnen veroorzaken. 81) De houder mag niet worden gebruikt om andere voorwerpen in op te bergen die zwaarder zijn dan een zonnebril. Deze voorwerpen zouden eruit kunnen vallen.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 88 BRANDSTOFKEUZE Aanbevolen brandstof: Cetaangetal (EN590) 51 of hoger 39) 40) 41) De vloeibaarheid van dieselbrandstof daalt enorm door paraffinescheiding naarmate de temperatuur daalt. Daarom bestaan er twee soorten brandstof: "zomer" en "winter". Hier moet 's winters rekening mee worden gehouden. Kies een van de twee soorten brandstof, afhankelijk van de omgevingstemperatuur.
A B A 162 AHA105815 2. Open de vulopening door de dop linksom te draaien. 164 AHA102032 A — Verwijderen B — Sluiten Hang de tankdop tijdens het tanken aan de haak (A) aan de binnenkant van de brandstoftankklep. 166 AHZ100990 Type 3 1. Open het klepje (1). Steek de sleutel in de dop (2) en ontgrendel de dop. 2. Draai de dop en verwijder hem. 96) A B 2 1 163 A AHA105189 165 AHZ101069 167 AHA106203 3. Steek de spuitmond zo ver mogelijk in de vulopening. 4.
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG 90 vul dan niet meer bij met extra brandstof. 5. Sluit de tankdop door hem rechtsom te draaien totdat u klikgeluiden hoort en duw dan voorzichtig het brandstoftankklepje dicht. BELANGRIJK 85) Neem bij de omgang met brandstof altijd de veiligheidsvoorschriften opgegeven door garages en tankstations in acht. 86) Brandstof is licht ontvlambaar en explosief. U zou tijdens gebruik brandwonden of ernstig letsel op kunnen lopen.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL In dit deel van het instructieboek vindt u alle informatie die u nodig hebt om het instrumentenpaneel goed te begrijpen, te interpreteren en te gebruiken. INSTRUMENTEN . . . . . . . . . . . . .92 MULTI-INFORMATIEDISPLAY . . . . .92 INDICATIE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES . . . .
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 92 INSTRUMENTEN MULTI-INFORMATIEDISPLAY Zet het voertuig vóór gebruik altijd eerst op een veilige plek stil. Het multi-informatiedisplay bevat de volgende informatie: kilometerteller, tripteller, gemiddeld brandstofverbruik, enz. 169 168 AA0110510 3 AHA103361 1. Toerenteller — De toerenteller duidt het motortoerental (t/min) aan. De toerenteller kan u helpen zuiniger te rijden en waarschuwt u ook voor een te hoog motortoerental (rode zone). 2.
Opmerking Als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "OFF" staat, worden de snelheidsbegrenzer, schakelindicator, de stand van de versnellingspook, de resterende brandstof, de motorkoelvloeistoftemperatuur en de waarschuwing voor een bevroren wegdek niet weergegeven.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL INFORMATIEWEERGAVE Iedere keer dat u de schakelaar (A) van het multi-informatiedisplay zachtjes indrukt, schakelt het display in de onderstaande volgorde over. 171 1. Kilometerteller 2. Tripteller A 3. Tripteller B 4. Regeling meterverlichting 5. Weergave rijbereik 6. Weergave gemiddeld brandstofverbruik 7. AS&G-bewaking* 8. Buitentemperatuurweergave* 9. Herinnering onderhoud (afstand) 10.
Kilometerteller De kilometerteller geeft de afgelegde afstand weer. de helderheid van de instrumentenverlichting. contactschakelaar of de bedieningsmodus op "OFF" wordt gezet. Weergave rijbereik Hier wordt weergegeven wat het rijbereik ongeveer is (hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden). Als het rijbereik daalt tot onder ongeveer 50 km (30 mijl), wordt "---" weergegeven. Tripteller De tripteller geeft de afgelegde afstand tussen twee punten weer.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Weergave gemiddeld brandstofverbruik Hier wordt het gemiddelde brandstofverbruik vanaf de laatste reset tot heden weergegeven. De instellingen van de resetmodus van de weergave van het gemiddelde brandstofverbruik kunnen worden overgeschakeld tussen "Auto reset" (automatisch resetten) en "Manual reset" (handmatig resetten).
Weergave resterende brandstof De weergave van de resterende brandstof geeft het brandstofpeil in de brandstoftank weer, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" staat. A 174 Waarschuwing resterende brandstof Als de resterende brandstof ongeveer 10 liter of minder bedraagt (weergave van één segment), wanneer de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet, gaat het laatste segment van de brandstofmeter knipperen.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL (100 mijl). De tijd wordt weergegeven in eenheden van maanden. 2. Dit geeft aan dat het tijd is voor de periodieke inspectie. Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk. 3. Nadat bij een Fiat Servicepunt inspectie is verricht, wordt de tijd tot de volgende periodieke inspectie weergegeven. Resetten De weergave van "---" kan worden gereset met de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "OFF". 1.
brandstofverbruik overschakelen (A: automatische resetmodus, B: handmatige resetmodus). 179 AHA101354 Handmatige resetmodus Als het gemiddelde brandstofverbruik wordt weergegeven en u de knop van het multi-informatiedisplay ingedrukt houdt, wordt het gemiddelde brandstofverbruik dat op dat moment wordt weergegeven, gereset. Als de volgende handeling wordt verricht, wordt de modusinstelling automatisch overgeschakeld van handmatig naar automatisch.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 100 180 AHA101367 De weergegeven eenheden van het rijbereik en het gemiddelde brandstofverbruik worden overgeschakeld, maar de eenheden van de snelheidsmeter, de kilometerteller, de tripmeter en de herinnering voor onderhoud blijven ongewijzigd. Als de accu wordt ontkoppeld, wordt het geheugen van de instelling van de eenheid gewist en wordt automatisch de fabrieksinstelling hersteld.
INDICATIE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 181 AH1100384 1. Indicatielampje mistkoplampen* 2. Indicatielampjes richtingaanwijzers/alarmknipperlichten 3. Indicatielampje grootlicht 4. Indicatielampje automatisch Stop&Go (AS&G)-systeem* 5. Indicatielampje achterste differentieelslot* 6. Indicatielampjes 2WD-/4WD-besturing* 7. Indicatielampje lage gearing* 8. Indicatielampje rijstrookwaarschuwing stand-by (groen)* Indicatielampje rijstrookwaarschuwing (geel)* 9. Indicatielampje positielichten* 10.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 102 Indicatielampjes Indicatielampjes Betekenis Indicatielampjes richtingaanwijzers/alarmknipperlichten Deze indicatielampjes knipperen in de volgende situaties. Als de hendel van de richtingaanwijzers wordt bewogen om de richtingaanwijzers in te schakelen. Raadpleeg "Hendel richtingaanwijzers". Als de schakelaar van de alarmknipperlichten wordt ingedrukt om de alarmknipperlichten in te schakelen. Raadpleeg "Schakelaar alarmknipperlichten".
Indicatielampjes Betekenis Indicatielampje dieselvoorverwarming Dit indicatielampje gaat branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet. Als de gloeibougie heet wordt, gaat het lampje uit en kan de motor worden gestart. Als de motor koud is, blijft het indicatielampje van de dieselvoorverwarming langer branden.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampjes Wat het betekent Waarschuwingslampje rem Dit lampje gaat branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat na een paar seconden uit. Controleer altijd of het lampje uitgaat, voordat u gaat rijden.
Waarschuwingslampjes Wat het betekent Waarschuwingslampje lading Dit lampje gaat branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat uit als de motor is gestart. 54) Waarschuwingslampje oliedruk Dit lampje gaat branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat uit als de motor is gestart. Als het lampje gaat branden terwijl de motor draait, is de oliedruk te laag.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 106 Waarschuwingslampjes Wat het betekent ABS-waarschuwingslampje (waar aanwezig) Als er een storing in het systeem is, gaat het ABS-waarschuwingslampje branden. Onder normale omstandigheden gaat dit waarschuwingslampje branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat het na een paar seconden weer uit.
BELANGRIJK BELANGRIJK 101) In de volgende situaties kan de remwerking in gevaar zijn of kan het voertuig instabiel raken, als de remmen plotseling worden gebruikt; vermijd daarom hoge snelheden of plotseling remmen. Bovendien moet het voertuig onmiddellijk op een veilige plek worden stilgezet en moet het worden gecontroleerd. 1 – Het waarschuwingslampje van de rem gaat niet branden, terwijl de parkeerrem is ingeschakeld, of gaat niet uit als de parkeerrem wordt uitgeschakeld.
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 108 50) Als het voertuig wordt gesleept, terwijl de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" staat en alleen de voor- of achterwielen van de grond zijn geheven, zou de ASTC in werking kunnen treden en een ongeval kunnen veroorzaken. Als het voertuig met de voorwielen van de grond wordt gesleept, houd dan de contactschakelaar in de stand "LOCK" of "ACC" of de bedieningsmodus op "ACC" of "OFF".
VEILIGHEID Dit hoofdstuk is erg belangrijk. Hierin worden de veiligheidssystemen beschreven waarmee de auto is uitgerust en aanwijzingen over hoe deze op de juiste wijze gebruikt moeten worden. VEILIGHEIDSGORDELS . . . . . . . .110 SBR-SYSTEEM . . . . . . . . . . . . .112 GORDELSPANNERS EN KRACHTBEGRENZERS . . . . . . . .114 KINDERZITJES . . . . . . . . . . . . .115 GESCHIKTHEID VOOR ISOFIX- EN ANDERE ZITPLAATSEN . . . . . . . .118 AIRBAG AANVULLEND VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS) . . . .
VEILIGHEID VEILIGHEIDSGORDELS Om uzelf en uw passagiers in geval van een ongeval te beschermen, is het van essentieel belang dat de veiligheidsgordels naar behoren worden gedragen tijdens het rijden. De veiligheidsgordels van de bestuurdersstoel en de voorste passagiersstoel met een airbag, zijn uitgerust met een gordelspanner en de achterste veiligheidsgordels met een tweefasig airbagsysteem zijn ook ieder uitgerust met een gordelspanner.
BELANGRIJK 103) Volwassenen en kinderen die groot genoeg zijn om fatsoenlijk een veiligheidsgordel te dragen, dienen in dit voertuig te allen tijde een veiligheidsgordel te dragen. Voor andere kinderen moet altijd een geschikt kinderzitje worden gebruikt. 104) Plaats het schoudergedeelte van de gordel altijd over uw borst en schouder. Doe het nooit achter uw rug of onder uw arm. 105) Elke gordel mag slechts door één iemand gebruikt worden. Niet-naleving hiervan kan gevaarlijk zijn.
VEILIGHEID SBR-SYSTEEM wordt het geluidssignaal intermitterend afgegeven totdat de veiligheidsgordel wordt omgedaan. Seat Belt Reminder (SBR) 66) Voor de bestuurders- en voorste passagiersstoel (waar aanwezig) Opmerking Als de veiligheidsgordel daarna nog niet wordt omgedaan, blijven het waarschuwingslampje en het geluidssignaal iedere keer als het voertuig weer in beweging komt, nadat het is gestopt, waarschuwingen afgeven.
zodra de veiligheidsgordel is omgedaan. Opmerking Het waarschuwingslampje gaat zelfs branden als niemand op de achterstoelen zit. Opmerking Als een veiligheidsgordel tijdens het rijden loszit, wordt ongeveer 1 seconde een geluidssignaal afgegeven en gaat het waarschuwingslampje ongeveer 30 seconden branden. Tegelijkertijd gaat het waarschuwingslampje branden voor de stoel waarvan de gordel niet is bevestigd.
VEILIGHEID GORDELSPANNERS EN KRACHTBEGRENZERS (indien aanwezig) 118) 119) 120) 121) 67) 68) 69) 70) De bestuurdersstoel en voorste passagiersstoel met airbag zijn uitgerust met een gordelspanner en een krachtbegrenzer.
70) Werkzaamheden die leiden tot stoten, trillingen of plaatselijke verhittingen in de zone rond de gordelspanner (hoger dan 100°C gedurende ten hoogste zes uur) kunnen de gordelspanner beschadigen of abusievelijk in werking doen treden. Neem contact op met een dealer van het Fiat Servicenetwerk voor eventuele werkzaamheden aan deze componenten. KINDERZITJES Als kinderen in uw voertuig worden vervoerd, moet altijd een kinderzitje worden gebruikt dat geschikt is voor de grootte van het kind.
VEILIGHEID installeren. Als het kinderzitje op de stoel gemakkelijk voorwaarts, achterwaarts of opzij kan worden getrokken, nadat de veiligheidsgordel is bevestigd, kies dan een kinderzitje van een andere fabrikant. 137) 138) 139) 191 AA0059891 Instructies: Voor baby's moet een babystoel gebruikt worden. Voor kleine kinderen waarbij de schoudergordel het gezicht of de nek raakt, moet een kinderzitje worden gebruikt.
130) Op voertuigen met een airbag voor de voorpassagier, mag NOOIT een KINDERZITJE dat ACHTERSTEVOREN geplaatst moet worden, op de voorste passagiersstoel worden gebruikt, omdat het kind zich in dat geval te dichtbij de passagiersairbag bevindt. Door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen, kan het kind ernstig of dodelijk letsel oplopen. Een kinderzitje dat achterstevoren geplaatst moet worden, mag alleen op de achterbank gebruikt worden. (Anderhalve en dubbele cabine).
VEILIGHEID GESCHIKTHEID VOOR ISOFIX- EN ANDERE ZITPLAATSEN Geschiktheid voor ISOFIX-plaatsen Dubbele cabine Gewichtsklasse Goedkeurings nummer UN-R44 Maatklasse en bevestiging ISOFIX-plaatsen Buitenkant achterbank Aanbevolen kinderzitjes F ISO/L1 X — — G ISO/L2 X — — E ISO/R1 X — — E ISO/R1 IL BABY-SAFE plus: MZ314393 BABYSAFE ISOFIX-BASIS: MZ314394 E1-04301146 G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor oostelijk gebied) : MZ314390E G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor centraal-zuidelijk gebied) :
Gewichtsklasse Maatklasse en bevestiging D ISO/R2 ISOFIX-plaatsen Buitenkant achterbank IL Aanbevolen kinderzitjes Goedkeurings nummer UN-R44 G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor oostelijk gebied) : MZ314390E G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor centraal-zuidelijk gebied) : MZ314390CS G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor noordelijk gebied) : MZ314390N RWF ISOFIX-platform (Achterstevoren geplaatste ISOFIX-basis voor ALLE gebieden): MZ314840 (Type D) E4-04443718 C ISO/R3 IL B ISO/F2 IUF — — B1 ISO/F2X IUF
VEILIGHEID Belangrijke opmerking: De voorste passagiersstoel is NIET geschikt voor een kinderzitje tegen de rijrichting als de passagiersairbag actief is. Het is geschikt voor een universeel kinderzitje als de airbag is uitgeschakeld (zie "Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) — Airbag").
Geschiktheid voor verschillende zitplaatsen ANDERHALVE CABINE Gewichtsklasse Zitplaats Voorste passagiersstoel Aanbevolen kinderzitjes Goedkeuringsnummer UN-R44 Ingeschakelde airbag Uitgeschakelde airbag 0 — tot 10 kg X U — — 0+ — tot 13 kg X U, L BABY-SAFE plus: MZ314393 E1-04301146 E4-03443416 E1-04301133 E1-04301169 E1-04301198 1 — 9 tot 18 kg X U, L G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor oostelijk gebied): MZ314390E G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor centraal.
VEILIGHEID Gewichtsklasse Zitplaats: Buitenkant achterbank Aanbevolen kinderzitjes Goedkeuringsnummer UN-R44 0 — tot 10 kg X — — 0+ — tot 13 kg X BABY-SAFE plus: MZ314393 E1-04301146 1 — 9 tot 18 kg X G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor oostelijk gebied): MZ314390E G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor centraal.
Geschiktheid voor verschillende zitplaatsen DUBBELE CABINE Gewichtsklasse Zitplaats Voorste passagiersstoel Aanbevolen kinderzitjes Goedkeuringsnummer UN-R44 Ingeschakelde airbag Uitgeschakelde airbag 0 — tot 10 kg X U — — 0+ — tot 13 kg X U, L BABY-SAFE plus: MZ314393 E1-04301146 E4-03443416 E1-04301133 E1-04301169 E1-04301198 1 — 9 tot 18 kg X U, L G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor oostelijk gebied): MZ314390E G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor centraal.
VEILIGHEID Zitplaats: Gewichtsklasse Buitenkant achterbank Middenachter Aanbevolen kinderzitjes Goedkeuringsnummer UN-R44 0 — tot 10 kg U U — — 0+ — tot 13 kg U, L U, L BABY-SAFE plus: MZ314393 E1-04301146 E4-03443416 E1-04301133 E1-04301169 E1-04301198 1 — 9 tot 18 kg U, L U, L G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor oostelijk gebied): MZ314390E G 0/1 S ISOFIX (Kinderzitje voor centraal.
Kinderzitjes met ISOFIX-bevestiging (dubbele cabine) Installatie van een kinderzitje aan de onderste verankering (kinderzitje met ISOFIX-bevestiging) en bevestigingsverankering (dubbele cabine) Locatie van de onderste verankering De achterbank van uw voertuig is voorzien van verankeringen onderin om een kinderzitje met ISOFIXbevestigingen aan vast te zetten. Het veiligheidssysteem is ontworpen voor kinderzitjes met verankeringen aan de onderkant. Zet het kinderzitje vast aan de onderste verankering.
VEILIGHEID 3. Druk de aansluitingen (A) van het kinderzitje volgens de instructies van de fabrikant van het kinderzitje in de onderste verankeringen (B). 6. Open het binnenste deksel. C A 197 5. Klap de armleuning naar voren. Open de twee bevestigingen (D) in de ruimte waar de armleuning was opgeborgen. B 196 AHA106610 AHA106434 A. Aansluiting B. Onderste verankering Als uw kinderzitje een steunpoot heeft, zorg er dan voor dat de steunpoot een stabiele plaats op de vloer heeft.
Draai de haak opzij als het moeilijk is de haak van de bevestigingsgordel vast te haken. 8. Duw en trek het kinderzitje in alle richtingen om te controleren of het stevig vastzit. stevig vastzit, voordat u het kind in het kinderzitje plaatst. Doe dit voor ieder gebruik. A Verwijderen Verwijder het kinderzitje volgens de instructies van de fabrikant van het kinderzitje. Installatie van een kinderzitje met een driepuntsgordel (met noodblokkering) Installatie 1.
VEILIGHEID 128 AIRBAG AANVULLEND VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS) De informatie van de SRS-airbags bevat belangrijke informatie over de frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde, de knie-airbag aan de bestuurderszijde, de zijairbags en de gordijnairbags.
De airbags werken alleen als de contactschakelaar of de bedieningsmodus in de volgende stand staat. Behalve voor voertuigen uitgerust met het Keyless Operation-systeem: de contactschakelaar staat op de stand "ON" of "START". Voertuigen uitgerust met het Keyless Operation-systeem: de bedieningsmodus staat op "ON". Het opengaan van de airbags gaat gepaard met een plotseling, hard geluid en vrijkomende rook en poeder, maar deze omstandigheden zijn niet schadelijk en duiden niet op brand in het voertuig.
VEILIGHEID 207 AHA106245 Indicatielampje frontairbag passagierszijde Het indicatielampje van de frontairbag aan passagierszijde zit op het instrumentenpaneel. 208 AHA106258 Meestal gaat het indicatielampje branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat het na een paar seconden weer uit.
Opengaan frontairbags en knie-airbag bestuurderszijde 210 AA0001988 Knie-airbag bestuurderszijde* De knie-airbag aan bestuurderszijde bevindt zich onder het stuurwiel. De knie-airbag aan bestuurderszijde is ontworpen om tegelijkertijd te worden opgeblazen met de frontairbag aan bestuurderszijde. De frontairbags en de knie-airbag aan bestuurderszijde ZIJN ONTWORPEN OM OPEN TE GAAN als...
VEILIGHEID De frontairbags en de knie-airbag aan bestuurderszijde GAAN WELLICHT NIET OPEN als... De carrosserie van het voertuig is ontworpen om de inzittenden bij bepaalde soorten frontale botsingen veilig te houden. (De voorkant van de carrosserie kan enorm vervormen, door de absorptie van de botskracht) Onder dergelijke omstandigheden gaan de frontairbags en de knie-airbag aan bestuurderszijde wellicht niet open, ongeacht de vervorming en schade aan de carrosserie van het voertuig.
Aangezien de frontairbags en de knie-airbag aan bestuurderszijde door bepaalde soorten onverwachte botsingen, waarbij u eenvoudig uit positie gebracht kunt worden, open kunnen gaan, zoals weergegeven in de afbeelding, is het van belang dat u uw veiligheidsgordel altijd naar behoren draagt. Uw veiligheidsgordel zorgt ervoor dat u tijdens de eerste fasen van het opblazen van de airbag op een veilige afstand van het stuurwiel en het instrumentenpaneel blijft.
VEILIGHEID Voorbeelden van een aantal gebruikelijke omstandigheden worden weergegeven in de afbeelding. 1 220 AJA102937 Opengaan zijairbags en gordijnairbags* De zijairbags en gordijnairbags ZIJN ONTWORPEN OM OPEN TE GAAN als... De zijairbags en gordijnairbags zijn ontworpen om open te gaan als het voertuig betrokken raakt bij een middelmatige tot ernstige botsing in het midden van de passagiersruimte. De gebruikelijke omstandigheden worden weergegeven in de afbeelding.
smalle objecten. 4. Bij schuine flankbotsingen. 5. Als het voertuig op de zijkant of het dak kantelt. Zorg ervoor dat u altijd uw veiligheidsgordel naar behoren draagt, aangezien de zijairbags en gordijnairbags de inzittende niet tegen alle soorten flankbotsingen beschermen. De zijairbags en gordijnairbags ZIJN NIET ONTWORPEN OM OPEN TE GAAN als... De zijairbags en gordijnairbags zijn niet ontworpen om open te gaan onder omstandigheden waarin ze de inzittende niet de gebruikelijke bescherming kunnen bieden.
VEILIGHEID 136 146) Rijd altijd met de handen op de rand van het stuurwiel zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met voorover gebogen lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen de rugleuning gedrukt. 147) Plaats baby's en kleine kinderen altijd op de achterbank en zet ze goed vast in een geschikt kinderzitje. De achterbank is de veiligste plek voor baby's en kinderen.
154) Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op het dashboard in de zone van de passagiersairbag en op de stoelen aan. Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan passagierszijde, omdat deze het correct openen van de passagiersairbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden ernstig kunnen verwonden. 155) Plaats niets op of bevestig niets aan het instrumentenpaneel boven het dashboardkastje.
VEILIGHEID 138 170) Bevestig geen microfoon (A) of enig ander toestel of object om het gedeelte waar de gordijnairbags (B) worden geactiveerd, zoals de voorruit, de portierruiten, de voor- en achterstijlen en de plafondhandgrepen. Als de gordijnairbags worden opgeblazen, slingert de microfoon of ander toestel met grote kracht weg of wordt het opblazen van de gordijnairbags verhinderd, wat kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Opmerking Als het indicatielampje van de actieve stabiliteits- en tractieregeling (ASTC) brandt, is het mogelijk dat het rembekrachtigingssysteem niet werkt. Noodstopsignaleringssysteem (waar aanwezig) Dit is een systeem dat het risico op staartbotsingen verkleint door het snel en automatisch knipperen van de alarmknipperlichten om voertuigen die van achteren naderen te waarschuwen als er plotseling wordt geremd.
VEILIGHEID A 227 A AHA103693 Actieve stabiliteits- en tractieregeling (ASTC) (waar aanwezig) De actieve stabiliteits- en tractieregeling (ASTC) neemt de controle over het antiblokkeersysteem, de tractieregeling en de actieve stabiliteitsregeling over om te helpen de tractie en controle over het voertuig te behouden. Lees dit gedeelte samen met de pagina over het antiblokkeersysteem, de tractieregeling en de actieve stabiliteitsregeling.
Schakelaar "ASC OFF" Iedere keer dat de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet, wordt de actieve stabiliteitsregeling automatisch ingeschakeld. Het systeem kan worden uitgeschakeld door de schakelaar “ASC OFF” 3 seconden of langer ingedrukt te houden. Het indicatielampje gaat aan, als de actieve stabiliteitsregeling wordt uitgeschakeld. Druk de schakelaar "ASC OFF" kort in, om de ASC opnieuw in te schakelen; het indicatielampje gaat uit.
VEILIGHEID 142 183) Wanneer het ABS ingrijpt en trillingen in het rempedaal worden gevoeld, moet u niet bang zijn om het pedaal stevig ingedrukt te houden. Zo zorgt het systeem voor de kortste remweg op basis van de conditie van het wegdek. 184) Als het ABS ingrijpt, hebben de banden bijna de grip op het wegdek verloren: verlaag uw snelheid om ervoor te zorgen dat u met voldoende grip verder kunt rijden.
Opmerking Hill Start Assist wordt geactiveerd als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan. De motor draait (Hill Start Assist wordt niet tijdens het starten van de motor of direct daarna geactiveerd). De versnellingspook op voertuigen met een handgeschakelde versnellingsbak staat in de volgende stand: Tijdens het voorwaarts optrekken op een helling > De versnellingspook staat in een andere stand dan “R” (Hill Start Assist werkt, zelfs als de versnellingspook in de stand “N” staat).
VEILIGHEID 196) Draai de contactschakelaar niet naar de stand "LOCK" of "ACC" en zet de bedieningsmodus niet op "ACC" of "OFF", als Hill Start Assist is geactiveerd. Hill Start Assist zou kunnen stoppen met werken, wat zou kunnen leiden tot een ongeval. BELANGRIJK 75) Vertrouw niet teveel op Hill Start Assist om terugzakken van het voertuig te voorkomen. Onder bepaalde omstandigheden, als het voertuig bijv.
STARTEN EN RIJDEN Laten we eens kijken naar het "hart" van het voertuig: dan kunt u zien hoe u het potentieel ervan optimaal kunt benutten. We zullen u laten zien hoe u het voertuig in elke situatie veilig kunt besturen, zodat het een echt "maatje" voor u kan zijn, waarbij het comfort en de portefeuille niet vergeten worden. ZUINIG RIJDEN . . . . . . . . . . . . .146 RIJDEN, ALCOHOL EN DRUGS. . .147 VEILIGE RIJTECHNIEKEN. . . . . . .147 AANBEVELINGEN VOOR HET INRIJDEN . . . . . . . . . . . . . . . . .
STARTEN EN RIJDEN ZUINIG RIJDEN Om zuinig te rijden, moet aan een aantal technische vereisten worden voldaan. Een eerste vereiste voor een laag brandstofverbruik is een juist afgestelde motor. Voor een langere levensduur van het voertuig en de zuinigste werking, raden we u aan het voertuig regelmatig te laten controleren, volgens de onderhoudsnormen. De zuinigheid en de generatie van uitlaatgassen en geluid worden enorm beïnvloed door de persoonlijke rijgewoonten en het specifieke gebruik.
RIJDEN, ALCOHOL EN DRUGS VEILIGE RIJTECHNIEKEN Rijden onder de invloed van alcohol is een van de grootste oorzaken van ongevallen. Zelfs met een bloedalcoholgehalte dat ver onder het wettelijk minimum ligt, kan uw rijvaardigheid ernstig worden beïnvloed door alcohol. Rijd niet onder de invloed van alcohol. Rijd mee met een bewust onbeschonken bestuurder, bel een taxi of een vriend, of gebruik openbaar vervoer. Van koffie of een koude douche wordt u niet nuchter.
STARTEN EN RIJDEN AANBEVELINGEN VOOR HET INRIJDEN Tijdens de inrijperiode, de eerste 1.000 km, wordt aanbevolen tijdens het rijden met uw nieuwe voertuig de volgende voorzorgsmaatregelen te treffen, om de levensduur, het brandstofverbruik en de prestaties te bevorderen. Laat de motor nooit op hoge toeren razen. Vermijd snel optrekken, versnellen, remmen en langdurig met hoge snelheid rijden. Houd u aan de onderstaande inrijsnelheid.
Voertuigen met automatische versnellingsbak Schakelpunt Maximumsnelheid Voertuigen met 2WD Voertuigen met Easy Select 4WD Voertuigen met Super Select 4WD 2H, 4H 4L 2H, 4H, 4HLc 4LLc 1e versnelling 15 km/u 15 km/u 5 km/u 20 km/u 5 km/u 2e versnelling 35 km/u 35 km/u 15 km/u 40 km/u 15 km/u 3e versnelling 55 km/u 55 km/u 20 km/u 60 km/u 20 km/u 4e versnelling 85 km/u 85 km/u 30 km/u 85 km/u 30 km/u 5e versnelling 110 km/u 110 km/u 45 km/u 115 km/u 45 km/u 83) BELANGRIJK
STARTEN EN RIJDEN PARKEERREM Uitschakelen BELANGRIJK Zet het voertuig eerst volledig stil en schakel de parkeerrem ver genoeg in om het voertuig stil te houden, om het voertuig te parkeren. B Inschakelen C A 231 230 AA0001018 Trap het rempedaal stevig in en houd het ingetrapt, trek de hendel (A) omhoog, zonder de knop op het uiteinde van de handgreep in te drukken. 84) Opmerking Oefen voldoende kracht op de parkeerrem uit om het voertuig stil te laten staan nadat het rempedaal is losgelaten.
PARKEREN Schakel de parkeerrem volledig in en zet de versnellingspook van voertuigen met een handgeschakelde versnellingsbak in de 1e versnelling of "R" (achteruit), of zet de versnellingspook van voertuigen met een automatische versnellingsbak op "P" (parkeren), om het voertuig te parkeren.
152 De motor starten Behalve voor voertuigen uitgerust met het Keyless Operation-systeem 1. Steek de contactsleutel in en doe uw veiligheidsgordel om. 2. Controleer of de parkeerrem is ingeschakeld. 3. Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt. 4. Trap op voertuigen met een handgeschakelde versnellingsbak het koppelingspedaal volledig in en zet de versnellingspook in de stand "N" (vrijstand).
Voor voertuigen uitgerust met het Keyless Operation-systeem 1. Maak de veiligheidsgordel vast. 2. Controleer of de parkeerrem is ingeschakeld. 3. Trap het rempedaal stevig met uw rechtervoet in en houd het ingetrapt. Als de motor niet is gestart, zou het moeilijk kunnen zijn het rempedaal in te trappen en is het mogelijk dat het voertuig de pedaalstand niet kan detecteren. Daarom zou het kunnen dat de motor niet start. Trap in dat geval het rempedaal nog steviger in dan normaal. 4.
STARTEN EN RIJDEN 1e versnelling (heuvelopwaarts) of de stand "R" (achteruit) (heuvelafwaarts). Zet op voertuigen met een automatische versnellingsbak de versnellingspook in de stand "P" (parkeren) en druk op de motorschakelaar om de motor af te zetten. Leerproces hoeveelheid ingespoten brandstof Om de uitlaatgasemissies en het motorgeluid zo laag mogelijk te houden, voert de motor heel soms een leerproces van de hoeveelheid ingespoten brandstof uit.
202) Bedien de motorschakelaar nooit tijdens het rijden, behalve in noodgevallen. Als de motor tijdens het rijden wordt afgezet, werkt het servomechanisme van de remmen niet meer en neemt de remwerking af. Bovendien werkt de stuurbekrachtiging niet en moet meer moeite worden gedaan om te sturen. Dit zou tot een ernstig ongeval kunnen leiden. BELANGRIJK 87) Laat de contactsleutel los zodra de motor is gestart, om schade aan de startmotor te voorkomen.
STARTEN EN RIJDEN AUTOMATISCH STOP&GO (AS&G)-SYSTEEM Het automatische Stop&Go (AS&G)-systeem zet automatisch de motor af en start hem weer op zonder gebruik van de contactschakelaar of motorschakelaar, als het voertuig stilstaat, voor bijv. een verkeerslicht of in een file, om de hoeveelheid uitlaatgassen en het brandstofverbruik te verlagen. De totale tijd dat de motor door het automatische Stop&Go (AS&G)systeem is afgezet, wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay. Raadpleeg “AS&G-bewaking”.
heeft behaald van meer dan ca. 5 km/u. Als niet meer dan ca. 30 seconden of meer is verstreken, na het starten van de motor. Als het voertuig na het automatisch herstarten van de motor, binnen 10 seconden weer stopt. Bij een lage koelvloeistoftemperatuur. Bij een omgevingstemperatuur lager dan ongeveer 3 °C. Als de verwarming wordt ingeschakeld, terwijl de aangegeven temperatuur in het voertuig nog niet hoog genoeg is. Als de airconditioning is ingeschakeld en het interieur niet voldoende is gekoeld.
STARTEN EN RIJDEN starten. Raadpleeg voor nadere informatie "De motor starten en afzetten". 96) automatische Stop&Go (AS&G)systeem om het automatische Stop&Go (AS&G)-systeem weer in te schakelen; het indicatielampje gaat uit. In de volgende gevallen herstart de motor niet automatisch Als de motor wel automatisch is afgezet, maar de schakelaar "OFF" van het automatische Stop&Go (AS&G)-systeem is ingedrukt om het automatische Stop&Go (AS&G)systeem uit te schakelen. Als de motorkap open is.
BELANGRIJK 95) Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht als de motor automatisch wordt afgezet. Anders zou zich een onverwacht ongeval voor kunnen doen als de motor automatisch herstart: trap het gaspedaal niet in om de motor te laten razen, terwijl het voertuig stilstaat (ongeacht of de motor draait of is afgezet). Anders zou zich een onverwacht ongeval voor kunnen doen als de motor automatisch herstart; verlaat het voertuig niet als de motor automatisch is afgezet.
STARTEN EN RIJDEN Toegestane motortoeren Voorkom terugschakelen op hoge snelheid; dit zou kunnen leiden tot een te hoog motortoerental (de naald van de toerenteller staat in de rode zone) en beschadiging van de motor. 2WD-modellen 242 AHZ101144 De versnellingspook in de stand "R" (achteruit) zetten Druk de versnellingspook in en zet hem in de stand "R" (achteruit).
Voertuigen met Super Select 4WD BELANGRIJK Schakelpunt Maximumsnelheid 2H, 4H 4L 1e versnelling 30 km/u 10 km/u 2e versnelling 60 km/u 25 km/u 3e versnelling 100 km/u 40 km/u 4e versnelling 145 km/u 55 km/u 5e versnelling 190 km/u 70 km/u 6e versnelling 225 km/u 85 km/u Gebruik de 6e versnelling alleen als de voertuigsnelheid dat toelaat, voor een maximale brandstofzuinigheid. BELANGRIJK 97) Zet de versnellingspook niet in zijn achteruit terwijl het voertuig vooruit rijdt.
STARTEN EN RIJDEN versnellingspook uit de stand "P" (parkeren) wordt gezet. B P C A R + N D 244 AHA106030 246 AH3100450 Trap het rempedaal in en beweeg de versnellingspook door de schakelingang. B C A Beweeg de versnellingspook door de schakelingang. + 102) 245 AHA103550 Zet de versnellingspook stevig in iedere stand en houd hem even in die stand, om een verkeerde werking te voorkomen.
A 247 AHA106304 Voor voertuigen met rechtse besturing 1. Zorg ervoor dat de parkeerrem volledig is ingeschakeld. 2. Zet de motor af, als deze draait. 3. Trap het rempedaal met de rechtervoet in. 4. Steek een platte schroevendraaier in het gat (A) voor de ontgrendeling van het schakelslot. Zet de versnellingspook in de stand "N" (vrijstand), terwijl u de platte schroevendraaier omlaag drukt. 4. Trap het rempedaal met de rechtervoet in. 5.
STARTEN EN RIJDEN afhankelijk van de weg- en rijomstandigheden. 107) Sportmodus Als het voertuig nu stilstaat of rijdt, de sportmodus kan worden geselecteerd door de versnellingspook zachtjes vanuit de stand "D" (vooruit) in de handmatige schakelingang te duwen. Duw de versnellingspook zachtjes terug in de hoofdingang (B), om terug te schakelen naar de stand "D". In de sportmodus kan snel en eenvoudig worden geschakeld door de versnellingspook naar voren en naar achteren te bewegen.
Indicatielampje "A" knippert alleen als de positieschakelaar van de automatische versnellingsbak defect is. Dit gebeurt niet onder normale rijomstandigheden. 111) A 252 AHA103619 Als er een storing in de automatische versnellingsbak optreedt Als de weergave van de stand van de versnellingspook knippert Als de weergave van de stand van de versnellingspook knippert tijdens het rijden, zou er sprake kunnen zijn van een storing in de automatische versnellingsbak.
STARTEN EN RIJDEN 166 Zorg er op hellingen voor dat de parkeerrem wordt ingeschakeld, voordat de versnellingspook in de stand "P" (parkeren) wordt gezet. Als de versnellingspook in de stand "P" (parkeren) wordt gezet, voordat de parkeerrem wordt ingeschakeld, zou het lastig kunnen zijn de versnellingspook uit de stand "P" (parkeren) te halen, als u weer met het voertuig gaat rijden, waardoor een grote kracht op de versnellingspook moet worden uitgeoefend om hem uit de stand "P" (parkeren) te krijgen.
113) Trap het rempedaal volledig in, voordat met draaiende motor een versnelling wordt geselecteerd, terwijl het voertuig stilstaat, om te voorkomen dat het voertuig wegrolt. Het voertuig begint te bewegen, zodra de versnelling is ingeschakeld, vooral als het motortoerental hoog is, hoog stationair is of als de airconditioning is ingeschakeld; in dit geval hoeft u alleen het rempedaal los te laten als u klaar bent om weg te rijden. 114) Trap het rempedaal altijd met de rechtervoet in.
STARTEN EN RIJDEN Stand rijmodusschakelaar en indicatielampje 2WD-/4WDbesturing Stand rijmodusschakelaar 2H 4H 4L Rijomstandig. Als over ruige, zanderige of besneeuwde wegen wordt gereden. Vierwielaandrijving Lage gearing vierwielaandrijving Werking rijmodusschakelaar De rijmodus wordt weergegeven op de rijmodusschakelaar. Als over een droog, verhard wegdek wordt gereden.
Procedure Schakelen van Naar 2H 4H 4H 2H 4H 4L 4L 4H Voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak Voertuigen met automatische versnellingsbak De rijmodusschakelaar kan zowel worden bediend als het voertuig in beweging is als wanneer het stilstaat. Schakel de versnellingspook naar "N" (vrijstand), voordat de rijmodusschakelaar wordt gebruikt, als het voertuig niet in beweging is.
STARTEN EN RIJDEN 170 Als de rijmodusschakelaar bij koud weer tussen "4H" - "4L" wordt overgeschakeld, is het mogelijk dat de selectie niet wordt verricht. Zet de rijmodusschakelaar terug in de vorige stand. Voer de selectie van de gearing nog een keer uit, als de motor is opgewarmd.
Indicatielampje 2WD-/4WDbesturing en indicatielampje lage gearing A voorzorgsmaatregelen als het indicatielampje blijft knipperen. "2H" <-> "4H" Schakelaarstand Indicatielampje B 2H 257 AHA103651 Als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet, geven het indicatielampje van de 2WD-/4WD-besturing (1) en het indicatielampje van de lage gearing (2) de schakeltoestand weer.
STARTEN EN RIJDEN "4H" <-> "4L" Schakelaarstand Indicatielampje Gebruik bij het parkeren de parkeerrem voordat de motor wordt afgezet en controleer dat het indicatielampje van de 2WD-/4WD-besturing en het indicatielampje van de lage gearing niet knipperen als wordt overgeschakeld tussen "4H" - "4L". Anders zou het voertuig, zelfs als de automatische versnellingsbak in de stand "P" (parkeren) staat, onverwacht in beweging kunnen komen.
205) Rijd niet met het voertuig in de gearing "4H" of "4L" over een droog, verhard wegdek of op de weg. Dit zou kunnen leiden tot overmatige slijtage van de banden, een hoger brandstofverbruik, en mogelijk lawaai. Bovendien zou de temperatuur van de tussenbakolie op kunnen lopen, waardoor het aandrijfsysteem zou kunnen beschadigen. Daarnaast wordt de aandrijflijn teveel belast, waardoor olie kan gaan lekken, componenten vast kunnen lopen en andere ernstige problemen veroorzaakt kunnen worden.
STARTEN EN RIJDEN Werking rijmodusschakelaar De rijmodus wordt weergegeven op de rijmodusschakelaar.
Schakelen van Naar 2H 4H 4H 2H of 4HLc 4HLc 4H 4HLc 4LLc 4LLc 4HLc Schakelen van Procedure voor voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak De rijmodusschakelaar kan zowel worden bediend als het voertuig in beweging is als wanneer het stilstaat. Schakel de versnellingspook naar "N" (vrijstand), voordat de rijmodusschakelaar wordt gebruikt, als het voertuig niet in beweging is.
STARTEN EN RIJDEN 176 Als de rijmodusschakelaar bij koud weer tussen "4HLc" - "4LLc" wordt overgeschakeld, is het mogelijk dat de selectie niet wordt verricht. Zet de rijmodusschakelaar terug in de vorige stand. Voer de selectie van de gearing nog een keer uit, als de motor is opgewarmd.
Indicatielampje 2WD-/4WDbesturing en indicatielampje lage gearing A D B Overschakelen tussen 2H en 4H Stand rijmodusschakelaar AHA104951 A. Indicatielampje voorwielen B. Indicatielampje centraal differentieelslot C. Indicatielampje achterwielen D. Indicatielampje lage gearing Als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet, geven het indicatielampje van de 2WD-/4WD-besturing en het indicatielampje van de lage gearing de schakeltoestand weer.
STARTEN EN RIJDEN Overschakelen tussen 4HL en 4LLc Stand rijmodusschakelaar Indicatielampje 4HLc Bezig met overschakelen rijmodus en 4LLc en Knippert Brandt Blijft uit Als de rijmodusschakelaar wordt overgeschakeld tussen "2H", "4H" en "4HLc", gaan de indicatielampjes van de voorwielen en/of het centrale differentieelslot knipperen zolang de 178 selectie wordt verricht. Tref de volgende voorzorgsmaatregelen als het indicatielampje blijft knipperen.
De actieve stabiliteitsregeling wordt geannuleerd zolang "4LLc" is geselecteerd. Het indicatielampje brandt, zolang de regeling is geannuleerd. Dit duidt niet op een probleem. Zodra "2H", "4H" of "4HLc" is geselecteerd, gaat het lampje uit en werkt de regeling weer. Raadpleeg "Indicatielampje ASTC, Indicatielampje ASTC OFF". 211) 261 AHZ101128 BELANGRIJK 208) De gearing “4LLc” biedt het maximumkoppel om langzaam heuvelopwaarts of op zanderige, modderige of andere lastige ondergronden te rijden.
STARTEN EN RIJDEN 3. Druk op de schakelaar van het achterste differentieelslot (B), om het achterste differentieelslot uit te schakelen. Indicatielampje achterste differentieelslot Als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" is gezet, gaat het indicatielampje (A) van het achterste differentieelslot op het metercluster een paar seconden branden en geeft de status van het achterste differentieelslot aan (ingeschakeld of uitgeschakeld).
Bedrijfsstatus achterste differentieelslot Indicatielampje achterste differentieelslot Easy Select 4WD Super Select 4WD II Achterste differentieelslot uitgeschakeld Bezig met inschakeling Achterste differentieelslot ingeschakeld Knippert Brandt Blijft uit Het indicatielampje knippert terwijl het achterste differentieelslot wordt overgeschakeld tussen ingeschakeld en uitgeschakeld. Als het overschakelen is voltooid, blijft het indicatielampje ofwel constant aan of uit.
STARTEN EN RIJDEN Voorbeelden van verkeerd gebruik van het achterste differentieelslot 212) 267 Als uit sneeuw moet worden gereden Als niet met het voertuig gereden kan worden omdat een van de wielen in de sneeuw staat en de andere op een verhard wegdek.
214) Als het achterste differentieelslot abusievelijk wordt gebruikt als in geval van nood een besneeuwde of bevroren weg wordt verlaten: Het wordt moeilijk een goede bocht te maken. 215) Ingeval de toestand van de weg voor de rechterband afwijkt van die voor de linkerband (als bijv. één band over een verhard wegdek gaat en de andere over ijs), kan de rijrichting van het voertuig plotseling veranderen als op de motor wordt geremd of als gas wordt gegeven.
STARTEN EN RIJDEN Op een droog, verhard wegdek en op de weg rijden Selecteer de stand "2H" (Easy Select 4WD), “2H” of “4H” (Super Select 4WD II) om op een droog, verhard wegdek te rijden. Zet de rijmodusschakelaar, vooral op een droge weg, nooit in de stand "4H" of "4L" (Easy Select 4WD), of "4HLc" of "4LLc" (Super Select 4WD II).
Loop eerst zelf de helling af om het pad te controleren, voordat u de helling afrijdt. Voordat u een helling afrijdt, moet de juiste versnelling worden gekozen. Probeer niet te schakelen of het koppelingspedaal in te trappen, als u van een helling afrijdt. Fiat is verantwoordelijk noch aansprakelijk voor enige schade of letsel veroorzaakt door oneigenlijk of nalatig gebruik van een voertuig.
STARTEN EN RIJDEN 186 BELANGRIJK 123) Als de stand "4H" of "4L" (Easy Select 4WD), "4HLc" of "4LLc" (Super Select 4WD II) wordt geselecteerd om op een droog, verhard wegdek te rijden, nemen het brandstofverbruik, het geluidsniveau en vroegtijdige slijtage van de banden toe. Bovendien zou de temperatuur van de tussenbakolie op kunnen lopen, waardoor het aandrijfsysteem zou kunnen beschadigen.
WAARSCHUWINGEN VOOR GEBRUIK VAN VOERTUIGEN MET VIERWIELAANDRIJVING Banden en wielen Aangezien het aandrijfkoppel op alle vier de wielen kan worden uitgeoefend, worden de prestaties van het voertuig bij gebruik van de vierwielaandrijving enorm beïnvloed door de toestand van de banden. Let goed op de banden. Monteer de gespecificeerde banden op alle wielen. Raadpleeg "Banden en wielen". Zorg voor een geschikte bandenspanning, naargelang de belading. Raadpleeg "Bandenspanning".
STARTEN EN RIJDEN REMSYSTEEM BELANGRIJK BELANGRIJK 129) Gebruik altijd banden van dezelfde maat, hetzelfde type en hetzelfde merk, zonder verschillen in slijtage. Door gebruik van banden van verschillende maten, types, merken of maten van slijtage, of een onjuiste bandenspanning, zou de temperatuur van de tussenbakolie op kunnen lopen en zou het onmogelijk kunnen worden om met de tussenbak te schakelen, waardoor het aandrijfsysteem beschadigd zou kunnen raken.
remsysteem normaal werkt, vooral als de remmen nat zijn. Na zware regenval of als door grote plassen is gereden, en zelfs als het voertuig is gewassen, kan zich op de remschijven of remtrommels een laagje water hebben gevormd, dat een normale remwerking belemmert. Droog in dit geval de remmen door langzaam te rijden met licht ingetrapt rempedaal.
STARTEN EN RIJDEN Cruisecontrolschakelaars cruisecontrolschakelaars tegelijkertijd worden ingedrukt. Inschakelen 1. Druk met de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" op de aan-/uitschakelaar (A) van de CRUISECONTROL om de cruisecontrol aan te zetten. Het indicatielampje op het metercluster gaat branden. 273 AA0110608 A — Aan-/uitschakelaar CRUISECONTROL Om de cruisecontrol aan en uit te zetten. B — Schakelaar SET Om de instelsnelheid te verlagen en om de gewenste snelheid in te stellen.
snelheid hebt bereikt. Uw nieuwe rijsnelheid is nu ingesteld. 277 276 AA0110637 Druk minder dan ca. 1 seconde op de schakelaar RES + (C) en laat hem los, om uw snelheid in kleine stappen te verhogen. Iedere keer dat u de schakelaar RES + (C) indrukt, neemt uw voertuigsnelheid met ongeveer 1,6 km/u toe.
STARTEN EN RIJDEN 279 AA0110653 De snelheid tijdelijk verhogen Trap het gaspedaal in zoals u dat normaal zou doen. Zodra u het pedaal loslaat, keert het voertuig terug naar de instelsnelheid. De snelheid tijdelijk verlagen Trap het rempedaal in om de snelheid te verlagen. Druk op de schakelaar RES + (C), om de vorige instelsnelheid te hervatten. Raadpleeg "De instelsnelheid hervatten".
282 AA0110637 Onder de volgende omstandigheden kunt u de vorige instelsnelheid echter niet hervatten. Herhaal in deze situaties de procedure voor de instelling van de snelheid: De aan-/uitschakelaar van de CRUISECONTROL wordt ingedrukt. De contactschakelaar of de bedieningsmodus wordt op "OFF" gezet. Het indicatielampje gaat uit. BELANGRIJK 132) Zet de cruisecontrol uit veiligheidsoverwegingen uit als u niet op de instelsnelheid wilt rijden.
STARTEN EN RIJDEN de symbolen van de controlestatus "LIMIT" en van de snelheidsbegrenzer zijn gaan knipperen, klinkt er een bepaalde periode een piepgeluid. Als de voertuigsnelheid afneemt tot minder dan de instelsnelheid, stoppen de symbolen van de controlestatus "LIMIT" en van de snelheidsbegrenzer met knipperen. Als het piepgeluid afging, gaat dat ook uit. Uit veiligheidsoverwegingen of op verzoek van de bestuurder, wordt echter prioriteit gegeven aan de audiovisuele waarschuwingen.
B-Aanduiding SNELHEIDSBEGRENZER AAN Als de snelheidsbegrenzer wordt opgestart, wordt het symbool van de snelheidsbegrenzer weergegeven. C-Instelsnelheid Als een instelsnelheid is opgeslagen, wordt deze weergegeven. Opstarten Druk eerst, met de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON", op de aan-/uitschakelaar, om de snelheidsbegrenzer op te starten. De aanduiding van de snelheidsbegrenzer wordt op de combinatiemeter weergegeven. schakelaar SET - (B) loslaat.
STARTEN EN RIJDEN De instelsnelheid neemt iedere keer met ca. 5 km/u toe. Druk op de schakelaar RES + en laat hem gelijk weer los, als u de instelsnelheid slechts een klein beetje wilt verhogen. Iedere keer dat u de schakelaar indrukt, neemt de instelsnelheid met ca. 1 km/u toe. Met gebruik van de CANCELschakelaar, het gaspedaal en de schakelaar SET Druk op de CANCEL-schakelaar (D) om de snelheidsbegrenzer uit te schakelen.
291 293 AA0113784 De instelsnelheid neemt iedere keer met ca. 5 km/u af. Druk op de schakelaar SET - (B) en laat hem gelijk weer los, als u de instelsnelheid slechts een klein beetje wilt verlagen. Iedere keer dat u de schakelaar indrukt, neemt de instelsnelheid met ca. 1 km/u af. Met gebruik van de CANCELschakelaar, de bedrijfsrem en de schakelaar SET Druk op de CANCEL-schakelaar (D) om de snelheidsbegrenzer uit te schakelen.
STARTEN EN RIJDEN knipperen en klinkt een waarschuwingsgeluid. Als de snelheidsbegrenzer op een andere manier wordt uitgeschakeld, zou er sprake kunnen zijn van een systeemfout. Staak het gebruik van de snelheidsbegrenzer en zet hem uit. Laat het voertuig nakijken bij een Fiat Servicepunt.
RIJSTROOKWAARSCHUWING Het systeem uitschakelen Als u de schakelaar van het LDW-systeem indrukt, gaat het indicatielampje uit om aan te geven dat het LDW-systeem uitstaat. Druk nogmaals op de schakelaar om het systeem weer aan te zetten.
STARTEN EN RIJDEN 200 indicatielampje van het LDW-systeem gaat uit. Schakel het systeem uit, druk op de LDW-schakelaar en houd die meer dan ongeveer 10 seconden ingedrukt, om terug te keren naar de modus "LDW 1". Er gaat een zoemer af en de modus "LDW 1" wordt ingeschakeld. Stand-by Als het systeem op stand-by staat is het toch in staat de rijstrook te herkennen waar uw voertuig zich in bevindt en een geluidsalarm af te laten gaan als uw voertuig de rijstrook verlaat.
302 AHA106375 Het indicatielampje van het LDW-systeem kan tijdelijk worden uitgeschakeld door de LDW-schakelaar op "OFF" te zetten. Uitschakeling LDW in verband met storing Als de LDW door een storing niet kan worden opgestart, gaat het LDW-lampje (geel) branden. Neem in dit geval contact op met het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten nakijken. 303 AHA106391 137) 138) 139) 140) BELANGRIJK 137) De werking van de LDW is aan beperkingen gebonden. Vertrouw niet teveel op het systeem.
STARTEN EN RIJDEN als over een stuk weg wordt gereden waar het aantal rijstroken toe-/afneemt of waar meerdere rijstroken elkaar kruisen; als de rijstrook is gemarkeerd met dubbele of andere speciale lijnen; als over een slingerweg of ruig terrein wordt gereden; als over een gladde weg bedekt met regenwater, sneeuw, ijs, enz.
voertuig op het scherm van het geluidssysteem weergegeven. Als u de versnellingspook in een andere stand zet, wordt de oorspronkelijke weergave hersteld. 142) 305 AHA103723 Locatie van de achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera (A) is in het gedeelte in de buurt van de handgreep van de achterklep verwerkt.
STARTEN EN RIJDEN Referentielijnen op het scherm Op het scherm worden referentielijnen en de bovenkant van de achterbumper (A) weergegeven. De rode lijn (B) duidt een afstand van ongeveer 50 cm vanaf de achterbumper aan. Twee groene lijnen (C) duiden een afstand van ongeveer 20 cm vanaf de buitenkant van de carrosserie aan. Korte dwarslijnen (1 t/m 3) duiden de afstand vanaf de achterbumper aan. glad wegdek.
voor afstanden tot massieve objecten. Voorbeeld: Op het scherm lijkt punt B het dichtstbij, gevolgd door punt C en A, in volgorde van afstand. Punt A en punt B liggen in werkelijkheid op dezelfde afstand tot het voertuig en punt C is verder weg dan punt A en B. Als objecten zich in de buurt van het voertuig bevinden Als massieve objecten zich in de buurt van het voertuig bevinden, kan de afstand die op het scherm wordt weergegeven, afwijken van de daadwerkelijke afstand.
STARTEN EN RIJDEN 231) De achteruitkijkcamera is een hulpsysteem waarmee de bestuurder kan controleren of zich obstakels achter het voertuig bevinden. Het blikveld is beperkt en er moet dus niet teveel op vertrouwd worden. Rijd even voorzichtig als met een voertuig zonder achteruitkijkcamera. 232) Controleer visueel, met uw eigen ogen, de veiligheid rondom het voertuig. Vertrouw niet volledig op de achteruitkijkcamera.
NOODGEVALLEN Een lekke band of een doorgebrand lampje? Soms kan een probleem uw reis in gevaar brengen. De pagina's over noodsituaties kunnen u helpen om op zelfstandige en kalme wijze kritieke situaties op te lossen. Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt ook het gratis telefoonnummer 00 800 3428 0000 bellen om de dichtstbijzijnde Fiat dealer te vinden. PECH MET HET VOERTUIG . . . NOODSTART. . . . . . . . . . . . .
NOODGEVALLEN PECH MET HET VOERTUIG Zet het voertuig bij pech onderweg in de berm en gebruik de alarmknipperlichten en/of de gevarendriehoek, enz. Raadpleeg "Schakelaar alarmknipperlichten". Als de motor afslaat/niet werkt Als de motor afslaat, is dit van invloed op de besturing en regeling van het voertuig. Let op het volgende voordat u het voertuig naar een veilige plek brengt: De rembekrachtiging wordt uitgeschakeld en het pedaal is moeilijker in te trappen. Trap het rempedaal harder in dan normaal.
NOODSTART pluspool (+) van de accu wordt aangesloten. Raadpleeg "Accu". geladen, kan een soepele werking van de motor niet gegarandeerd worden en zou het ABS-waarschuwingslampje kunnen gaan branden. Raadpleeg "Antiblokkeersysteem (ABS)". 233) 234) 235) 236) 237) 238) 239) 240) 241) 242) 243) 244) 245) 246) 247) Als de motor niet kan worden gestart omdat de accu zwak of leeg is, kan de accu van een ander voertuig worden gebruikt om met startkabels de motor te starten. 1.
NOODGEVALLEN 210 241) Zet van tevoren de motor van beide voertuigen af. Zorg ervoor dat de kabels of uw kleding in de ventilator of aandrijflijn kunnen komen. Dit zou kunnen leiden tot persoonlijk letsel. 242) Gebruik geen startkabels, als de accuvloeistof niet zichtbaar is of bevroren lijkt te zijn! Een accu kan scheuren of ontploffen als de temperatuur onder het vriespunt is of als de accu niet tot het juiste peil is gevuld. 243) Elektrolyt is corrosief verdund zwavelzuur.
hulp contact op met het Fiat Servicenetwerk. 5. Vul, indien nodig, de radiateur en/of de reservetank bij met koelvloeistof (raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoud"). BELANGRIJK 254) 144) 6. Controleer de radiateurslangen op koelvloeistoflekken en de aandrijfriem op slapheid of schade. Als er iets aan het koelsysteem of de aandrijfriem mankeert, raden we u aan het te laten nakijken en repareren. 317 AHA102074 A. Radiateurdop B. Koelventilator C. Reservetank 253) 4.
NOODGEVALLEN HET BRANDSTOFSYSTEEM ONTLUCHTEN Als tijdens het rijden alle brandstof is verbruikt, moet het brandstofsysteem zoals onderstaand beschreven worden ontlucht. Bedien de handpomp (A) op het brandstoffilter tot de handpomp stijf wordt. Probeer vervolgens de motor nog een keer te starten. Herhaal de bovenstaande procedure als de motor niet start. 256) Reinig zorgvuldig eventueel gemorste brandstof die zou kunnen ontbranden en brand zou kunnen veroorzaken.
Dubbele cabine Type 1 B C Krik De krik mag alleen gebruikt worden om lekke banden te vervangen. Gereedschap Type 1 Opmerking De krik is onderhoudsvrij. 1 1 A 2 321 AHA102120 A. Gereedschap (wielmoersleutel) B. Krikhandgreep C. Krik Type 2 323 AHA104094 Dubbele cabine 1. Wielmoersleutel Anderhalve cabine 1. Gereedschapstas 2. Wielmoersleutel Type 2 1 2 A 4 3 5 322 A. Gereedschap B. Krikhandgreep C. Krik AHA104081 324 1. Gereedschapstas 2. Wielmoersleutel 3. Tang 4. Bestuurder 5.
NOODGEVALLEN op de krikhandgreep uit met die op de houder, en plaats de krik in de houder. 2. Open het deksel. D C 327 325 AHA104153 AHA104179 5. Verwijder de krikhandgreep (E) uit de houder (F), en neem de krikhandgreep aan de rechterkant uit. 3. Verwijder de bevestigingsband (A) en neem het gereedschap (B) aan de linkerkant uit. A Dubbele cabine Het gereedschap, de krik en de krikhandgreep bevinden zich achter de achterbank. 1. Klap de rugleuning van de achterbank naar voren.
E gedeelte (I) van de krikhandgreep uit met de houder (H). draai de binnenste handgreep (B) om en plaats hem in de buitenste handgreep (D) tot hij vastklikt met de klikbevestiging, zoals weergegeven. F D C 330 AHA104209 4. Verwijder de krikhandgreep (G) uit de houder (H) en neem de handgreep uit. H G H I 332 Gebruik van de krikhandgreep (anderhalve cabine) 1.
NOODGEVALLEN 216 EEN BAND VERVANGEN gehouden, kan het altijd en onder alle omstandigheden worden gebruikt (stadsverkeer/rijden met hoge snelheid/rijden met ladingen met verschillende gewichten, enz.). 145) 146) Zet uw voertuig op een veilige, vlakke plek stil, voordat u een band vervangt. 1. Zet het voertuig op een vlakke en stabiele ondergrond, zonder grind, enz. 2. Zet het voertuig stevig op de parkeerrem. 3.
5. Verwijder de wielhouder (G) van het reservewiel. Een band vervangen 1. Draai de wielmoeren een kwartslag los met de wielmoersleutel. Verwijder de wielmoeren nog niet. 1 6 3 C D G 338 4. Introduceer de wielmoersleutel (E) door het gat (F) in het uiteinde van de krikhandgreep en draai hem linksom om het reservewiel volledig op de grond te laten zakken en de spanning van de ketting te halen. 2 340 AHA102292 Opmerking Zet het reservewiel in de buurt van de lekke band onder de carrosserie.
NOODGEVALLEN 3. Draai het ontluchtingsventiel (D) met de krik rechtsom tot het niet verder kan. B F E B 344 347 AHA105743 D B — Achterste krikpunt 346 260) 261) Opmerking Draai voor het opkrikken van de achterkant van het voertuig, de punt van de krik zo dat het gegroefde gedeelte (C) naar behoren samenkomt met het daarvoor bestemde punt. AHA105769 Opmerking Deze krik is een 2-trapskrik. 262) 263) 264) 265) 266) 267) 268) 269) AHA105756 4.
J 349 AHA105785 8. Draai de wielmoeren met de hand rechtsom om ze voorlopig vast te zetten. Type 1: Op voertuigen met stalen wielen Haal de wielmoeren tijdelijk met de hand aan tot het conische deel van de wielmoer licht contact maakt met de gaten in het wiel en het wiel niet meer los zit. Type 2: Op voertuigen met aluminium wielen Haal de wielmoeren tijdelijk met de hand aan tot de flensdelen van de wielmoer licht contact maakt met het wiel en het wiel niet meer los zit.
NOODGEVALLEN L 1 3 K M 6 4 5 2 353 AHA105798 272) 10. Haal de moeren kruiselings in twee of drie stappen aan tot iedere moer stevig vastzit. Aanhaalkoppel Stalen wiel: 137 tot 157 Nm Aluminium wiel: 118 tot 137 Nm (Behaald door kracht op het uiteinde van de bij het voertuig meegeleverde wielmoersleutel uit te oefenen. Stalen wiel: 510 tot 580 N; Aluminium wiel: 440 tot 500 N) 354 AHA102377 273) 11. Breng de krik helemaal omlaag en verwijder hem.
Het reservewiel opbergen 1. Monteer de bandhouder (A) in het gat van de velg. A grond opgekrikt is. 3. Als het reservewiel voldoende is aangehaald, controleer dan of het niet los zit (het aanhaalmoment zou ongeveer 40 Nm moeten zijn (behaald door een kracht van 200 N op het uiteinde van de wielmoersleutel uit te oefenen)) en neem dan de krikhandgreep uit, zonder hem in tegengestelde richting te draaien. 4. Laat de beschadigde band zo snel mogelijk repareren. 278) 279) 280) 357 AHA102306 2.
NOODGEVALLEN 222 262) Stop met het opkrikken van het voertuig, zodra de band van de grond loskomt. Het is gevaarlijk het voertuig nog verder op te krikken. Ga niet onder uw voertuig liggen, terwijl u de krik gebruikt. Stoot niet tegen het opgekrikte voertuig en laat het voertuig niet lang opgekrikt staan. Beide gevallen zijn zeer gevaarlijk. Gebruik uitsluitend de krik die bij het voertuig is meegeleverd. De krik mag niet voor andere doeleinden gebruikt worden dan het vervangen van een band.
147) Neem tijdens het installeren en verwijderen van het reservewiel de volgende zaken in acht. Niet-inachtneming kan leiden tot schade aan de reservewielhouder. Gebruik geen elektrisch gereedschap. Gebruik de wielmoersleutel die in het voertuig is opgeborgen. Oefen geen kracht van 400 N of meer uit op het uiteinde van de wielmoersleutel. 148) Breng nooit olie op de wielbouten of -moeren aan, want dan worden ze te strak aangehaald.
NOODGEVALLEN Slepen met de achterwielen van de grond (Type C) Zet de versnellingspook van zowel voertuigen met handgeschakelde als automatische versnellingsbakken in de stand "N" (vrijstand). Zet de contactschakelaar of de bedieningsmodus in de stand "ACC" en zet het stuurwiel met een touw of een bevestingingsband vast in de stand voor recht vooruit. Zet tijdens het slepen de contactschakelaar nooit in de stand "LOCK" of de bedieningsmodus op "OFF".
Als met uw voertuig een ander voertuig gesleept moet worden (alleen voertuigen met een trekhaak) 285) 286) 287) 288) 289) 290) De trekhaak zit aan de achterkant van het voertuig op de plaats die in de afbeelding wordt weergegeven. Bevestig het sleeptouw aan de trekhaak. Verder zijn de instructies hetzelfde als voor "Als uw voertuig door een ander voertuig gesleept moet worden".
NOODGEVALLEN 226 152) Zet de rijmodusschakelaar op voertuigen met 4WD in de stand "2H" en vervoer het voertuig met de aandrijfwielen op een dollie (Type D of E), zoals weergegeven. Probeer het voertuig nooit te slepen met de rijmodusschakelaar in de stand "4H" of "4L" (Easy Select 4WD), "4H", "4HLc" of "4LLc" (Super Select 4WD II) en met de voor- of achterwielen op de grond (Type B of C), zoals weergegeven.
de weg af, waardoor de rem- en stuurwerking afnemen. Volg de volgende aanwijzingen om hiermee om te gaan: (a) Rijd met een lage snelheid. (b) Rijd niet met versleten banden. (c) Behoud altijd de gespecificeerde bandenspanning. Op besneeuwde of bevroren wegen Als op een besneeuwde of bevroren weg wordt gereden, raden we aan winterbanden of sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen) te gebruiken. Raadpleeg de hoofdstukken "Winterbanden" en "Sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen)".
NOODGEVALLEN ZEKERINGEN Locatie zekeringenkastje Om schade aan het elektrische systeem door kortsluiting of overbelasting te voorkomen, is ieder afzonderlijk circuit voorzien van een zekering. Er zitten zekeringenkastjes in het interieur en in de motorruimte. Interieur (voertuigen met linkse besturing) De zekeringenkastjes in het interieur bevinden zich achter het zekeringendeksel tegenover de bestuurdersstoel, op de plaats die wordt weergegeven in de afbeelding.
Belastingscapaciteit zekeringen De capaciteit van de zekeringen en de namen van de elektrische systemen die door de zekeringen worden beschermd, zijn aan de binnenkant van het zekeringendeksel (voertuigen met linkse besturing), de achterkant van het dashboardkastje (voertuigen met rechtse besturing) en in het deksel van het zekeringenkastje (in de motorruimte) aangegeven. Opmerking In het zekeringenkastje in de motorruimte zitten reservezekeringen.
NOODGEVALLEN Tabel met de locatie van de zekeringen in het interieur 368 AA0103837 Nr.
Nr.
NOODGEVALLEN Tabel met de locatie van de zekeringen in de motorruimte 369 Nr.
Nr.
NOODGEVALLEN Nr. Elektrisch systeem Capaciteit F23 Motor 20 A F24 — — nr. 1 Reservezekering 20 A nr. 2 Reservezekering 30 A *: Smeltzekering Bepaalde zekeringen zijn mogelijk niet in uw voertuig aangebracht, afhankelijk van voertuigmodel of -specificaties. De bovenstaande tabel toont de hoofdinrichtingen die bij iedere zekering horen. Het zekeringenkastje bevat geen reservezekeringen van 7,5 A, 10 A of 15 A. Als een van deze zekeringen doorbrandt, vervang die dan met de volgende zekering.
Vervanging zekering 293) 294) 295) 296) 297) 160) 1. Zet altijd, voordat u een zekering vervangt, het desbetreffende elektrische circuit uit en zet de contactschakelaar in de stand "LOCK" of de bedieningsmodus op "OFF". 2. Neem de zekeringtrekker (A) uit de binnenkant van het zekeringenkastje in de motorruimte. B 371 C AA0110129 B. Zekering OK C. Zekering gesprongen A 370 AA0109871 3.
NOODGEVALLEN 297) Als een hoofdzekering voor veiligheidssystemen (airbagsysteem, remsysteem), vermogenssystemen (motorsysteem, transmissiesysteem) of de stuurinrichting doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK 160) Als de motorruimte moet worden gewassen, zorg er dan voor dat de waterstraal niet rechtstreeks op de zekeringenkast en de motor van de ruitenwissers terechtkomt.
3. Koplampen, groot-/dimlicht: 60/55 W (H4) 4. Type 1 mistkoplampen: 35 W (H8) Dagrijlichten: 13 W (P13W) Type 2 Dagrijlichten: 13 W (P13W) 5. Richtingaanwijzers zijkant (op spatbord)*1, *2: 5W 6. Richtingaanwijzers zijkant (op buitenspiegels)*1 Voertuigen met HID-koplampen 1. Richtingaanwijzers voor: 21 W(PY21W) 2. Positielichten/Dagrijlichten 3. Koplampen, groot-/dimlicht: 25 W (D5S) 4. Mistkoplampen: 19 W (H16) 5. Richtingaanwijzers zijkant (op spatbord)*1, *2: 5W 6.
NOODGEVALLEN Koplampen (halogeenlampen) 1. Verwijder bij vervanging van de lamp aan de rechterzijde van het voertuig, de klemmen (A) van het luchtfilter en verplaats de bovenste afdekking (B) richting de achterkant van het voertuig. B C B 378 Richting van de pijl: voorkant van het voertuig A 377 AHZ100961 AHA103954 Opmerking Controleer na vervanging van de lamp of alle scharnieren aan de voorkant van het voertuig stevig vastzitten. 2. Maak de stekker (A) los. 380 AHA102784 4.
Positielichten 1. Verwijder bij vervanging van de lamp aan de linkerzijde van het voertuig, de klem (A) van de spuitmond van het sproeierreservoir en verplaats de spuitmond richting de achterkant van het voertuig. A 383 A AHA102801 3. Volg dezelfde stappen in omgekeerde volgorde om de lamp te monteren. Richtingaanwijzers voor 382 AHA103967 2. Draai de lampfitting linksom om hem te verwijderen. Verwijder de lamp uit de fitting door hem eruit te trekken. 384 AHA103967 2.
NOODGEVALLEN Voertuigen met HID-koplampen 1. Verwijder bij vervanging van de lamp aan de linkerzijde van het voertuig, de klem (A) van de spuitmond van het sproeierreservoir en verplaats de spuitmond richting de achterkant van het voertuig. 2. Verwijder de 3 schroeven (B) en verwijder de lampeenheid. B 387 A 386 AHA103967 2. Draai de lampfitting linksom om hem te verwijderen. Verwijder de lamp uit de fitting door hem in te drukken en linksom te draaien. AHA102827 3.
3. Draai de fitting linksom om hem te verwijderen. C D A D D E E 392 E 391 AA0112846 3. Verplaats de lampeenheid richting de achterkant van het voertuig en verwijder de klemmen (B). D. Mistkoplamp E. Dagrijlichten 4. Trek de lamp uit terwijl u de lip ingedrukt houdt. 5. Volg dezelfde stappen in omgekeerde volgorde om de lamp te monteren. Combinatielichten achter 1. Open de achterklep. (Raadpleeg "Achterklep"). 2. Verwijder de schroeven (A) waarmee de lampeenheid is bevestigd.
NOODGEVALLEN lampcombinatie tegelijkertijd door die linksom te draaien, en verwijder de lamp door hem uit te trekken. G H F A 395 398 AHA102902 Kentekenverlichting 1. Breng een rechte schroevendraaier in de lampcombinatie aan en wrik er voorzichtig mee om de combinatie te verwijderen. 397 AHA102928 3. Volg dezelfde stappen in omgekeerde volgorde om de lamp te monteren. AHZ100639 Binnenverlichting en kaartleeslampjes vóór* 1.
2. Volg dezelfde stappen in omgekeerde volgorde om de lamp te monteren. Opmerking Breng voor de montage van de lens de twee lippen aan de ene kant van de lens aan in de gaten aan de voertuigkant, voordat de twee lippen aan de andere kant van de lens in de gaten aan de voertuigkant worden aangebracht. Opmerking Lijn voor de montage van de lens de twee lippen op de lens uit met de gaten aan de voertuigkant.
NOODGEVALLEN 244 299) Ga voorzichtig met halogeenlampen om. Het gas in halogeenlampen staat onder druk, dus als u de lamp laat vallen of krast, kan de lamp breken. 300) Houd een halogeenlamp nooit met blote handen, vuile handschoenen, enz. vast. Door het vet van uw handen zou de lamp de volgende keer dat de koplampen worden gebruikt, kunnen breken. Als het glasoppervlak vuil is, moet het worden gereinigd met alcohol, verfverdunner, enz. en weer worden teruggezet nadat het grondig is gedroogd.
SERVICE EN ONDERHOUD Dankzij correct onderhoud kunnen de prestaties van de auto, evenals beperkte bedrijfskosten en het behoud van de efficiëntie van de veiligheidssystemen gedurende langere tijd gegarandeerd worden. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR ONDERHOUD . . . . . . . . . . . . . .246 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA . . . . . . .247 PERIODIEKE CONTROLES . . . . . .252 GEBRUIK VAN HET VOERTUIG ONDER ZWARE OMSTANDIGHEDEN . . . . . . . . . .252 NIVEAUS CONTROLEREN . . . . .
SERVICE EN ONDERHOUD VOORZORGSMAATREGELEN VOOR ONDERHOUD 304) 305) 306) 307) 308) 309) 310) Regelmatig onderhoud van uw voertuig zorgt ervoor dat de waarde en het uiterlijk van uw voertuig zo lang mogelijk behouden blijven. De onderhoudswerkzaamheden zoals beschreven in dit Instructieboek kunnen door de eigenaar verricht worden. We raden u aan de periodieke inspectie en het geprogrammeerde onderhoud door een Fiat Servicepunt of een andere specialist te laten verrichten.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA DIESELMOTOREN 4N15 Mijl x 1000 12 24 36 48 60 72 84 96 108 120 Kilometer x 1000 of 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren.
SERVICE EN ONDERHOUD Mijl x 1000 12 24 36 48 60 72 84 96 108 120 Kilometer x 1000 of 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 De diagnosestekker gebruiken om de werking van het brandstoftoevoer-/ motormanagementsysteem en de emissie te controleren; en voor bepaalde versies/markten, de verslechtering van de motorolie ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● Inleerprocedure uitvoeren voor het inspuiten van kleine hoeveelheden ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● De juis
Mijl x 1000 12 24 36 48 60 72 84 96 108 120 Kilometer x 1000 of 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter controleren ● ● ● ● ● Werking van het ruitenwisser/sproeiersysteem controleren en zo nodig de sproeiers afstellen ● ● ● ● ● Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren ● ● ● ● ● Conditie en slijtage remblokken va
SERVICE EN ONDERHOUD Mijl x 1000 12 24 36 48 60 72 84 96 108 120 Kilometer x 1000 of 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ● ● ● ● ● ● ● ● Visueel op vloeistoflekken uit de handgeschakelde versnellingsbak controleren (motoroliepeil controleren, als lekken worden gedetecteerd) Transmissieolie handgeschakelde versnellingsbak verversen ● Visueel de integriteit van de onderdelen en bevestigingen van het ophangingssysteem controleren ● ● ●
Mijl x 1000 12 24 36 48 60 72 84 96 108 120 Kilometer x 1000 of 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 Jaren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 ● Tussenbakolie verversen Motorolie verversen en oliefilter vervangen ● ● ● ● ● ● Brandstoffilterelement vervangen (4) ● ● ● ● Luchtfilterelement vervangen (5) ● Remvloeistof verversen (6) Interieurfilter vervangen ● ● ● ● (3) Aandrijfriemen hulporganen vervangen Luchtfilterelement op verstoppingen of schade controleren ● ● ●
SERVICE EN ONDERHOUD PERIODIEKE CONTROLES Vóór een lange reis controleren en eventueel bijvullen: niveau motorkoelvloeistof; remvloeistofniveau; vloeistofniveau ruitensproeier; werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, enz..); conditie en spanning banden; uitlijning banden; werking ruitenwissers/-sproeiers en stand/slijtage wisserbladen voor/achter.
NIVEAUS CONTROLEREN Controleer of de onderdelen in de motorruimte op de plaats zitten die in onderstaande afbeelding wordt weergegeven. 3 4 2 5 2 3 A 1 8 404 6 7 VANODIESEL3231 1. Reservoir motorkoelvloeistof 2. Remvloeistofreservoir 3. Koppelingsvloeistofreservoir (waar aanwezig) 4. Motoroliedop 5. Motorolieniveaumeter 6. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof 7. Ruitensproeierreservoir 8.
SERVICE EN ONDERHOUD 254 BELANGRIJK 311) Verricht nooit werkzaamheden in de motorruimte, terwijl u rookt. Er kunnen ontvlambare gassen en dampen aanwezig zijn die brandgevaar opleveren. 312) Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte wanneer de motor nog warm is: gevaar voor brandwonden. Vergeet niet dat bij een warme motor de ventilator onverwacht kan inschakelen: gevaar voor letsel.
KATALYSATOR 313) De spoelinrichtingen voor de uitlaatgassen die met een katalysator worden gebruikt, zijn uiterst efficiënt in de reductie van giftige gassen. De katalysator wordt in het uitlaatsysteem geïnstalleerd. Het is belangrijk dat de motor goed afgestemd blijft om ervoor te zorgen dat de katalysator naar behoren werkt en om eventuele schade aan de katalysator te voorkomen.
SERVICE EN ONDERHOUD dan de markering voor olieverversing (C). De olie dient dan te worden bijgevuld tot het maximumpeil (B). Op voertuigen met DPF neemt de motorolie toe doordat brandstof in de motorolie terechtkomt als het DPF regenereert om de roetdeeltjes (PM) weg te branden. Dit geeft echter gaan storing aan. Opmerking De motorolie verslechterd snel als het voertuig wordt onderworpen aan zware omstandigheden, waardoor de olie eerder moet worden ververst. Raadpleeg het onderhoudsschema.
metalen, inclusief aluminium, en voorkomt verstoppingen van radiateur, verwarming, cilinderkop, motorblok, enz. Omdat een corrosiewerend middel noodzakelijk is, mag de koelvloeistof zelfs 's zomers niet worden vervangen door water. De vereiste concentratie antivries varieert, afhankelijk van de verwachte omgevingstemperatuur. Omgevingstemperatuur (minimum) °C Concentratie antivries % gecontroleerd en indien nodig moet het systeem worden bijgevuld met antivries.
SERVICE EN ONDERHOUD RUITENSPROEIERVLOEISTOF Open het ruitensproeierreservoir en controleer het peil van de ruitensproeiervloeistof met de peilstok. Vul het reservoir bij met ruitensproeiervloeistof, als het peil te laag is. Opmerking Het ruitensproeierreservoir levert aan de ruitensproeiers en de koplampsproeiers (indien aanwezig). REMVLOEISTOF BELANGRIJK 316) Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een goed zicht.
Vloeistoftype Gebruik vloeistof conform DOT3 of DOT4. De remvloeistof is hygroscopisch. Teveel vocht in de remvloeistof heeft nadelige gevolgen voor het remsysteem, waardoor de remwerking afneemt. Bovendien is het remvloeistofreservoir uitgerust met een speciale dop om toetreding van lucht te voorkomen. Deze dop mag niet worden verwijderd. 318) 319) 320) 321) 165) 166) 167) BELANGRIJK 318) Remvloeistof is schadelijk voor de ogen, kan de huid irriteren en kan gelakte oppervlakken beschadigen.
SERVICE EN ONDERHOUD Vloeistoftype Gebruik remvloeistof conform DOT 3 of DOT 4. De dop van het reservoir moet volledig worden gesloten om verontreiniging met vreemde stoffen of vocht te voorkomen. ZORG ERVOOR DAT ER GEEN OP PETROLEUM GEBASEERDE VLOEISTOF IN CONTACT KOMT OF GEMENGD WORDT MET DE REMVLOEISTOF OF DE REMVLOEISTOF OP ENIGE ANDERE WIJZE VERONTREINIGT. DIT LEIDT TOT SCHADE AAN DE AFDICHTINGEN.
ACCU 4) De toestand van de accu is zeer belangrijk voor een snelle start van de motor en een juiste werking van het elektrische systeem van het voertuig. Regelmatige controle en onderhoud zijn vooral bij koud weer belangrijk. 324) 325) 326) 327) 328) 329) Accuvloeistofpeil controleren 411 AHA102595 Het accuvloeistofpeil moet tussen de op de buitenkant van de accu gespecificeerde grenzen liggen. Vul indien nodig bij met gedestilleerd water.
SERVICE EN ONDERHOUD Opmerking Houd de accupolen schoon. Breng na aansluiting van de accu vet ter bescherming van de polen aan. Gebruik lauw water om de polen te reinigen. Opmerking Controleer of de accu stevig vastzit en tijdens het rijden niet kan bewegen. Controleer ook of iedere pool goed dichtzit. Opmerking Als het voertuig lange tijd niet wordt gebruikt, verwijder dan de accu en bewaar hem op een plaats waar de accuvloeistof niet kan bevriezen. De accu mag alleen volledig geladen worden bewaard.
WISSERBLADEN VERVANGEN 330) 1. Til de wisserarm voorzichtig van de ruit. 2. Trek aan het wisserblad tot de aanslag (A) loskomt van de haak (B). Trek het wisserblad nog verder om het te verwijderen. 415 AA3001992 4. Breng het wisserblad in de wisserarm aan en begin daarbij aan de tegenovergestelde kant van de aanslag. Zorg ervoor dat de haak (B) correct in de groeven in het wisserblad is gemonteerd.
SERVICE EN ONDERHOUD ALGEMEEN ONDERHOUD Brandstof-, motorkoelvloeistof-, olie- en uitlaatgaslekken Kijk onder de carrosserie van uw voertuig om te controleren op brandstof-, motorkoelvloeistof-, olie- en uitlaatgaslekken. Werking van de binnen- en buitenverlichting Bedien de schakelaar van de combinatieverlichting om te controleren of alle lampen naar behoren werken. Als de lampen niet gaan branden, zou dat kunnen komen door een gesprongen zekering of een defecte lamp. Controleer eerst de zekeringen.
BELANGRIJK 174) Gebruik om schade te voorkomen nooit de volgende producten om uw voertuig te reinigen: Benzine; Verfverdunner; Wasbenzine; Petroleum; Terpentijn; Nafta; Lakverdunner; Koolstoftetrachloride; Nagellakremover; Aceton. BELANGRIJK 5) Schoonmaakmiddelen verontreinigen het milieu. Was het voertuig daarom op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
SERVICE EN ONDERHOUD zachte doek. Als leer vochtig blijft, kan het gaan schimmelen. Door organische oplosmiddelen, zoals wasbenzine, petroleum, alcohol en benzine, zure of basische oplosmiddelen kan het oppervlak van echt leer verkleuren. Gebruik altijd neutrale reinigingsmiddelen. Verwijder vuil of olieresten snel, om te voorkomen dat ze vlekken in het leer maken. Echt leer kan hard worden en krimpen als het te lang wordt blootgesteld aan direct zonlicht.
zachte doek. Reinig na het wassen van het voertuig de naden en randen van de portieren, de motorkap en andere delen waar vuil zich in zou kunnen hebben verzameld. 176) 177) 178) 179) 180) 181) 182) 183) 6) Bij koud weer Strooizout en andere chemicaliën die 's winters in sommige gebieden op de wegen worden gestrooid, kunnen een schadelijk effect op de carrosserie hebben. Was daarom het voertuig zo vaak mogelijk volgens onze instructies voor de verzorging.
SERVICE EN ONDERHOUD 268 Wisserbladen Gebruik een zachte doek en een glasreiniger om vet, dode insecten, enz. van de wisserbladen te verwijderen. Vervang de wisserbladen als ze niet meer naar behoren wissen. Motorruimte Reinig de motorruimte bij aanvang en na afloop van iedere winter. Let vooral op naden, randen en omtrekken waar stof met chemicaliën afkomstig van de weg en andere corrosieve materialen zich zouden kunnen verzamelen.
183) Let bij gebruik van een automatische wasstraat op de volgende zaken en raadpleeg de gebruikershandleiding of een medewerker van de autowasserette. Niet-inachtneming van de volgende procedures kan leiden tot schade aan uw voertuig: 1 – de buitenspiegels zijn ingeklapt. 2 – de antenne is verwijderd. 3 – de wisserarmen zijn op hun plaats bevestigd met tape. 4 – als uw voertuig is voorzien van ruitenwissers met regensensoren, zet dan de wisserschakelaar op "OFF" om de regensensor uit te schakelen.
SERVICE EN ONDERHOUD BANDEN 333) Bandenmaat TOT 3 PASSAGIERS MAX.
Bandentoestand niet langer voldoet aan de minimumvereisten voor gebruik. Als deze slijtage-indicatoren op het loopvlak verschijnen, moeten de banden worden vervangen door nieuwe. Vervang bij voertuigen met vierwielaandrijving alle banden, als één band moet worden vervangen. 334) 335) 336) 191) 1 Banden en wielen vervangen 192) 193) 2 417 AA0002549 1. Locatie van de slijtage-indicator van het loopvlak 2. Slijtage-indicator van het loopvlak Controleer de banden op sneden, scheuren en andere schade.
SERVICE EN ONDERHOUD Sneeuwtractiesystemen (sneeuwkettingen) A 419 AA0002552 Winterbanden 196) Voor het rijden op sneeuw of ijs wordt gebruik van winterbanden aanbevolen. Monteer op alle vier de wielen winterbanden van dezelfde maat en met hetzelfde profiel om de rijstabiliteit te behouden. Winterbanden die meer dan 50% versleten zijn, zijn niet langer geschikt voor gebruik als winterbanden. Winterbanden die niet aan de specificaties voldoen, mogen niet gebruikt worden.
335) Als de druk te laag is, wordt de band te heet en kan ernstig beschadigen. 336) Voer bij lichtmetalen velgen nooit spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur vereisen boven 150°C. Dit kan de mechanische eigenschappen van de wielen in gevaar brengen. BELANGRIJK 191) Gebruik altijd banden van dezelfde maat, hetzelfde type en hetzelfde merk, zonder verschillen in slijtage.
TECHNISCHE GEGEVENS Alles dat u nuttig kunt vinden om te begrijpen hoe uw voertuig is gemaakt en hoe het werkt is in dit hoofdstuk vermeld en wordt toegelicht met gegevens, tabellen en grafieken. Voor de liefhebbers en de monteurs, maar ook gewoon voor degenen die elk detail van hun voertuig willen kennen. 274 ETIKETTEN OP HET VOERTUIG MOTORSPECIFICATIES . . . . . . AFMETINGEN VOERTUIG. . . . . VOERTUIGPRESTATIES . . . . . . VOERTUIGGEWICHTEN. . . . . . ELEKTRISCH SYSTEEM . . . . . BANDEN EN WIELEN . . .
ETIKETTEN OP HET VOERTUIG 5. Carrosseriekleurcode 6. Interieurcode 7. Optiecode Voertuigidentificatienummer (VIN) Het voertuigidentificatienummer is in het voertuig gedrukt, zoals weergegeven in de afbeelding. Motormodel/-nummer Het motormodel en motornummer zijn op het cilinderblok gedrukt, zoals weergegeven in de afbeeldingen. 421 AHA106535 Op het plaatje staan de modelcode, het motormodel, het transmissiemodel, de carrosseriekleurcode, enz.
TECHNISCHE GEGEVENS MOTORSPECIFICATIES Motorspecificaties Motormodellen 4N15 Aantal cilinders 4 in lijn Cilinderinhoud 2.442 cc Boring 86,0 mm Slag 105,1 mm Nokkenas Dubbel bovenliggend Mengsel Directe elektronische inspuiting Maximum motorvermogen (EEG netto) 113 kW/3.500 t/min, 133 kW/3.500 t/min(*) Maximumkoppel (EEG netto) 380 Nm/1.500~2.500 t/min, 430 Nm/2.
AFMETINGEN VOERTUIG Anderhalve cabine 424 AH5101927 277
TECHNISCHE GEGEVENS Referentie Lengte 1 Spoorbreedte voor 2 Totale breedte 1.785 mm, 1.815 mm(*1) 3 Overbouw voorzijde 865 mm 4 Wielbasis 3.000 mm 5 Overbouw achterzijde 6 1.520 mm Zonder achterbumper 1.330 mm Met achterbumper 1.410 mm Zonder achterbumper 5.195 mm Met achterbumper 5.275 mm Totale lengte 7 Bodemvrijheid (onbelast) 200 mm, 205 mm(*1) 8 Totale hoogte (onbelast) 1.775 mm, 1.780 mm(*1) 1.790 mm(*2) 9 Spoorbreedte achter 1.515 mm 10 Lengte laadbed 1.
Dubbele cabine 425 AH5102328 279
TECHNISCHE GEGEVENS Referentie Lengte 1 Spoorbreedte voor 2 Totale breedte 1.785 mm, 1.815 mm(*) 3 Overbouw voorzijde 865 mm 4 Wielbasis 3.000 mm 5 Overbouw achterzijde 6 1.520 mm Zonder achterbumper 1.340 mm Met achterbumper 1.420 mm Zonder achterbumper 5.205 mm Met achterbumper 5.285 mm Totale lengte 7 Bodemvrijheid (onbelast) 200 mm, 205 mm(*) 8 Totale hoogte (onbelast) 1.775 mm, 1.780 mm(*) 9 Spoorbreedte achter 1.515 mm 10 Lengte laadbed 1.
VOERTUIGPRESTATIES Anderhalve cabine Onderdeel Voertuigen zonder breed spatbord Voertuigen met breed spatbord Maximumsnelheid 169 km/u 179 km/u Dubbele cabine Voertuigen met breed spatbord Onderdeel Voertuigen zonder breed spatbord Maximumsnelheid 169 km/u Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak 174 km/u 179 km/u 173 km/u 177 km/u (1) (1)Voertuigen met hoog vermogen 281
TECHNISCHE GEGEVENS VOERTUIGGEWICHTEN Anderhalve cabine Onderdeel Voertuigen zonder breed spatbord Linkse besturing Rechtse besturing Zonder optionele onderdelen 1.820 kg 1.805 kg 1.840 kg Met optionele onderdelen 1.900 kg 1.895 kg 1.925 kg Onbeladen massa Maximum toelaatbare massa 2.850 kg Voor 1.260 kg Achter 1.840 kg Met rem 3.000 kg Maximum asgewicht Maximaal toelaatbaar trekgewicht Zonder rem Maximaal toelaatbare kogeldruk 120 kg Maximaal toelaatbaar combinatiegewicht 5.
Dubbele cabine Onderdeel 2WD Hi-Rider Zonder optionele onderdelen 1.765 kg Met volledige uitrusting 1.860 kg 1.855 kg(*1) Onbeladen massa Maximum toelaatbare massa 2.800 kg Voor 1.260 kg Achter 1.840 kg Met rem 2.700 kg Zonder rem 750 kg Maximum asgewicht Maximaal toelaatbaar trekgewicht Maximaal toelaatbare kogeldruk 110 kg Maximaal toelaatbaar combinatiegewicht 5.
TECHNISCHE GEGEVENS Onderdeel 4WD Handgeschakelde versnellingsbak Linkse besturing Rechtse besturing Voertuigen zonder breed spatbord Voertuigen met breed spatbord Zonder optionele onderdelen 1.870 kg 1.840 kg, 1.835 kg(*2) 1.875 kg 1.855 kg, 1.850 kg(*2) 1.860 kg 1.855 kg(*1) Met volledige uitrusting 1.965 kg 1.920 kg, 1.915 kg(*2) 1.955 kg 1.955 kg, 1.950 kg(*2) 1.950 kg 1.965 kg(*1) 2.900 kg 2.850 kg(*2) 2.905 kg 2.850 kg(*2) 2.905 kg 2.
Onderdeel 4WD Automatische versnellingsbak Linkse besturing Rechtse besturing Voertuigen zonder breed spatbord Voertuigen met breed spatbord Zonder optionele onderdelen 1.870 kg 1.875 kg 1.855 kg(*2) 1.860 kg Met volledige uitrusting 1.965 kg 1.955 kg 1.955 kg(*2) 1.950 kg 2.900 kg 2.910 kg 2.850 kg(*2) 2.910 kg Onbeladen massa Maximum toelaatbare massa Voor 1.260 kg Achter 1.840 kg Met rem 3.
TECHNISCHE GEGEVENS 286 ELEKTRISCH SYSTEEM Behalve voor voertuigen met automatisch Stop&Go (AS&G)-systeem Onderdeel Voertuigen met automatisch Stop&Go (AS&G)-systeem Alle voertuigen Voertuigen voor specifieke markten Type (JIS) 95D31L, 115D31L(*) 115D31L T-105 Capaciteit(5HR) 64 Ah, 72 Ah(*) 72 Ah 72 Ah 95 A, 130 A(*) 130 A 95 A, 130 A(*) Spanning 12 V Accu Capaciteit dynamo (*) Optioneel Raadpleeg voor de vervanging van de accu op voertuigen met automatisch Stop&Go (AS&G)-systeem, het Fi
BANDEN EN WIELEN Bandenmaat Banden Maat 205R16C 8PR 110/108R 245/70R16 111S RF 245/65R17 111S 16x6J, 16x6JJ 16x7J 17x7 1/2J Stuurinrichting Offset 38 mm 287
TECHNISCHE GEGEVENS VULINHOUDEN 3 4 2 5 2 3 A 1 8 6 7 426 VANODIESEL3231 A — Voertuigen met rechtse besturing nr. 1 2 Onderdelen Smeermiddelen Motorkoelvloeistof (inclusief 0,65 liter in de reservetank) 7,7 liter PARAFLU UP Contractuele Technische Referentie nr. F101.M01 (1) Vloeistof voor automatische versnellingsbak (1) 10,9 liter TUTELA TRANSMISSION GI/PA Contractuele Technische Referentie nr. F001.
nr. Onderdelen Aantal Smeermiddelen 3 Koppelingsvloeistof (1) Volgens specificaties TUTELA TOP 4/S Contractuele Technische Referentie nr. F001.A93 6 Stuurbekrachtigingsvloeistof Volgens specificaties TUTELA GI/Z Contractuele Technische Referentie nr. F001.
TECHNISCHE GEGEVENS VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN Productspecificaties Het voertuig is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het Geprogrammeerd Onderhoudsschema te kunnen voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties van brandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is cruciaal voor de werking en de levensduur van de motor.
Smeermiddel Kenmerken Specificatie Originele vloeistoffen en smeermiddelen Toepassing Synthetisch smeermiddel ATF 9.55550-AV 6 TUTELA TRANSMISSION GI/PA Contractuele Technische Referentie nr. F001.A16 Vloeistof voor automatische versnellingsbak 9.55550-MZ 9 TUTELA TRANSMISSION GEARSYNTH Z3 Contractuele Technische Referentie nr. F001.A16 Olie handgeschakelde versnellingsbak en tussenbak voor handgeschakelde versnellingsbak met 5 versnellingen 9.
TECHNISCHE GEGEVENS 292 Smeermiddel Stuurbekrachtiging Beschermingsmiddel voor radiateurs Kenmerken Specificatie Originele vloeistoffen en smeermiddelen Synthetisch smeermiddel ATF 9.55550-AG 4 TUTELA GI/Z Contractuele Technische Referentie nr. F001.A16 CUNA NC 956-16 ASTM D 3306 9,55523 of MS.90032 PARAFLU UP Contractuele Technische Referentie nr. F101.
BRANDSTOFVERBRUIK / EMISSIE GECOMBINEERD GEBRUIK Transmissie CO2 (g/km) Brandstofverbruik (l/100 km) Met AS&G Handgeschakeld met 6 versnellingen 166 6,3 Zonder AS&G Automatisch met 5 versnellingen 185 7,0 Met AS&G Handgeschakeld met 6 versnellingen 169 6,4 Handgeschakeld met 6 versnellingen 173 188, 192(*) 6,6 7,1, 7,3(*) Automatisch met 5 versnellingen 189 197, 203(*) 7,2 7,5, 7,7(*) Onderdeel 2WD Hi-Rider 4WD Zonder AS&G (*) Voertuigen voor specifieke markten Deze resultaten bieden
TECHNISCHE GEGEVENS Binnen de bebouwde kom Onderdeel CO 2 (g/km) Brandstofverbruik (l/100 km) Met AS&G Handgeschakeld met 6 versnellingen 166 7,5 Zonder AS&G Automatisch met 5 versnellingen 185 8,1 Met AS&G Handgeschakeld met 6 versnellingen 169 7,6 Handgeschakeld met 6 versnellingen 173 188, 192(*) 8,1 8,7, 9,0(*) Automatisch met 5 versnellingen 189 197, 203(*) 8,4 8,9, 9,2(*) 2WD Hi-Rider 4WD Zonder AS&G (*) Voertuigen voor specifieke markten Deze resultaten bieden geen enkele garan
Buiten de bebouwde kom Onderdeel CO 2 (g/km) Brandstofverbruik (l/100 km) Met AS&G Handgeschakeld met 6 versnellingen 166 5,6 Zonder AS&G Automatisch met 5 versnellingen 185 6,4 Met AS&G Handgeschakeld met 6 versnellingen 169 5,7 Handgeschakeld met 6 versnellingen 173 188, 192(*) 5,7 6,2, 6,3(*) Automatisch met 5 versnellingen 189 197, 203(*) 6,5 6,7, 6,8(*) 2WD Hi-Rider 4WD Zonder AS&G (*) Voertuigen voor specifieke markten Deze resultaten bieden geen enkele garantie, expliciet noch i
HOUD UW VOERTUIG IN TOPCONDITIE MET Mopar® Vehicle Protection biedt een reeks serviceproducten die speciaal zijn ontworpen om al onze klanten te kunnen laten genieten van een probleemloze en zorgenvrije rijervaring met hun auto. Onze productportefeuille bestaat uit Extra Garantie, Easy Care Onderhoudsprogramma’s en de ServicePlus Pas, met een ruime keuze voor de klant om looptijd en kilometer limiet naar behoefte te kiezen.
NOTE
ALFABETISCH REGISTER Aandachtig doorlezen . . . . . . . . . . .2 Aanhangwagens trekken . . . . . . . .79 Aansteker . . . . . . . . . . . . . . . . . .82 Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .261 Achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . .36 Achterklep. . . . . . . . . . . . . . . . . .34 Achterportieren met kinderslot (dubbele cabine) . . . . . . . . . . . .33 Achterruitverwarmingsschakelaar . . .71 Achterste differentieelslot . . . . . . .179 Achteruitkijkcamera . . . . . . . . . . .
ALFABETISCH REGISTER Lampen vervangen . . . . . . . . . . .236 Luchtfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . .71 Luchtroosters. . . . . . . . . . . . . . . .58 Make-upspiegel . . . . . . . . . . . . .81 Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . .77 Motorkoelvloeistof . . . . . . . . . . . .256 Motorolie. . . . . . . . . . . . . . . . . .255 Motorruimte. . . . . . . . . . . . . . . . .77 Motorschakelaar . . . . . . . . . . . . . .26 Multi-informatiedisplay . . . . . . . . . .92 Niveaus controleren . . . .
COP FULL BACK LUM NL.qxp 29/04/16 16:49 Pagina 2 WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Professional Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid die kwaliteit en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden.
COP FULL BACK LUM NL.qxp 29/04/16 16:49 Pagina 1 F I A T F U L L B A C K NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. FCA Italy S.p.A. behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.