Operation Manual

Zorg ervoor dat de printer op een vlakke, stabiele ondergrond staat die groter is dan de printer. De printer
werkt niet goed als hij scheef staat.
Zorg ervoor dat het papier niet beschadigd, vuil of te oud is.
Het papier moet droog zijn en de afdrukzijde van het papier (de wittere of glanzendere zijde) in de
papierinvoer aan de achterkant moet naar boven gericht zijn.
Strijk het papier glad of buig het een beetje om in de tegenovergestelde richting als het is omgekruld in de
richting van de afdrukzijde.
Zorg ervoor dat de papiersoort die in de printerdriver is geselecteerd, overeenkomt met het type papier in de
printer.
& “Papier selecteren” op pagina 13
Verwijder elk afgedrukt vel meteen uit de opvangbank.
Raak de bedrukte zijde van papier met een glanzend oppervlak niet aan en zorg ervoor dat deze zijde nergens
mee in aanraking komt. Volg de instructies bij het papier als u wilt weten hoe u het beste kunt omgaan met
het papier.
Voer het hulpprogramma Head Cleaning (Printkop reinigen) uit om eventuele verstopte spuitkanaaltjes vrij te
maken.
& “De printkop reinigen” op pagina 51
Voer het hulpprogramma Print Head Alignment (Printkop uitlijnen) uit.
& “De printkop uitlijnen” op pagina 53
Als het papier na het afdrukken inktvegen bevat, reinigt u de binnenkant van de printer.
& “De binnenzijde van de printer reinigen” op pagina 56
Diverse afdrukproblemen
Onjuiste of verminkte tekens
Verwijder eventuele onderbroken afdruktaken.
& “Afdrukken annuleren” op pagina 24
Zet de printer en de computer uit. Controleer of de interfacekabel van de printer goed is aangesloten.
Verwijder de printerdriver en installeer de driver vervolgens opnieuw.
& “De software verwijderen” op pagina 59
Onjuiste marges
Controleer of het papier correct in de papierinvoer aan de achterkant is geplaatst.
& “Papier en enveloppen laden” op pagina 16
Gebruikershandleiding
Probleemoplossing voor afdrukken
71