Quick Start Guide

12
Als u de printersoftware vanuit het Start-menu opent, gelden de
instellingen die u vastlegt voor alle Windows-toepassingen.
Vanuit Windows-toepassingen
1. Klik in het menu Bestand op Afdrukken of Printerinstelling.
2. Klik in het dialoogvenster dat verschijnt op Printer,
Instellingen, Opties of Eigenschappen. (Het is mogelijk dat
u op een combinatie van deze knoppen moet klikken,
afhankelijk van de toepassing die u gebruikt.) De
printerdriver wordt geopend.
Vanuit het menu Start van Windows
1. Klik op Start, wijs naar Instellingen en klik vervolgens op
Printers.
2. Voor Windows 98 selecteert u uw printer en klikt u
vervolgens in het menu Bestand op Eigenschappen. Voor
Windows
2000 selecteert u uw printer en klikt u vervolgens
in het menu Bestand op Voorkeursinstellingen voor
afdrukken. De printerdriver wordt geopend.
De printerinstellingen wijzigen
De printerdriver bevat de volgende tabbladen en opties.
Met de opties voor Modus op het tabblad Hoofdgroep hebt u de
beschikking over drie besturingsniveaus voor de printerdriver;
Automatisch, PhotoEnhance en Aangepast.
Naast algemene modusinstellingen om de afdrukkwaliteit
globaal te veranderen kunt u individuele aspecten van de afdruk
wijzigen met de tabbladen Papier en Lay-out. Voor meer
informatie over de tabbladen Papier en Lay-out zie uw
Gebruikershandleiding op cd-rom.
Hoofdgroep: Afdrukmateriaal, Inkt, Modus, Afdrukvoorbeeld
Papier: Papierformaat, Exemplaren, Afdrukstand,
Afdrukgebied
Lay-out: Verkleinen/Vergroten, Meerdere pagina’s,
Watermerk