Installation Instructions

40
Veiligheidsfuncties installatie (E 3 – 6)
Bij geactiveerde opslag-
veiligheidsfunctie schakelt het
uitgekozen relais AAN, als de volgende
voorwaarde geldt:
(TSP1>MAX1+2K), (TSP2>MAX2+2K)
en (TSP3>MAX3+2K).
Het (de) relais schakelt (schakelen)
UIT, als de volgende voorwaarde geldt:
(TSP1<MAX1), (TSP2<MAX2) of
(TSP3 < MAX3).
De koeling begint dus pas te werken
als alle (aanwezige) opslagen de
maximale opwarmgrens hebben
bereikt. De koeling wordt gestopt zodra
een van de opslagen weer onder de
grenswaarde komt.
KON = 4/6/7: relais 2,
KON = 10: relais 3,
KON = 1/2/3/5/8/11: relais 5,
KON = 9/12: relais 6
SSR
Activering van een tweede relais voor
de opslag-veiligheidsfunctie, dat
parallel schakelt met het eerste relais.
No 5
SSR (numerieke waarde)
instelbaar van 0 .. 8;
Voorinstelling: SSR = 0.
0 = geen tweede relais geactiveerd.
1 .. 6 = een tweede relais 1 .. 6
gekozen.
FSF
YES/NO – beslissing voor de activering
van de vorstbeschermingsfunctie.
Voorinstelling: NO
No 6
Komt de collectortemperatuur onder de
vaste waarde van +2°C, dan wordt de
vorstbeschermingsfunctie geactiveerd,
waarbij de opwarmpompregeling in plaats
van TC1 of TCS de waarde TCM + 1K
neemt. De vorstbeschermingsfunctie
wordt gedisactiveerd, als de
collectortemperatuur de waarde +5°C
overschreidt.
De instelling van de parameter SSR
wordt onderdrukt, als de opslag-
veiligheidsfunctie niet geactiveerd is
(SSF = 0) of als er geen relais
beschikbaar is.