Opmerkingen Voor het bevoegde vakpersoneel LOGON SOL plus Zonneregelaar in wandmontagedoos 03/2005 12 042 379
Inhoudsopgave Aanwijzingen voor de veiligheid...................................................................... 3 Productbeschrijving en technische gegevens ................................................. 3 Toebehoren en leveringsomvang ................................................................... 3 Montage wandmontagedoos........................................................................... 4 Aansluitschema relais............................................................................
Inhoudsopgave Aanwijzingen voor de veiligheid Productbeschrijving, Technische gegevens Toebehoren, Leveringsomvang Aanwijzingen voor de veiligheid Uitsluitend een bevoegde electronische vakkundige mag de electrische aansluitingen aanleggen. Bij installatie- en reparatie aan electrische onderdelen moet men altijd controleren dat deze van het net gescheiden zijn. Werk niet op spanningsvoerende onderdelen. Installeer de regelaar in een droge ruimte op een plaats, waar de temperatuur niet boven 50°C kan komen.
Montage wandmontagedoos Gereedschappen en montage Men heeft voor de montage de volgende gereedschappen nodig. • Boormachine • Boorpunt 6 mm • Schroevendraaier Open de wandmontagedoos. Men kan het onderdeel als sjabloon gebruiken om de boorgaten af te tekenen. Boor 6 mm gaten op de afgetekende plaatsen. Met de bijgeleverde pluggen en schroeven kan men het onderdeel op zijn plaats monteren. Sluit de benodigde kabels van de sensoren, het net en de pomp aan op de klemmen zoals in de afbeelding hieronder.
Aansluitschema LOGON SOL plus Aansluitschema relais K1 Zonnecircuitpomp 1 K2 Zonnecircuitpomp 2 (in overeenstemming met de toepassing) K3 Zonnecircuitpomp 3 (in overeenstemming met de toepassing) K4 K5 Relaisaansluiting in overeenstemming met de toepassing K6 5
Aansluitschema LOGON SOL plus Aansluitschema sensor VM Volumestroomsensor S9 AW In overeenstemming met de toepassing ES Instralingssensor S1 TC1 Collectortemperatuur op collectorveld 1 S10 S2 TC2 Collectortemperatuur op collectorveld 2 GND S3 TSP1 Bovenste opslagtemperatuur van opslag 1 S4 TSR1 Onderste reservoirtemperatuur van opslag 1 S5 TSP2 Bovenste opslagtemperatuur van opslag 2 S6 TSR2 Onderste reservoirtemperatuur van opslag 2 S7 TSP3 Bovenste opslagtemperatuur van opslag 3
Naverwarming van het tapwater door de verwarmingsketel Om de naverwarming van het tapwater door de verwarmingsketel met de LOGON SOL plus te regelen, moet er een verbinding tussen de ketelregelaar en de LOGON SOL plus (klemmen aan de kant van de sensor 14 en 15) worden gerealiseerd (zie aansluitingsschema). Om flexibel op de mogelijk aanwezige ketelregelaars in te kunnen spelen, worden in de LOGON SOL plus de volgende mogelijkheden aangeboden.
Installatie-afhankelijke sensor-aansluiting Relaisaansluiting Na de installatie van de regelaar wordt op basis van de installatieconfiguratie (aantal collectoren/opslagen) een installatie-schema uitgekozen. Uit de handleiding en het gekozen schema volgt de aansluitingsconfiguratie voor de benodigde sensoren en relais. Uit de betreffende tabellen „Sensoraansluiting“ volgt, welke sensoringangen extra kunnen worden aangesloten.
Bediening van de regelaar In- en uitschakelen van de regelaar 1 Pomp-functie indicatie 2 Indicatie van de actie 3 Onderste opslagretourleidingtemperaturen 4 Bovenste opslagtemperaturen 5 Collectortemperaturen TC1 en TC2 7 6 Informatie 8 7 Wijziging „meer“ 8 Wijziging „minder“ 9 Aan / Uit schakelaar 10 Schakeltijden 11 Uurtijd 12 Volgende waarde 1 2 3 4 5 6 9 10 11 12 Symbolen in de display Eerste collectortemperatuur Opslagtemperatuur onder Hulpverwarming Tweede collector
Voorrangs-aansluiting van de meetingangen (afhankelijk van het installatieschema): S1 TC1 Collectortemperatuur of collectortemperatuursensor van het collectorveld 1. S2 TC2 Collectortemperatuur of collectortemperatuursensor van het collectorveld 2. S3 TSP1 Bovenste opslagtemperatuur of bovenste opslagtemperatuursensor van opslag 1. S4 TSR1 Onderste opslagtemperatuur of onderste opslagtemperatuursensor van opslag 1. S5 TSP2 Bovenste opslagtemperatuur of bovenste opslagtemperatuursensor van opslag 2.
Informatie-niveau Indien aangesloten, kunnen alle relevante opslagen collectortemperaturen worden afgelezen. In het Gebruikersniveau kunnen opslagen naar keuze gedisactiveerd en geactiveerd worden. De status kan in het Infoniveau worden opgeroepen.
Informatie-niveau TRH Verwarmings-retourtemperatuur bij ondersteuning centrale verwarming. De toewijzing op de sensoringang S9 (vast) vindt plaats met de instelwaarde STX.(STX instelbaar in het niveau E3 - 1 / 10) TR Retourtemperatuur voor de prestatiebepaling. De toewijzing op een sensoringang vindt plaats met de instelwaarde STR. (Niveau E3 – 4 / 1) TX Vergelijkingswaarde voor de verwarmings-retourtemperatuur bij ingeschakelde functie voor de ondersteuning centrale verwarming (bijv.
Informatie-niveau TWW Temperatuur van de eerste opslag voor de warm water anti-laagvorming. De toewijzing op de sensoringang S7 vindt automatisch plaats met de keuze van het schema (KON, E3 -1 / 1). TSPO Temperatuurwaarde in het bovenste bereik van de opslag, waarbij de warm water anti-laagvorming werd geactiveerd. TH1 Temperatuurwaarde voor de eerste thermostaatfunctie. De toewijzing op een sensoringang vindt plaats met de instelwaarde STH1 (instelwaarden punt 56, E3 – 7 / 1).
Informatie-niveau TVA1 Temperatuurwaarde A voor de eerste temperatuurvergelijkingsfunctie. De toewijzing op een sensoringang vindt plaats met de instelwaarde VSA1 (instelwaarden punt 64, E3 – 8 / 1). TVB1 Temperatuurwaarde B voor de eerste temperatuurvergelijkingsfunctie. De toewijzing op een sensoringang vindt plaats met de instelwaarde VSB1 (instelwaarden punt 65, E3 – 8 / 2). TVA2 Temperatuurwaarde A voor de tweede temperatuurvergelijkingsfunctie.
Informatie-niveau SE Zonnesensor voor de meting van de zonne-instraling in W/m2. De nieuwe gewijzigde zonnesensor SE kan naar keuze op de temperatuur-meetingangen S1 tot S10 worden geschakeld. De toekenning vindt plaats met de instelwaarde SSE (instelwaarden punt 17, E3 – 1 / 17). VM Volumestroom- meetwaarde of volumestroomsensor (klemmen GND, VM), meetbereik: 50 ..
Informatie-niveau Verder worden in de info-sequentie de totale opbrengst (ERT), de dagelijkse opbrengst (ERTd) en het toerental van de pompen P1.. P3 aangegeven (ED1 .. ED3). Voor de indicatie van de totale of de dagopbrengst is het het beste om een volumestroomsensor aan te sluiten, die door de instelling VSA = 1 of 2 kan worden aangemeld (E3 - 4 / 3). Door het aanmelden van de volumestroomsensor wordt de opbrengstindicatie geactiveerd.
Informatie-niveau Het toerental ED1 .. ED3 wordt pas aangegeven als de betreffende minimale onderste instelwaarde (USW1 .. USW3) < 100 % is ingesteld (instelwaarden punt 30, 32, 34, niveau E3 – 2 / 8, 10, 12). ED1 Toerental van de pomp P1 in %, bereik 30 .. 100 %. ED2 Toerental van de pomp P2 in %, bereik 30 .. 100 %. ED3 Toerental van de pomp P3 in %, bereik 30 .. 100 %.
Gebruikersniveau Instelwaarden van het Gebruikersniveau (AE) De voor de gebruiker relevante instellingen kunnen in het Gebruikersniveau worden uitgevoerd. Wijzigingen in het Gebruikersniveau moeten echter pas na het instellen van het installatieschema (E3 - 1 No 1) worden uitgevoerd, omdat bij het veranderern van het schema een reset plaats vindt waarbij alle waarden weer op de fabrieksinstelling komen. Men komt bij de instelwaarden van het Gebruikersniveau door te drukken op de (+) of de (-) toets.
Gebruikersniveau NTH Minimale opslagnaverwarmingstemperatuur: De minimale opslagnaverwarmingstemperatuur heeft betrekking op de door de instelling SNH = n (n = 1 .. 3, niveau E3 – 1 / 7) gekozen opslag. Vrijgavetemperatuur voor de bivalente hulpverwarming met betrekking tot de meetwaarde TSPn (of TSRn, als TSPn niet is aangesloten).
Gebruikersniveau Aangeven en instellen van dag en uurtijd Aangeven en instellen van de datum Druk achtereenvolgens op de volgende toetsen om op de regelaar de kloktijd in te stellen: Uur -> Enter -> met plus of min verandert men de uren-> Enter -> met plus of min verandert men de minuten -> Enter -> met plus of min verandert men de dagen -> door te drukken op de urentoets bevestigt men de wijzigingen.
Gebruikersniveau Schakeltijden In totaal heeft de regelaar 45 schakelpunten, die willekeurig op maximaal 7 kanalen kunnen worden gezet, of aan bepaalde functies zijn toegekend. Om uw schakeltijden in de betreffende Schakelklok-kanalen te zetten, drukt men achtereenvolgens op de volgende toetsen.
Vakkundigenniveau E 3 - 0 Allemaal 5 sec Niveau 3 - 0 1x Niveau 3 - 1 2x Niveau 3 - 2 3x Niveau 3 - 3 4x Niveau 3 - 4 5x Niveau 3 - 5 6x Niveau 3 - 6 7x Niveau 3 - 7 8x Niveau 3 - 8 9x Niveau 3 - 9 10 x Niveau 3 - 10 11 x Niveau 3 - 11 12 x Niveau 3 - 12 Instelwaarden van het Vakkundigenniveau (FHW-niveau) In het Vakkundigenniveau zijn de instellingen samengevat voor installatie-kenmerkende configuraties.
Vakkundigenniveau E 3 - 1 Configuratie en installatie-kenmerkende instellingen KON Configuratienummer van het betreffende systeemschema. No 1 KON (numerieke waarde) Instelbaar van 1 .. 12; Voorinstelling: KON = 1. Met het kiezen van het nieuw systeemschema worden alle instellingen op de fabrieksinstelling teruggezet.
Vakkundigenniveau E 3 - 1 Voorbeeld van opduw-verwarming (restwarmtebenutting) 1 TC < (TSR1 + TDE1) en (TSR2 + TDE2) en (TSR3 + TDE3) 2 TC > TSR3 + TDE3 geen opwarmings-start Opwarming opslag 3 3 TC < TSR3 + TDA3 Opwarming opslag 3 afsluiten 4 TC > TSR3 + TDE3 Opwarming opslag 3 5 Pauze pendel-opwarming Controle TC : TC stijgt 6 Pauze pendel-opwarming Controle TC : TC stijgt minder dan 2 K Pauze herhalen Opwarmen voortzetten 7 TC > TSR3 + TDE3 8 Pauze pendel-opwarming Opwarming opsla
Vakkundigenniveau E 3 - 1 SNH Nummer van de opslag, waar de hulpverwarming en de legionellabescherming betrekking op heeft. No 7 SNH (numerieke waarde) Instelbaar van 1 .. 3; Voorinstelling: SNH = 1. De instelling van de parameters SNH wordt onderdrukt, indien slechts een opslag (KON = 1 of 8) is geconfigureerd SNR Keuze van een extra relaisuitgang voor de hulpverwarming. No 8 Het extra relais schakelt parallel aan het laagspanningscontact, bijv. een electrisch verwarmingselement voor hulpverwarming.
Vakkundigenniveau E 3 - 1 ALR Keuze van de schakeluitgang voor de pomp anti-laagvorming tegen legionella. De voorwaarden voor de activering van de legionellabescherming en voor het inschakelen van de pomp antilaagvorming tegen legionella zijn: No 9 De legionellabescherming wordt temperatuur- en tijdafhankelijk gestuurd en vrijgegeven. Voor de tijdelijke vrijgave dient het Schakelklok-kanaal CH2. Als er geen schakeltijden voor CH2 zijn geprogrammeerd, dan is de legionellabescherming niet vrijgegeven.
Vakkundigenniveau E 3 - 1 VDE3 Inschakelverschiltemperatuur voor de HU-functie. No 11 VDE3 instelbaar van 1 .. 20 K; Voorinstelling: 2 K. VDE3 niet lager instelbaar dan VDA3 + 1 K. VDA3 Uitschakelverschiltemperatuur voor de HU-functie. No 12 VDA3 instelbaar van 1 .. 20 K; Voorinstelling: 1 K. VDA3 niet hoger instelbaar dan VDE3 – 1 K. SSP1 YES/NO – Beslissing voor het bepalen van het gebruik van de temperatuursensor No 13 TSP1 voor de meting van de bovenste opslagtemperatuur.
Vakkundigenniveau E 3 - 1 SSP1 YES/NO – Beslissing voor het bepalen van het gebruik van de temperatuursensor No 15 TSP3 voor de meting van de bovenste opslagtemperatuur. Als SSP3 = YES, dan heeft men een meting van de bovenste opslagtemperatuur met TSP3. Als SSP3 = NO, dan heeft men een meting van de toegewezen temperatuur met S7. TC2 YES/NO – Beslissing of twee collectoren in serie worden ingezet. No 16 Bij installaties met één collector (Schema 1…7) kan een tweede collectorsensor ingezet worden.
Instellingen betreffende opslag (E 3 - 2) TDE1 Temperatuurverschil TC - TSR1, waarboven opslag 1 opgewarmd wordt. No 1 - TDE1 instelbaar van 1 .. 20 K; Voorinstelling 8 K. TDE1 niet lager instelbaar dan TDA1 +1 K, TDA1 Temperatuurverschil TC - TSR1, waaronder opslag 1 niet opgewarmd wordt. No 2 - TDA1 instelbaar van 1 .. 20 K; Voorinstelling 2 K. TDA1 niet hoger instelbaar dan TDE1 -1 K TDE2 Temperatuurverschil TC – TSR2, waarboven opslag 2 opgewarmd wordt. No 3 - TDE2 instelbaar van 1 ..
Instellingen betreffende opslag (E 3 - 2) NHD Naverwarmingsverschiltemperatuur: No 7 NTH + NHD = Eindwaarde van de naverwarmingsfunctie met betrekking tot de meetwaarde TSPn (of TSRn, als TSPn niet is aangesloten). NHD instelbaar van 1 .. 30 K; Voorinstelling: NHD = 5 K. USW1 Min. (onderste) instelwaarde van de eerste ELR. No 8 USW1 instelbaar van 30 .. OSW1; Voorinstelling: USW1 = 100%. OSW1 Max. (bovenste) instelwaarde van de eerste ELR. No 9 OSW1 instelbaar van USW1 ..
Systeeminstellingen (E 3 - 3) LFF Keuze van de opslag, waarop de LowFlow functie werkt No 1 Voorinstelling: 0 Als LFF = 1, 2 of 3, dan krijgt men pas vrijgave van de opwarming, als TCS (niveau E3 - 3 No.2) is overschreden. De Low-Flow-functie is onder andere een modificatie van de toerentalsturing.
Systeeminstellingen (E 3 - 3) TCS Collector-doelwaarde voor de LowFlow-functie. No 2 TCS instelbaar van 10 .. 149°C Voorinstelling: 65°C. De instelling van de parameter TCS wordt onderdrukt, indien de Low-Flowfunctie niet geactiveerd is. FTS Activeren van LFF op basis van de onderste instelwaarde (USW) No 3 NO = Low-Flow Functie werkt volgens de beschreven methode Ja = Inschakelen van de zonnecircuitpomp bij het bereiken van de opwarm-voorwaarde voor de gekozen opslag.
Systeeminstellingen (E 3 - 3) PAN Looptijd van de opwarmpomp bij de collectorbewaking No 6 De instelling wordt onderdrukt als CW niet geactiveerd is (=NO) PAN is instelbaar van 10 sec, … 60 sec, Voorinstelling: 10 sec. PAUS Stilstandstijd van de opwarmpomp bij de collectorbewaking No 7 De instelling wordt onderdrukt als CW niet geactiveerd is (=NO) PAUS is instelbaar van 10 min… 60 min, Voorinstelling: 60 min.
Prestatiebepaling (E 3 - 4) STR Sensoringang voor de meting van de retourtemperatuur TR (prestatiebepaling) No 1 STR (numerieke waarde) Instelbaar van 0 .. 10; Voorinstelling: STR = 0. 0 = geen retourtemperatuursensor aangesloten. 1 .. 10 = Sensor S1, S2 .. S10 als meetingang gekozen. STC Extra sensoringang voor de meting van de collectortemperatuur TC (prestatiebepaling) No 2 STC (numerieke waarde) Instelbaar van 0 .. 10; Voorinstelling: STC = 0. 0 = geen extra collectorsensor aangesloten. 1 ..
Prestatiebepaling (E 3 - 4) UBT Onderste bedrijfstemperatuur van de installatie in °C, No 3 Heeft te maken met het glycolgehalte van de vloeistof en is dus een kengetal voor de warmtecapaciteit van de vloeistof. UBT instelbaar van -50 .. 0°C; Voorinstelling: UBT = -28°C. VSA Volumestroomsensor-keuze. No 4 VSA (numerieke waarde) Instelbaar van 0 .. 2; Voorinstelling: VSA = 0. 0 = geen volumestroomsensor bij de prestatiebepaling geldt de waarde FDS. 1 = Schoepen-volumestroomsensor met 1 puls/l.
Bypass- en warmtewisselaarfunctie (E 3 - 5) BPF YES/NO – beslissing voor de activering van de bypassfunctie. No 1 YES = de bypass-functie is geactiveerd De functie is toegewezen aan de relaisuitgang 3 Voorinstelling: NO De activering van de warmtewisselaarfunctie (WTF) wordt onderdrukt NO = de bypass-functie is niet geactiveerd. De functie is niet toegewezen aan een relaisuitgang. De instellingen TDA4 en TDE4 worden onderdrukt. WTF YES/NO – beslissing voor de activering van de warmtewisselaarfunctie.
Bypass- en warmtewisselaarfunctie (E 3 - 5) Men kan of de warmtewisselaar- of de bypass-functie gebruiken. De warmtewisselaar- en de bypassfunctie zijn echter niet beschikbaar voor configuraties 2, 5 en voor parallelverwarming. In ieder geval moet het relais 3 en de sensor 10 ter beschikking staan. De opwarmpomp(en) wordt (worden) bij beide functies boven het temperatuurverschil tussen TC1 (of TC2) en TSRn gestuurd of geregeld, dwz.
Bypass- en warmtewisselaarfunctie (E 3 - 5) TDE4 Temperatuurverschil TW – TSRn, waarboven de warmtewisselaarpomp of het bypassventiel ingeschakeld wordt. No 3 TDE4 instelbaar van 1 .. 20 K; Voorinstelling: 8 K. TDE4 niet lager instelbaar dan TDA4 + 1 K. TDA4 Temperatuurverschil TW - TSRn, waaronder de warmtewisselaarpomp of het bypassventiel afgeschakeld wordt. No 4 TDA4 instelbaar van 1 .. 20 K; Voorinstelling: 2 K. TDA4 niet hoger instelbaar dan TDE4 -1 K. USW3 Min. (onderste) instelwaarde van de ELR.
Veiligheidsfuncties installatie (E 3 – 6) NOT NOT-uitschakeltemperatuur voor de gehele zonne-installatie. No 1 NOT instelbaar van 90 .. 127°C; Voorinstelling: 100°C. Bereikt een van de temperaturen TC1 of TC2 de NOT-uitschakeltemperatuur (TC1 > NOT) of (TC2 > NOT), dan wordt de betreffende opwarmpomp met de hoogste voorrang afgeschakeld. Pas als de huidige collectortemperatuur tot (NOT – 10 K) is gezakt (TC1 < NOT-10 K) of (TC2 < NOT-10 K), begint de opwarmpomp weer te werken.
Veiligheidsfuncties installatie (E 3 – 6) Bij geactiveerde opslagveiligheidsfunctie schakelt het uitgekozen relais AAN, als de volgende voorwaarde geldt: (TSP1>MAX1+2K), (TSP2>MAX2+2K) en (TSP3>MAX3+2K). Het (de) relais schakelt (schakelen) UIT, als de volgende voorwaarde geldt: (TSP1
Thermostaatfuncties (E 3 – 7) STH1 Keuze van de sensoringang (TH1) voor de eerste thermostaatfunctie. No 1 STH1 (numerieke waarde) instelbaar van 0 .. 10; Voorinstelling STH1 = 0. 0 = de eerste thermostaatfunctie is niet geactiveerd. De instelling van de waarden RTH1, ETH1, ATH1 en de schakeltijdinvoerwaarde voor het Schakelklokkanaal CH4 worden onderdrukt. 1 .. 10 = sensor S1, S2 .. S10 als meetingang gekozen.
Thermostaatfuncties (E 3 - 7) STH2 Keuze van de sensoringang (TH2) voor de tweede thermostaatfunctie. No 5 STH2 (numerieke waarde) instelbaar van 0 .. 10; voorinstelling STH2 = 0. 0 = De tweede thermostaatfunctie is niet geactiveerd. De instelling van de waarden RTH2, ETH2, ATH2 en de schakeltijdinvoerwaarde voor het Schakelklokkanaal CH5 worden onderdrukt. 1 .. 10 = sensor S1 S2 .. S10 als meetingang gekozen.
Temperatuurvergelijkingsfunctie (E 3 – 8) VSA1 Keuze van de sensoringang A voor de eerste temperatuurvergelijkingsfunctie. No 1 VSA1 (numerieke waarde) instelbaar van 0 .. 10; Voorinstelling: VSA1 = 0. 0 = De eerste temperatuurvergelijkingsfunctie is niet geactiveerd. Het nummer van een nog vrij beschikbare sensor wordt door knipperende onderstreping gemarkeerd, hier bijv. sensor S2: Is de uitgekozen sensor reeds met een andere functie verbonden, dan krijgt het betreffende aangegeven nummer haken, bijv.
Temperatuurvergelijkingsfunctie (E 3 - 8) VDE1 Inschakeltemperatuurverschil voor de eerste temperatuurvergelijkingsfunctie. No 4 VDE1 instelbaar van 1 .. 20 K; Voorinstelling: 2 K. VDE1 niet lager instelbaar dan VDA1 + 1 K. VDA1 Uitschakeltemperatuurverschil voor de eerste temperatuurvergelijkingsfunctie. No 5 VDA1 instelbaar van 1 .. 20 K; Voorinstelling: 1 K. VDA1 niet hoger instelbaar dan VDE1 – 1 k.
Temperatuurvergelijkingsfunctie (E 3 - 8) VSB2 Keuze van de sensoringang B voor de tweede temperatuurvergelijkingsfunctie. No 7 VSB2 (numerieke waarde) instelbaar van 1 .. 10; Voorinstelling: VSB2 = 0 VR2 Keuze van de relaisuitgang voor de tweede temperatuurvergelijkingsfunctie. No 8 VR2 (numerieke waarde) instelbaar van 1 .. 6; Voorinstelling: VR2 = 0 VDE2 Inschakeltemperatuurverschil voor de tweede temperatuurvergelijkingsfunctie. No 9 VDE2 instelbaar van 1 .. 20 K; Voorinstelling: 2 K.
Warmwater anti-laagvorming (E 3 – 9) WUR Activering van de warmwater antilaagvorming en keuze van een relaisuitgang (ELR) voor deze functie. De warmwater anti-laagvorming is toegewezen aan Schakelklok-kanaal CH3. No 1 WUR (numerieke waarde) instelbaar op 0, 2 of 3; Voorinstelling: WUR = 0. 0 = De warmwater anti-laagvorming is afgeschakeld. Voor het Schakelklokkanaal CH3 kunnen geen schakeltijden worden ingevoerd. WUS Keuze van de sensor voor de warmwater anti-laagvorming.
Warmwater anti-laagvorming (E 3 – 9) TUN Doel-temperatuur warmwater antilaagvorming voor nachtbedrijf in °C. No 5 TUN instelbaar van 10 .. 90°C; Voorinstelling: TUN = 40°C. USW2/ USW3 Minimale (onderste) instelwaarde van de tweede ELR. N0 6 USW2/USW3 instelbaar van 30 % .. OSW2/OSW3; Voorinstelling: USW2/USW3 = 100%. OSW2/OSW3 Maximale (bovenste) instelwaarde van de tweede of derde ELR. No 7 OSW2/OSW3 instelbaar van USW2/USW3 .. 100 %; Voorinstelling: OSW2/OSW3 = 100%.
Relaistest (E 3 - 10) De relaistest kan gedurende korte tijd voor noodbedrijf (continu lopen van de pomp) worden gebruikt. Als het niveau E3 – 10 niet door drukken op de knop Aan/Uit werd verlaten, zal men pas op 24.00 uur terugkeren naar de “normale bedrijfsweergave” Men ziet de bedieningsniveau’s (E310), de relaisnummers (1 .. 6), de schakeltoestand (OFF, On of % inschakelduur), het type relais (ELR, HVR en NVR) en het symbool voor de betreffende schakeluitgang.
Systeeminformatie (E 3 – 11) SOF = Aanduiding van de softwareversie. HAR = Aanduiding van de hardwareversie. LZU Aanduiding van de datum en de tijd van de laatste verandering op het vakkundigen-niveau E3. VZU Aanduiding van de datum en de tijd van de voorlaatste verandering op het vakkundigen-niveau E3. SWZ YES/NO – Beslissing voor de activering van de automatische omschakeling zomer-/wintertijd: YES = Omschakeling is geactiveerd. NO = Omschakeling is niet geactiveerd.
e-Bus instellingen (E 3 - 12) In het niveau E 3 – 12 kunnen instellingen worden uitgevoerd, die alleen relevant zijn voor bedrijf met een datalogger.
E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 1 E3 / 2 E3 / 2 E3 / 2 E3 / 2 E3 / 2 E3 / 2 E3 / 2 E3 / 2 E3 / 2 E3 / 2 E3 / 2 E3 / 2 E3 / 2 ? ? ? ? ? ? ? 3 4 5 6 7 8 9 10 ? 11 ? 12 ? 13 ? 14 ? 15 ? 16 ? 17 ? 18 ? E3 / 2 instellingen voor opslag (SPE) 19 (+ -) 5 sec.
E3 / 4 E3 / 4 E3 / 4 41 ? 42 ? 43 ? E3 / 5 E3 / 5 E3 / 5 E3 / 5 45 ? 46 ? 47 ? 48 ? 49 ? E3 / 6 E3 / 6 E3 / 6 E3 / 6 51 ? 52 ? 53 ? 54 ? 55 ? E3 / 7 E3 / 7 E3 / 7 E3 / 7 E3 / 7 E3 / 7 E3 / 7 57 ? 58 ? 59 ? 60 ? 61 ? 62 ? 63 ? E3 / 8 E3 / 8 E3 / 8 E3 / 8 E3 / 8 E3 / 8 E3 / 8 E3 / 8 E3 / 8 E3 / 8 64 (+ -) 5 sec. samen -> 8 x i -> ? 65 ? 66 ? 67 ? 68 ? 69 ? 70 ? 71 ? 72 ? 73 ? E3 / 8 temperatuurvergelijkingsfuncties (VER) E3 / 7 56 (+ -) 5 sec.
? ? ? ? ? ? 75 76 77 78 79 80 ? ? ? ? ? ? ? ? 82 83 84 85 86 87 88 89 ? ? ? ? ? 91 92 93 94 95 98 AE AE AE AE 104 + / - / -> (Enter) 105 + / - / -> (Enter) AE 101 + / - / -> (Enter) 103 + / - / -> (Enter) AE 102 + / - / -> (Enter) AE + / - / -> (Enter) E3 / 12 E3 / 12 E3 / 12 E3 / 11 E3 / 11 E3 / 11 E3 / 11 E3 / 11 E3 / 11 E3 / 10 E3 / 10 E3 / 10 E3 / 10 E3 / 10 E3 / 10 E3 / 10 E3 / 10 E3 / 10 E3 / 9 E3 / 9 E3 / 9 E3 / 9 E3 / 9 E
Installatieschema 1 – Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensor S1 met de opslagsensor S4. Is het gemeten temperatuurverschil groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de toerentalgestuurde pomp K1 ingeschakeld en de opslag opgewarmd. Niveau Aanduiding Waarde MAX 1 70°C E3 – 1. 1 KON 1 E3 – 2. 1 TDE 1 8K Inschakeltemperatuurverschil E3 – 2. 2 TDA 1 2K Uitschakeltemperatuurverschil E3 – 2.
Installatieschema 2 - Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensor S1 met de opslagsensoren S4 en S6. Is een van de gemeten temperatuurverschillen groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de betreffende opslag door de toerentalgestuurde pomp opgewarmd. Opslag 1 wordt met voorrang opgewarmd. De lager gestelde opslag 2 wordt door schuif-opwarming van energie voorzien.
Installatieschema 3 - Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving: De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensor S1 met de opslagsensoren S4 en S6. Is een van de gemeten temperatuurverschillen groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de betreffende opslag door de toerentalgestuurde pomp en omschakelventiel opgewarmd. Opslag 1 wordt met voorrang opgewarmd. De lager gestelde opslag 2 wordt door schuif-opwarming van energie voorzien.
Installatieschema 4 - Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensor S1 met de opslagsensoren S4 en S6. Is een van de gemeten temperatuurverschillen groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de betreffende opslag door de toerentalgestuurde pomp en doorgangsventiel opgewarmd. Opslag 1 wordt met voorrang opgewarmd. De lager gestelde opslag 2 wordt door schuif-opwarming van energie voorzien.
Installatieschema 5 - Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensor S1 met de opslagsensoren S4, S6 en S8. Is een van de gemeten temperatuurverschillen groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de betreffende opslag door de toerentalgestuurde pomp opgewarmd. Opslag 1 wordt met voorrang opgewarmd. De lager gestelde opslagen 2 en 3 worden door schuif-opwarming van energie voorzien.
Installatieschema 6 - Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving: De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensor S1 met de opslagsensoren S4, S6 en S8. Is een van de gemeten temperatuurverschillen groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de betreffende opslag door de toerentalgestuurde pomp en omschakelventiel opgewarmd. Opslag 1 wordt met voorrang opgewarmd. De lager gestelde opslagen 2 en 3 worden door schuif-opwarming van energie voorzien.
Installatieschema 7 - Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensor S1 met de opslagsensoren S4, S6 en S8. Is een van de gemeten temperatuurverschillen groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de betreffende opslag door de toerentalgestuurde pomp en doorgangsventiel opgewarmd. Opslag 1 wordt met voorrang opgewarmd. De lager gestelde opslagen 2 en 3 worden door schuif-opwarming van energie voorzien.
Installatieschema 8 - Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensoren S1 en S2 met de opslagsensor S4. Is het gemeten temperatuurverschil groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de toerentalgestuurde pomp K1/K2 ingeschakeld en de opslag opgewarmd. Niveau Aanduiding Waarde MAX 1 70°C E3 – 1. 1 KON 8 E3 – 2. 1 TDE 1 8K Inschakeltemperatuurverschil E3 – 2. 2 TDA 1 2K Uitschakeltemperatuurverschil E3 – 2.
Installatieschema 9 - Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving: De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensoren S1 en S2 met de opslagsensoren S4 en S6. Is een van de gemeten temperatuurverschillen groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de betreffende opslag door de toerentalgestuurde pomp en doorgangsventiel opgewarmd. Opslag 1 wordt met voorrang opgewarmd.
Installatieschema 10 - Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving: De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensor S1 en S2 met de opslagsensoren S4, S6 en S8. Is een van de gemeten temperatuurverschillen groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de betreffende opslag door de toerentalgestuurde pomp en doorgangsventiel opgewarmd. Opslag 1 wordt met voorrang opgewarmd. De lager gestelde opslagen 2 en 3 worden door schuif-opwarming van energie voorzien.
Installatieschema 11 - Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensor S1 en S2 met de opslagsensoren S4 en S6. Is een van de gemeten temperatuurverschillen groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de betreffende opslag door de toerentalgestuurde pomp en omschakelventiel opgewarmd. Opslag 1 wordt met voorrang opgewarmd.
Installatieschema 12 - Systeembeschrijving - Instelling Systeembeschrijving De zonneregelaar vergelijkt de temperatuur van de collectorsensor S1 met de opslagsensoren S4, S6 en S8. Is een van de gemeten temperatuurverschillen groter dan het inschakeltemperatuurverschil, dan wordt de betreffende opslag door de toerentalgestuurde pomp en omschakelventiel opgewarmd. Opslag 1 wordt met voorrang opgewarmd. De lager gestelde opslagen 2 en 3 worden door schuif-opwarming van energie voorzien.
Opmerkingen
Opmerkingen
Service: ELCO GmbH D - 64546 Mörfelden-Walldorf ELCO Austria GmbH A - 2544 Leobersdorf ELCOTHERM AG CH - 7324 Vilters ELCO-Rendamax B.V. NL - 1410 AB Naarden ELCO Belgium n.v./s.a.