Operation Manual

Menu: Configuratie
79
In het configuratiemenu worden
algemene parameterinstellingen
doorgevoerd.
Voorinstelling
Via zogenaamde kan een van 30
zogen aamde preselect configuraties
worden geselecteerd. Hierbij worden
door de regelaar automatisch diverse
bedieningsregels op de betreffende
geselecteerde waarden van de
configuratie van te voren ingesteld.
Daarna kunnen afzonderlijke
parameters handmatig zo worden
aangepast, dat ze overeenkomen
met de eisen.
Het installatieschema blijkt uit de
voorinstelling en de aangesloten
opnemers.
Verwarmingsgroepen 1,2
De verwarmingsgroepen zijn via deze
instelling aan- resp. uitschakelbaar.
Tapwatersensor B3
Opnemer
De regelaar berekent de schakelpunten
met overeenkomend schakelverschil
uit de gewenste tapwaterwaarde en
de gemeten TWW- opslagtemperatuur.
Thermostaat
De regeling van de taptemperatuur
gebeurt op grond van de schakelstand
van een aan B3 aangesloten
thermostaat.
Tapwateraandrijving Q3
Geen
Geen tapwaterlading via Q3.
Laadpomp
De tapwaterlading vindt plaats met
een pomp aan de aansluitklem Q3/
Y3. De bedieningsregel 5700
voorinstelling behelst de aanwijzing:
Regelnr. Bedieningsregel
5700 Voorinstelling
Fabrieksinstelling
-
De bedieningsregel 5700 voorinstelling
behelst de aanwijzing:
Onveranderd:
Alle door de preselectiefunctie inge-
stelde bedieningsregels komen
overeen met de preselectpositie.
Gemodificeerd:
De door de preselectiefunctie inge-
stelde bedieningsregels werden later
handmatig gewijzigd.
Regelnr. Bedieningsregel
5715 Verwarmingsgroep 2
Fabrieksinstelling
Uit
5710 Verwarmingsgroep 1 Aan
Regelnr. Bedieningsregel
5730 Drinkwatersensor B3
Opnemer
Thermostaat
Fabrieksinstelling
Thermostaat
Bij gebruik van een tapwater-
thermostaat is geen "reductiebedrijf"
mogelijk. D.w.z. wanneer de reductie-
functie actief is, dan is de BW-bereiding
met thermostaat geblokkeerd.
De instelling van de gewenste
nominale taptemperatuurwaarde
moet direct hoog of hoger zijn dan
de gewenste waarde-instelling op
de thermostaat (thermostaat op
uitschakelpunt geijkt.).
De gewenste aanvoertemperatuur-
waardeverhoging moet tenminste
op 10 °C zijn ingesteld
(beïnvloedt de laadduur).
De tapwatervorstbescherming is
daarbij niet gegarandeerd.
Regelnr. Bedieningsregel
5731 Tapwateraandrijving Q3
Geen
Laadpomp
Omloopventiel
Fabrieksinstelling
Laadpomp
Omloopventiel
De tapwaterlading vindt met een
omloopventiel aan de aansluitklem
Q3/Y3 plaats. De pomp Q2 wordt in
deze instelling de ketelpomp, voor
zover de ketelpomp niet aan een
multifunctionele relaisuitgang QX.
reeds gedefinieerd is.