Operation Manual

Menu: verwarmingsgroepen
45
Gewenste aanvoerwaarde -
begrenzingen
Met deze begrenzing kan een bereik
voor de gewenste aanvoerwaarde
worden gedefinieerd. Bereikt de
gevraagde gewenste aanvoer-
temperatuurwaarde van de ver-
warmingsgroep de overeenkomstige
grenswaarde, dan blijft deze bij hoger
wordende of lager wordende
warmtevraag constant op maximale-
resp. minimale waard.
Regelnr. Bedieningsregel Fabrieks-
instelling
HK1 HK2
740 1040 Gewenste aanvoerwaarde-minim. HK1+2 8°C
Gewenste aanvoerwaarde-maximum HK1 80°C
Gewenste aanvoerwaarde-maximum HK2 80°C
741 -
- 1041
742 - Gewenste aanvoerwaarde
ruimtethermostaat HK1
65°C
- 1042 Gewenste aanvoerwaarde
ruimtethermostaat HK2
65°C
TVw actuele gewenste aanvoerwaarde
Tvmax gewenste aanvoerwaarde -maximum
Tvmin gewenste aanvoerwaarde-minimum
Ruimte-invloed
Soorten sturing
Zodra een ruimtetemperatuuropnemer
wordt gebruikt, kan uit 3 verschillende
soorten sturing worden gekozen.
Zuivere weerssturing
De aanvoertemperatuur wordt via de
verwarmingscurve afhankelijk van de
gemengde buitentemperatuur
berekend. Voor deze sturingswijze
moet de verwarmingskarakteristiek
correct ingesteld zijn, aangezien de
regeling in de deze instelling geen
rekening houdt met de ruimte-
temperatuur.
Weerssturing met ruimte-invloed
De afwijking van de ruimtetemperatuur
t.o.v. de gewenste waarde wordt
geregistreerd en er wordt met de
temperatuurregeling rekening mee
gehouden. Zo kan rekening worden
gehouden met andere warmte en
wordt een constantere kamer-
temperatuur mogelijk. De invloed van
de afwijking wordt procentueel
ingesteld. Hoe beter de referentieruimte
is (onvervalste ruimtetemperatuur enz.)
des te hoger kan de waarde worden
ingesteld.
Voorbeeld:
Ca. 60 %: goede referentieruimte
Ca. 20 %: ongunstige referentieruimte
Regelnr. Bedieningsregel Fabrieks-
instelling
HK1 HK2
750 1050 Ruimte-invloed 20%
Instelling Soort Sturing
- - - % Zuivere weerssturing*
1…99 % Weerssturing met ruimte-invloed*
100 % Zuivere ruimtesturing
Zuivere ruimtesturing
De aanvoertemperatuur wordt geregeld
afhankelijk van de gewenste ruimte-
temperatuurwaarde, de actuele
ruimtetemperatuur en het actuele
verloop ervan. Een beetje stijgen van
de ruimtetemperatuur zorgt bijv. voor
een directe reductie van de
aanvoertemperatuur.
Om de functie te activeren moet het
volgende in acht worden genomen:
Een geplande ruimteopnemer
moet aangesloten zijn.
De instelling "ruimte-invloed"moet
op 100% ingesteld zijn.
In de referentieruimte
(montageplaats ruimte opnemer)
moeten geen geregelde
radiatorkleppen aanwezig zijn.
(Eventueel aanwezige
radiatorkleppen moeten op het
maximum worden geopend.)
Om de functie te activeren, moet het
volgende in acht worden genomen:
Een geplande ruimteopnemer
moet aangesloten zijn.
De instelling „ ruimte-invloed“
moet tussen 1 en 99% ingesteld
zijn.
In de referentieruimte
(montageplaats ruimte-opnemer)
moeten geen geregelde radia-
torkleppen aanwezig zijn.
(Eventueel aanwezige radiator-
kleppen moeten op het maximum
worden geopend).