User Manual
NL
- 34 -
De laadstroom moet 1/10 tot 1/6 van de batterij-
capaciteit bedragen.
5.4 Foutindicatie (afb. 2, pos. G)
De foutindicatie knippert (brandt) in de volgende 
gevallen:
• 
 Wanneer de spanning van de accu lager dan 
3,5 V of hoger dan 15 V is. De accu is niet 
geschikt om te laden of defect. Ook andere 
accufouten kunnen ertoe leiden dat de accu 
niet kan worden geladen.
• 
Wanneer de aansluitklemmen met verkeer-
de polariteit werden aangesloten aan de 
accu. De beveiliging tegen verkeerde poling 
garandeert dat accu en lader niet worden 
beschadigd. Verwijder de lader van de accu 
en start het laadproces nog een keer. Voor-
zichtig! In het SUPPLY programma staat de 
beveiliging tegen verkeerde poling niet ter 
beschikking.
• 
 Wanneer er sprake is van een kortsluiting van 
de beide aansluitklemmen (metalen delen en 
klemmen raken elkaar). De beveiliging tegen 
kortsluiting garandeert dat de lader niet wordt 
beschadigd.
5.5 Laden van de accu beëindigen
• 
Trek de netstekker uit het stopcontact.
• 
Neem eerst de zwarte laadkabel los van de 
carrosserie.
• 
Neem daarna de rode laadkabel los van de 
pluspool van de batterij.
• 
Opgelet! Bij positieve aarding maakt u eerst 
de rode laadkabel los van de carrosserie en 
dan de zwarte laadkabel van de accu.
• 
Batterijdoppen terug opschroeven of erop 
drukken (indien aanwezig).
Aanwijzing! Als de netstekker wordt uitgetrokken 
maar de laadkabel verder blijft aangesloten aan 
de accu, dan ontneemt de lader een geringe 
stroom uit de accu. Wij raden daarom aan om de 
lader als hij niet wordt gebruikt altijd compleet van 
de accu te isoleren.
6. Beveiliging tegen overbelasting
De lader is in de laadprogramma’s 12V STD, 12V 
AGM, 12V Winter en 12V M elektronisch beveiligd 
tegen verkeerde poling en kortsluiting. Bovendien 
zijn er een of meerdere veiligheden voor zwak-
stroom ingebouwd. Bij een defect van de zekering 
moet deze vervangen en door een zekering met 
dezelfde ampèrewaarde vervangen worden. 
Gelieve u indien nodig te wenden tot onze voor u 
verantwoordelijke klantendienst.
7. Onderhoud van de batterij
• 
Let er steeds op dat uw batterij steeds vast 
ingebouwd is.
• 
Er moet een perfecte verbinding met het 
leidingnet van de elektrische installatie ver-
zekerd zijn.
• 
Batterij schoon en droog houden. Aansluit-
klemmen lichtjes invetten met een zuurvrij en 
zuurvast vet (vaseline).
• 
Bij niet onderhoudsvrije batterijen ca. om de 
4 weken hoogte van het zuurpeil controleren 
en, indien nodig, enkel gedestilleerd water 
bijvullen.
8. Reiniging, onderhoud en 
bestellen van wisselstukken
Gevaar! 
Trek vóór alle schoonmaakwerkzaamheden de 
netstekker uit het stopcontact.
8.1 Reiniging
• 
 Hou de veiligheidsinrichtingen, de ventila-
tiespleten en het motorhuis zo veel mogelijk 
vrij van stof en vuil. Wrijf het toestel met een 
schone doek af of blaas het met perslucht bij 
lage druk schoon.
• 
 Het is aan te bevelen het toestel direct na elk 
gebruik te reinigen.
• 
 Reinig het toestel regelmatig met een vochti-
ge doek en wat zachte zeep. Gebruik geen 
reinigings- of oplosmiddelen; die zouden de 
kunststofcomponenten van het toestel kun-
nen aantasten. Let er goed op dat geen water 
in het toestel terechtkomt. Door binnendrin-
gen van water in een elektrische apparatuur 
verhoogt het risico van een elektrische schok.
• 
 De lader moet in een droge ruimte worden 
Anl_CE_BC_4_10_M_SPK2.indb 34Anl_CE_BC_4_10_M_SPK2.indb 34 30.03.2021 08:12:4830.03.2021 08:12:48










