User Manual
NL
- 26 -
het mogelijk zijn dat de positieve accupool is 
verbonden met de carrosserie (positieve aar-
ding). In dit geval sluit u de zwarte aardkabel 
aan op de minpool van de accu. Vervolgens 
verbindt u de rode laadkabel, op afstand van 
accu en benzineleiding, met de carrosserie. 
• 
Nadat de accu is aangesloten aan de lader 
kunt u de lader aansluiten aan een contact-
doos (z. Technische gegevens). Alle LEDs 
lichten kort op. Daarna knippert de LED 
(afb. 2, pos. E) en brandt continu, zodra de 
laadtoestand van de accu wordt weergege-
ven. U kunt nu de laadinstellingen wijzigen 
(z. hoofdstuk 5.2). De LEDs afb. 2, pos. A-D 
knipperen achtereenvolgens, tot de accu vol 
is geladen (mits hij niet defect is). Bij vol gela-
den accu branden de LEDs A-D continu.
• 
Als alleen de LED afb. 2, pos. E knippert, dan 
is de lader aangesloten aan de contactdoos, 
maar niet aan de accu.
• 
 Opgelet! Door het laden kan gevaarlijk 
knalgas ontstaan; daarom tijdens het laden 
vonkvorming en open vuur vermijden. Explo-
siegevaar! Zorg voor een goede beluchting in 
de ruimtes.
• 
 Mocht de lader al na enkele minuten ‘Accu 
vol’ aangeven, dan wijst dit erop dat de ac-
cucapaciteit gering is. De accu moet worden 
vervangen.
Berekening van de laadtijd (afbeelding 3)
De laadtijd wordt bepaald door de laadtoestand 
van de accu. Bij een lege accu kan de laadtijd bij 
benadering tot ca. 80% lading met de volgende 
formule worden berekend:
   batterijcapaciteit in Ah
laadtijd/h = 
   amp. (laadstroom)
De laadstroom moet 1/10 tot 1/6 van de batterij-
capaciteit bedragen.
5.4 Fout-LED (afb. 2, pos. H)
De fout-LED knippert (brandt) in de volgende 
gevallen:
• 
 Wanneer de spanning van de accu lager dan 
3,5V of hoger dan 15V is. De accu is niet 
geschikt om te laden of defect. Ook andere 
accufouten kunnen ertoe leiden dat de accu 
niet kan worden geladen.
• 
 Wanneer de aansluitklemmen met verkeer-
de polariteit werden aangesloten aan de 
accu. De beveiliging tegen verkeerde poling 
garandeert dat accu en lader niet worden be-
schadigd. Verwijder de lader van de accu en 
start het laadproces nog een keer.
• 
 Wanneer er sprake is van een kortsluiting van 
de beide aansluitklemmen (metalen delen en 
klemmen raken elkaar). De beveiliging tegen 
kortsluiting garandeert dat de lader niet wordt 
beschadigd.
5.5 Laden van de accu beëindigen
• 
Trek de netstekker uit het stopcontact.
• 
Neem eerst de zwarte laadkabel los van de 
carrosserie.
• 
Neem daarna de rode laadkabel los van de 
pluspool van de batterij.
• 
Opgelet! Bij positieve aarding maakt u eerst 
de rode laadkabel los van de carrosserie en 
dan de zwarte laadkabel van de accu.
• 
Batterijdoppen terug opschroeven of erop 
drukken (indien aanwezig).
Aanwijzing! Als de netstekker wordt uitgetrokken 
maar de laadkabel verder blijft aangesloten aan 
de accu, dan ontneemt de lader een geringe 
stroom uit de accu. Wij raden daarom aan om de 
lader als hij niet wordt gebruikt altijd compleet van 
de accu te isoleren.
6. Beveiliging tegen overbelasting
De lader is elektronisch beveiligd tegen overbe-
lasting, kortsluiting en verkeerde poling. Bovendi-
en zijn er een of meerdere veiligheden voor zwak-
stroom ingebouwd. Bij een defect van de zekering 
moet deze vervangen en door een zekering met 
dezelfde ampèrewaarde vervangen worden. 
Gelieve u indien nodig te wenden tot onze voor u 
verantwoordelijke klantendienst.
7. Onderhoud van de batterij
• 
Let er steeds op dat uw batterij steeds vast 
ingebouwd is.
• 
Er moet een perfecte verbinding met het 
leidingnet van de elektrische installatie ver-
zekerd zijn.
• 
Batterij schoon en droog houden. Aansluit-
klemmen lichtjes invetten met een zuurvrij en 
zuurvast vet (vaseline).
• 
Bij niet onderhoudsvrije batterijen ca. om de 
4 weken hoogte van het zuurpeil controleren 
en, indien nodig, enkel gedestilleerd water 
bijvullen.
Anl_CE_BC_2_M_SPK2.indb 26Anl_CE_BC_2_M_SPK2.indb 26 14.03.2019 07:13:3014.03.2019 07:13:30










