Operation Manual
3. Bediening
3.1 Naalden, garens en draadspanning
Er moeten naalden systeem 134, 797 of Sy 1955-01
worden gebruikt.
Bij het aanbrengen van de naald moet men er op letten
dat die erin wordt geschoven tot aan de verdikking en dat
de holle vorm van de naald naar rechts, d.w.z. naar de
opnemerspits, wijst.
In de onderstaande tabel zijn de voor enkele naalddikten
aanbevolen garendikte, draadspanning en positie van de
draadregelaar weergegeven.
naalddikte naaidraad
spanning van
de
naalddraad 1)
spanning van de
opnemerdraad
1)
Kl.271/273 Kl.272/274
draadregelaar
1)
kleine opnemer massaopnemer
70
Poly-Poly
Nm 95/2
60-100 20-30 25-35 4 2,5
80
Poly-BW
Nm 80/2
60-100 20-30 25-35 3,5 2
90
Poly-Poly
Nm 80/2
60-100 20-30 25-35 3,5 2
100
Poly-Poly
Nm 65/2
BW Ne 50/2
70-100
60-100
20-30 25-40 3 2
110
Poly-BW
Nm 50/2
100-150 25-35 30-45 3 2
120
Poly-Poly
Nm 30/3
Poly-BW
Nm 25/2
200-300 30-40 40-70 2,5 1,5
1) transportlengte 2,5 mm en aantal 5000/min. voor subklasse -140041,-140042,-640041,-640142 en-740142
1) transportlengte 4 mm en aantal steken 4000/min. voor subklasse -160062
3.2 Opspoelen van de onderdraad
Voor het insteken van de onderdraad vanaf de
garenstander tot aan de spoelinrichting: zie onderstaande
afbeelding.
Draadresten die nog op de naaf van de spoel zitten
moeten worden verwijderd vóór het opspoelen.
De spoeldraad moet met de klok mee op de spoelnaaf
worden gewikkeld.
Het einde van de draad afsnijden in klem 2.
Om de volle spoel eruit te halen moet men op de-zelfde
wijze te werk gaan.
1
2
14