Users Guide
• Het bewaken van CIM-indicatie via de klasse DCIM_AlertIndication.
• Het bewaken van gebeurtenissen via SNMP (Simple Network Management Protocol).
Voor meer informatie over Dell Command | Monitorkunt u de Naslaggids voor Dell Command | Monitor
raadplegen op dell.com/dellclientcommandsuitemanuals.
Scenario 4: Profielen
IT-beheerders moeten clientsystemen beheren in gedistribueerde bedrijfsomgevingen met meerdere
leveranciers. Ze moeten een diverse set hulpmiddelen en toepassingen beheersen terwijl ze een
verscheidenheid aan desktop- en mobiele clientsystemen beheren in uiteenlopende netwerken. Om de
kosten van deze vereisten te verminderen en verstrekte beheergegevens te vertegenwoordigen, zijn de
industriële standaardprofielen van DMTF (Distributed Management Task Force) en DCIM-OEM (Data
Center Infrastructuur Management) geïmplementeerd in Dell Command | Monitor. Een aantal van de
DMTF-profielen wordt in deze handleiding beschreven.
Voor meer informatie over Dell Command | Monitorkunt u de naslaggids voor Dell Command | Monitor
raadplegen op dell.com/dellclientcommandsuitemanuals.
Batterijprofiel
• Bepaal de status van de batterij door een instance van de klasse DCIM_Battery te inventariseren of op
te halen.
• Bepaal de geschatte werkingstijd en geef de geschatte resterende lading weer.
• Controleer of de statusinformatie voor de batterij kan worden vastgesteld met de eigenschappen
Operational Status en HealthState van de klasse DCIM_Battery.
• Haal extra informatie op over de status van de batterij met de eigenschap DCIM_Sensor.CurrentState
of de eigenschap CIM_NumericSensor.CurrentState.
Profiel BIOS-beheer
• Bepaal de BIOS-versie door de instance van de klasse DCIM_BIOSElement te inventariseren.
• Controleer of de BIOS- kenmerkwaarden kunnen worden gewijzigd of niet. Haal de instance van de
klasse DCIM_BIOSEnumeration op. Het kenmerk kan worden gewijzigd als de eigenschap
IsReadOnly op False is ingesteld.
• Stel het systeemwachtwoord in (SystemPwd). Voer de methode
DCIM_BIOSService.SetBIOSAttributes( ) uit en stell SystemPwd in op de parameter AttributeName en
de wachtwoordwaarde op de parameter AttributeValue.
• Stel het BIOS- of Adminwachtwoord (AdminPwd) in. Voer de methode
DCIM_BIOSService.SetBIOSAttributes( ) uit en stel het AdminPwd in op de parameter AttributeName
en de wachtwoordwaarde op de parameter AttributeValue.
• Voer de methode DCIM_BIOSService.SetBIOSAttributes( ) uit en geef de parameters AttributeName
en AttributeValue op.
• Als u een BIOS-kenmerk wilt wijzigen wanneer er een BIOS- of Admin-wachtwoord is ingesteld, voert
u de methode DCIM_BIOSService.SetBIOSAttributes( ) uit en geeft u de AttributeName en
AttributeValue op en geeft u het huidige BIOS-wachtwoord op als de AuthorizationToken-
invoerparameter.
Opstartbeheer
• Verander de volgorde van de opstartitems in de Legacy- en UEFI-opstartlijst.
• Schakel de opstartitems in de Legacy en UEFI-opstartlijst in of uit.
16