Installation Instructions
Installatie handleiding 15_30 NL
22
HOOFDSTUK 6. BESTURINGSTOESTANDEN
6.1. FASERING
pomp
standby voorspoelen ontsteking In operatie naspoelen
nadraaien
standby
warmtwvraag
ventilator
gasblok
gloeiplug
ionisatie
pomp
t=0sec t=3sec t=7sec t<12sec
6.1.1. Rusttoestand
Ventilator uit - Gasklep uit - Ontsteker uit - Ionisatie uit
Tijdens de rustand wordt gekeken of er brander vraag is.
Als tijden ruststand meer als 5 seconden een vals
vlamsignaal wordt gedetecteerd vergrendelt de automaat. Als
de gloeiplugteller te hoog is, blokkeert de regeling de
brandervraag.
Als er brandervraag is en geen blokkering aanwezig is zal
naar voorspoelen/voorgloeien worden gegaan.
6.1.2. Voorspoelen/Voorgloeien
Ventilator aan - Gasklep uit - Ontsteker aan - Ionisatie uit
De ventilator wordt aangezet op het gewenste voorspoel
toerental. Tegelijk met de ventilator gaat de gloeiplug aan.
Na een aantal seconden gaat de ventilator van
voorspoeltoerental naar het hoger ontsteek -toerental.
Als tijdens voorspoelen een vals vlamsignaal wordt
gedetecteerd blokkeert de regeling.
Als deze blokkering meer als 5 seconden aanwezig is
vergrendelt de regeling met ‘8’:
6.1.3. Ontsteken
Ventilator aan - Gasklep aan - Ontsteker aan/uit - Ionisatie
uit/aan
De ventilator draait op het ontsteek toerental.
De gasklep wordt aangestuurd.
Zodra er ionisatiesignaal wordt gemeten zal de gloeiplug
worden uitgezet.
Als er aan het einde van de veiligheidstijd geen ionisatie is
wordt indien dit niet de laatste toegestaan startpoging was
wordt een nieuwe startpoging gemaakt. Hierbij wordt eerst na
geventileerd.
Als er aan het einde van de veiligheidstijd ionisatie is dan
wordt verder gegaan met bedrijf:
6.1.4. Bedrijf
Ventilator aan - Gasklep aan - Ontsteker uit - Ionisatie aan
De ventilator draait op het gevraagde modulatie toerental.
Als de ionisatie wegvalt dan wordt, indien dit niet de 3
de
keer
binnen de brandervraag is, een herstart ondernomen. Is dit
wel de derde keer dan zal de automaat vergrendelen.
De herstart verloopt via naventileren.
Als de brandervraag wegvalt zal naar naventileren worden
gegaan.
6.1.5. Naventileren
Ventilator aan - Gasklep uit - Ontsteker uit - Ionisatie uit
De ventilator draait op het laatste gevraagde toerental indien
de naventilatie bij einde brandervraag wordt doorlopen en in
alle andere gevallen op het hoogste toerental.
Als tijdens voorspoelen een vals vlamsignaal wordt
gedetecteerd blokkeert de regeling.
Als deze blokkering meer als 5 seconden aanwezig is
vergrendelt de regeling met ‘?’
Bij einde naventilatie na einde brandervraag wordt een
teststart doorlopen:
6.1.6. Functionele vergrendeling
Ventilator aan/uit - Gasklep uit - Ontsteker uit - Ionisatie uit –
Alarm contact aan
Tijdens functionele vergrendeling is de pomp aan over het CV
circuit.
Verder wordt bij het begin van de vergrendeling deze
bijgewerkt in de storing tabel.
Bij enkele vergrendelingen zal de ventilator 1 minuut
naventileren op 50% van het maximum toerental.
6.1.7. Bewaking van pomp doorstroming
Voor iedere branderstart wordt de pomp 3 sec uitgezet.
Gelijktijdig begint de voorgloei-/voorspoeltijd. De statische
druk wordt gemeten. Daarna wordt de pomp op een hoog
toerental aangezet. De voorspoeltijd begint, zodra het
ventilatortoerental de gewenste waarde bereikt heeft. Bij het
einde van de voorgloei-/voorspoeltijd wordt de actieve
pompdruk gemeten.
Als het verschil tussen de actieve en de statische pompdruk
kleiner is dan 0,05 bar, blokkeert de regeling en gaat naar het
pomptestprogramma .
Als het verschil meer is dan 0,54 bar, blokkeert de regeling en
gaat naar het pomptestprogramma.
Als het verschil tussen 0,05 en 0,54 bar ligt, start de
ontsteektijd.
De druksprong bewaking wordt, wanneer de pomp tijdens
ontsteken op laagstand geschakeld wordt, uitgeschakeld.










