User manual
2.10 Als deze punten gecontroleerd en eventuele fouten gecorrigeerd zijn,
kunt u de printplaat volgens 2.2 weer aansluiten. Als er door een
eventuele fout geen onderdelen zijn stukgegaan, moet de schakeling
nu functioneren.
De schakeling kan nu, na de uitgevoerde functietest en inbouw in een
geschikte behuizing en onder aanhouding van de VDE- bepalingen voor het
voorziene doel in gebruik genomen worden.
Daartoe wordt de schakeling op een geschikte plek in het dashboard van de
auto ingebouwd.
Opdat de LEDs alleen dan branden als de auto in gebruik is, resp. om het
ontladen van de accu door de schakeling te verhinderen, dient een aanslui-
ting op het contactslot gekozen te worden die alleen stroom krijgt als het
contact ingeschakeld is (bij sommige auto’s b.v. de radioaansluiting). Meestal
is er wel zo’n aansluiting in het ontstekingsstroomciruit aanwezig.
De schakeling in de praktijk in gebruik
Bij een uitgeschakelde motor en ingeschakelde koplampen (groot licht) mag
de spanning van de accu niet onder de 10 V komen, anders geldt de accu
als ontladen resp. de accu is niet meer in orde.
Een intacte en goed geladen accu heeft bij uitgeschakelde motor een
spanning van ca. 12 … 13 V. Een lagere waarde dan 11 V duidt ook hier op
een lege of defecte accu.
Bij draaiende motor (b.v. 1000 t/m) dient de spanning zonder belasting naar
ca. 13…14 V te stijgen en met belasting (licht) niet onder de 12 V te zakken.
Als de spanning hoger is dan 14 V, dan functioneert de regelaar niet goed
meer en moet vervangen worden. Bij spanningen onder de 12 V is de licht-
machine defect of er bevindt zich een fijnkortsluiting in de bedrading.
Storing
Als er aangenomen kan worden dat gebruik zonder gevaar niet meer
mogelijk is, dient u het apparaat buiten gebruik te stellen en te beschermen
tegen het per ongeluk in werking stellen door derden.
27
aan de grotere elektrode binnenin de LED. In de opdruk op de print-
plaat wordt de positie van de kathode door een afvlakking in de omtrek
van de behuizing van de LED weergegeven.
De kathoden van de LEDs wijzen allemaal in één richting.
(Vergelijk nogmaals punt 1.6 van de handleiding).
Is de geïntegreerde schakeling met de juiste poling in de fitting
geplaatst? De inkeping of de punt van de IC moet naar LED 1 wijzen.
Zitten alle IC- pootjes werkelijk in de fitting?
Het gebeurt heel gemakkelijk, dat er een pootje omgebogen wordt of
langs de fitting glipt.
Bevindt zich een soldeerbrug of een kortsluiting aan de soldeerkant?
Vergelijk de printbaanverbindingen, die er eventueel als een ongewilde
soldeerbrug uitzien, met het printbaanverbindingsschema (raster) van
de opdruk op de printplaat en het schakelschema in de handleiding,
voor u een printbaanverbinding (vermeende soldeerbrug) onderbreekt!
Om printbaanverbindingen of –onderbrekingen makkelijker te kunnen
vaststellen, houdt u de gesoldeerde printplaat tegen het licht en zoekt
u vanaf de soldeerkant naar deze onaangename bijverschijnselen.
Is er een koude soldeerplek aanwezig?
Controleer elke soldeerplek grondig! Controleer met een pincet, of
onderdelen wiebelen of loszitten! Als een soldeerplek er verdacht uit-
ziet, soldeer hem dan voor de zekerheid nog eens na!
Controleer ook, of elk soldeerpunt inderdaad gesoldeerd is; het komt
vaak voor dat bij het solderen soldeerpunten overgeslagen worden.
Denk er ook aan, dat een met soldeerwater, soldeervet of dergelijke
vloeimiddelen of met ongeschikt soldeertin gesoldeerde printplaat niet
kan functioneren. Deze middelen zijn geleidend en veroorzaken
daardoor kruipstromen en kortsluitingen. Bovendien vervalt bij
bouwpakketten, die met zuurhoudend soldeertin, met soldeervet of
dergelijke vloeimiddelen gesoldeerd zijn, de garantie resp. worden
deze bouwpakketten niet door ons gerepareerd of vervangen.
26