User manual
24 25
2. Bouwfase II:
Aansluiting / ingebruikname
2.1 Nadat u de componenten heeft vastgesoldeerd en de
printplaat heeft gecontroleerd op eventuele fouten (slechte
soldeerpunten, soldeerbreuken), kunt u de eerste
werkingstest uitvoeren.
Let erop dat dit bouwpakket alleen van stroom mag
worden voorzien met gezeefde gelijkspanning uit een
voedingsapparaat of met een batterij / accu. Deze
voeding moet ook de benodigde stroom kunnen leveren.
Auto-opladers of modelspoortrafo’s zijn niet geschikt als
voedingsbron en leiden tot beschadiging van
componenten resp. tot het niet functioneren van de
module.
Levensgevaar!
Als u een netvoedingsapparaat als spanningsbron hanteert,
moet dit altijd voldoen aan de VDE-voorschriften!
2.2 Draai de beide trimpotmeters geheel naar links.
2.3 Sluit de voedingsspanning (gelijkspanning, 12-15 V) met de
juiste polariteit aan op de met "+" en "-" aangegeven
aansluitklemmen. Let beslist op de polariteit, andere
vernielt u componenten.
2.4 Als de voedingsspanning is aangesloten moet het relais al in
intervallen aantrekken en afvallen. Als het relais is
aangetrokken, licht ook de LED op.
2.5 Als tot nu toe alles in orde is, kunt u de hierna volgende
foutenchecklist overslaan.
2.6 Mocht de LED tegen de verwachting in niet of voortdurend
branden, het relais voortdurend of helemaal niet aantrekken
of als er een andere storing merkbaar is, schakelt u direct de
bedrijfsspanning uit en controleert u de gehele printplaat
nogmaals aan de hand van onderstaande checklist.
Checklist voor foutopsporing
Vink elke controlestap af!
Heeft de bedrijfsspanning de juiste polariteit?
Ligt de bedrijfsspanning bij ingeschakeld apparaat nog tussen
12 en 15 volt?
Bedrijfsspanning weer uitschakelen.
Hebben de gesoldeerde weerstanden de juiste waarden?
Controleer de waarden nogmaals volgens par. 1.1 van de
bouwhandleiding.
Zijn de diodes in de juiste richting gemonteerd?
Komt de op de diodes aangebrachte kathodering overeen met
de montageaanduiding op de printplaat?
De kathodering van D 1 moet van D 2 vandaan wijzen.
De kathodering van D 2 moet naar C 1 wijzen.
De kathodering van D 3 moet naar D 2 wijzen.
De kathodering van D 4 moet naar C 1/C 3 wijzen.
Is de LED in de juiste richting gemonteerd?
Als u de LED tegen het licht houdt, herkent u de kathode aan
de grotere elektrode in het binnenste van de LED. In de
montageaanduiding wordt de positie van de kathode
weergegeven met een dikkere streep bij de omtrek van de
behuizing van de lichtdiode.
De kathode van de LED moet naar R 4 wijzen.