Operation Manual
Verlichting en zicht
56
C-Zero_nl_Chap04_eclairage-et-visibilite_ed01-2016
Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit
schakelaar A en ring B.
Eén keer wissen.
Uit.
Interval (wissnelheid handmatig in te
stellen).
Lage snelheid.
Hoge snelheid.
B. Ringschakelaar voor instellen van de
interval van de ruitenwisser.
F Draai aan deze ring om de frequentie
van de interval van de ruitenwissers te
verhogen of te verlagen.
A. Selecteer de wissnelheid met de schakelaar:
beweeg de schakelaar omhoog of omlaag
om hem in de gewenste stand te zetten.
Ruitensproeiers voor
Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers
treden in werking en na enige tijd worden ook
de ruitenwissers ingeschakeld.
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan
de voorruit.
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen
en de ruitenwisserbladen en van het
voorruitrubber alvorens de ruitenwissers in
te schakelen.
Stand "0": basisinstelling.
Koplampen
verstellen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0. Alleen bestuurder of bestuurder +
1 passagier voorin.
1 of 2. 4 personen (inclusief bestuurder).
3. 4 personen (inclusief bestuurder) +
maximaal toegestane belading.
4. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.