Operation Manual

20
PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
12. Onregelmatige beweging,
weinig tractie bij stijging of 
neiging van de machine om op 
te trekken
–  problemen aan de riem of aan 
het inschakelsysteem
–  Contacteer uw Verkoper
13. Als het aandrijfpedaal bediend
wordt met een draaiende 
motor, verplaatst de machine 
zich niet ( modellen met 
hydrostatische aandrijving)
ontgrendelingshendel in stand
«B»
terugzetten in stand «A»
(zie 4.33)
14.  De machine begint op 
abnormale wijze begint te trillen
–  beschadiging of losgekomen 
delen
–  zet de machine stil en koppel de 
kabel van de bougie los
controleer eventuele
beschadigigingen
controleer of er delen
losgekomen zijn en klem ze weer 
vast
Voer de controles, vervangingen
of herstellingen uit bij een
Gespecialiseerd Centrum
Mochten de problemen aanhouden na het uitvoeren van de bovengenoemde handelingen, dan dient 
er contact te worden opgenomen met uw Verkoper.
LET OP! Probeer nooit om zelf gecompliceerde reparaties uit te voeren zonder de juiste
hulpmiddelen en het nodige technische inzicht. Iedere slecht uitgevoerde reparatie brengt au-
tomatisch verval van, zowel de garantie, als de aansprakelijkheid van de Fabrikant teweeg.
8. TOEBEHOREN
8.1 KIT VOOR “MULCHING” (Afb. 8 n.41)
Versnippert het pas gemaaide gras en laat het 
achter op het terrein, als alternatief voor het op-
vangen in de opvangzak.
8.2 BATTERIJ-OPLADER VOOR BEHOUD
(Afb. 8 n.42)
Laat toe de accu eciënt te houden tijdens 
de periodes van inactiviteit van de machine, 
waarbij een optimaal laadniveau en een lan-
gere duurzaamheid van de accu gegarandeerd 
wordt.
8.3 KIT TRACTIE (Afb. 8 n.43)
Voor het voorttrekken van een kleine aanhan-
ger.
8.4 KIT ACHTERSTE
AFLAATBEVEILIGING (Afb. 8 n.44)
Kan in plaats van de opvangzak gebruikt wor-
den als het gras niet opgevangen wordt.
8.5 AFDEKZEIL(Afb. 8 n.45)
Beschermt de machine van stof als deze niet 
gebruikt wordt.
8.6 TEGENGEWICHTEN VOOR
DE VOORKANT (Afb. 8 n.46)
Verbeteren de stabiliteit aan de voorkant van de 
machine met name als de machine hoofdzake-
lijk op hellende terreinen gebruikt wordt. 
8.7 SNEEUWKETTINGEN 18” (Afb. 8 n.47)
Verbeteren de wegvastheid van de achterste 
wielen op besneeuwde wegen en staan het ge-
bruik van sneeuwruimnde werktuigen toe.
8.8 AANHANGWAGEN (Afb. 8 n.48)
Voor het transport van werktuigen of andere 
voorwerpen, binnen de limieten van de toege-
stane ladingen.
8.9 VERSPREIDER (Afb. 8 n.49)
Om zout of meststof te verspreiden.
8.10 GRASROL (Afb. 8 n.50)
Om het terrein aan te duwen na het zaaien of 
platdrukken van het gras.
8.11 SNEEUWSCHUIVER (Afb. 8 n.51)
Voor het wegschuiven van de sneeuw en het 
zijdelings ophopen ervan.