Softwareversie 3.20 Gebruiksaanwijzing
8-16
 Prog 
   Functie:  Deze opdracht start een subprogramma in een programma. In de modus Run-Matrix  
voert deze opdracht een nieuw programma uit.
   Syntaxis:  Prog "naam van het programma"
   Voorbeeld:  Prog "ABC"
   Beschrijving: 
  • Ook als deze opdracht binnen een lus staat, wordt de lus onmiddellijk onderbroken en het 
subprogramma gestart.
  • Deze opdracht kan zo dikwijls als nodig binnen een hoofdprogramma gebruikt worden om 
subprogramma’s op te roepen waarin specifieke problemen berekend worden.
  • Een hoofdprogramma kan op verschillende plaatsen eenzelfde subprogramma aanspreken. 
Verschillende hoofdprogramma’s kunnen eenzelfde subprogramma aanspreken.
  Hoofdprogramma      Subprogramma’s
    Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4
  • Een opgeroepen subprogramma wordt uitgevoerd vanaf het begin. Als het subprogramma is 
uitgevoerd, wordt verder gegaan met de eerste instructie volgend op de opdracht Prog.
  • Een opdracht Goto~Lbl binnenin een subprogramma beperkt zich tot dat subprogramma en 
heeft geen invloed op dit hoofdprogramma. U kunt hiermee niet springen naar een parameter 
buiten het subprogramma.
  • Als de naam na de opdracht Prog geen bestaande bestandsnaam is, dan ontstaat er een 
fout.
  • In de modus Run-Matrix  zorgt de invoer van de opdracht Prog, gevolgd door het drukken op 
 w ervoor dat het genoemde programma start.
 Return 
   Functie:  Deze opdracht veroorzaakt de terugkeer van een subprogramma naar het 
hoofdprogramma.
   Syntaxis:  Return 
    Beschrijving:  De opdracht Return binnen een hoofdprogramma stopt de uitvoering van 
dit programma. De opdracht Return binnen een subprogramma stopt de uitvoering van dit 
programma, zodat u terugkeert naar het programma van waaruit naar het subprogramma is 
gesprongen.
D
CEIJ
Prog "E" Prog "I" Prog "J"
A
Prog "D"
Prog "C"










