Softwareversie 3.10 Gebruiksaanwijzing

8-16
Prog
Functie: Deze opdracht start een subprogramma in een programma. In de modus Run-Matrix
voert deze opdracht een nieuw programma uit.
Syntaxis: Prog "naam van het programma"
Voorbeeld: Prog "ABC"
Beschrijving:
Ook als deze opdracht binnen een lus staat, wordt de lus onmiddellijk onderbroken en het
subprogramma gestart.
Deze opdracht kan zo dikwijls als nodig binnen een hoofdprogramma gebruikt worden om
subprogramma’s op te roepen waarin specifieke problemen berekend worden.
Een hoofdprogramma kan op verschillende plaatsen eenzelfde subprogramma aanspreken.
Verschillende hoofdprogramma’s kunnen eenzelfde subprogramma aanspreken.
Hoofdprogramma Subprogramma’s
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4
Een opgeroepen subprogramma wordt uitgevoerd vanaf het begin. Als het subprogramma is
uitgevoerd, wordt verder gegaan met de eerste instructie volgend op de opdracht Prog.
Een opdracht Goto~Lbl binnenin een subprogramma beperkt zich tot dat subprogramma en
heeft geen invloed op dit hoofdprogramma. U kunt hiermee niet springen naar een parameter
buiten het subprogramma.
Als de naam na de opdracht Prog geen bestaande bestandsnaam is, dan ontstaat er een
fout.
In de modus Run-Matrix zorgt de invoer van de opdracht Prog, gevolgd door het drukken op
w ervoor dat het genoemde programma start.
Return
Functie: Deze opdracht veroorzaakt de terugkeer van een subprogramma naar het
hoofdprogramma.
Syntaxis: Return
Beschrijving: De opdracht Return binnen een hoofdprogramma stopt de uitvoering van
dit programma. De opdracht Return binnen een subprogramma stopt de uitvoering van dit
programma, zodat u terugkeert naar het programma van waaruit naar het subprogramma is
gesprongen.
D
CEIJ
Prog "E" Prog "I" Prog "J"
A
Prog "D"
Prog "C"