Softwareversie 3.00 Gebruiksaanwijzing

1-14
Voorbeeld: Om de opdracht “FMax(” in te voeren
A!e(CATALOG)6(CAT)
1(EXE)t(F)x(M)
1(INPUT)
De opdrachtengeschiedenis gebruiken u
De rekenmachine bewaart een geschiedenis van de laatste zes opdrachten die u invoert.
1. Geef één van de lijsten van opdrachten weer.
2. Druk op 5(HISTORY).
De opdrachtengeschiedenis wordt weergegeven.
3. Gebruik f en c om de markering naar de opdracht te verplaatsen die u wilt invoeren en
druk vervolgens op 1(INPUT) of w.
4. De Math invoer/uitvoer-modus gebruiken
Wanneer u in het configuratiescherm “Math” als “Input/Output”-modus selecteert (zie pagina
1-34), wordt de Math invoer/uitvoer-modus ingeschakeld. Hier kunt u functies weergeven en in
natuurlijke schrijfwijze intoetsen, zoals deze in uw handboek staan.
De bewerkingen in dit gedeelte worden uitgevoerd in de Math invoer/uitvoer-modus. De
oorspronkelijke standaardinstelling voor deze rekenmachine is de Math invoer/uitvoer-
modus. Als u de Lineaire invoer/uitvoer-modus wijzigt, schakelt u over naar de Math
invoer/uitvoer-modus voordat u bewerkingen uitvoert in dit gedeelte. Zie “Werken met het
configuratiescherm” (pagina
1-34) voor informatie over hoe te schakelen tussen de modi.
In de Math invoer/uitvoer-modus worden alle gegevens in invoegmodus (niet in
overschrijfmodus) ingevoerd. Let op: de bewerking !D(INS) (zie pagina 1-7) die u in
de Lineaire invoer/uitvoer-modus gebruikt om gegevens in invoegmodus in te voeren, heeft
een totaal andere functie in de Math invoer/uitvoer-modus. Meer informatie vindt u onder
“Waarden en uitdrukkingen gebruiken als argumenten” (pagina
1-19).
Tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven, worden alle bewerkingen in dit gedeelte in de modus
Run-Matrix uitgevoerd.