Softwareversie 3.00 Gebruiksaanwijzing

5-29
u Een functie tekenen met kopiëren en plakken
1. Kopieer de functie waarvan u de grafiek wilt tekenen naar het klembord.
2. Kies in het hoofdmenu de modus Graph .
3. Wijzig in het configuratiescherm de instelling voor “Dual Screen” in “Off”.
4. Configureer de instellingen voor het weergavevenster.
5. Teken de grafiek.
6. Plak de expressie.
Voorbeeld Plak, terwijl de grafiek van
y = 2 x
2
+ 3 x – 4 wordt weergegeven, de
eerder gekopieerde functie Y=X van het klembord
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster.
Xmin = –5, Xmax = 5, Xscale = 2
Ymin = –10, Ymax = 10, Yscale = 5
1 m Run-Matrix
a-(Y) !.(=) v
!i(CLIP) ddd1(COPY)
2 mGraph
3 !m(SET UP) cccc3(Off) J
4 !3(V-WIN) -fwfwcwc
-bawbawfwJ
5 3(TYPE) 1(Y=) cvx+dv-ew
6(DRAW)
6 !j(PASTE)
Een grafiek die wordt getekend als gevolg van een plakbewerking wordt getekend met
een blauwe lijnkleur en een normale lijnstijl. U kunt de lijnkleur en -stijl alleen in het
grafiekscherm wijzigen. Zie “Grafiekeigenschappen wijzigen” (pagina 5-15) voor meer
informatie.
Plakken wordt alleen ondersteund wanneer de optie “Dual Screen” in het configuratiescherm
is ingesteld op “Off”.
Hoewel het aantal grafieken dat u kunt tekenen door een functie te plakken in principe
onbeperkt is, ondersteunen de functie Trace en andere functies maximaal 30 grafieken
(aantal getekende grafieken met expressie 1 tot 20, plus grafieken die worden getekend met
geplakte functies).
Voor de grafiek van een geplakte functie wordt de grafiekexpressie die verschijnt wanneer u
de functie Trace of andere functies uitvoert, als volgt weergegeven: Y= expressie.
Als u een grafiek opnieuw tekent zonder het grafiekscherm leeg te maken, worden alle
grafieken opnieuw getekend, ook grafieken die zijn gemaakt door functies te plakken.