Softwareversie 3.00 Gebruiksaanwijzing

5-16
3. Gebruik f en c om “Line Style” te markeren en druk
vervolgens op w.
4. Gebruik in de lijst met lijnstijlen die wordt weergegeven f en c om de markering naar de
gewenste stijl te verplaatsen en druk vervolgens op w.
U kunt ook een optie selecteren door op de cijfertoets te drukken die overeenkomt met het
cijfer dat links van de gewenste optie wordt weergegeven.
5. Gebruik f en c om de markering naar “Line Color” te
verplaatsen en druk vervolgens op w.
6. Gebruik in de lijst met kleuren die wordt weergegeven f en c om de markering naar de
gewenste kleur te verplaatsen en druk vervolgens op w.
U kunt ook een optie selecteren door op de cijfertoets te drukken die overeenkomt met het
cijfer dat links van de gewenste optie wordt weergegeven.
7. Wanneer u de gewenste instellingen hebt opgegeven, drukt u op J.
u Grafiekeigenschappen wijzigen vanuit het grafiekscherm
1. Terwijl het grafiekscherm wordt weergegeven, drukt u op !f(FORMAT).
Als er meerdere grafieken worden weergegeven in het grafiekscherm, wordt er één
knipperend weergegeven. De knipperende grafiek is de geselecteerde grafiek.
Als er meerdere grafieken worden weergegeven in het grafiekscherm, voert u stap 2
hieronder uit. Als er slechts één grafiek wordt weergegeven, slaat u stap 2 over en gaat u
direct naar stap 3.
2. Gebruik f en c om de grafiek te markeren waarvan u de eigenschappen wilt wijzigen en
druk vervolgens op w.
3. Gebruik het dialoogvenster voor opmaak dat wordt weergegeven om de Line Style en Line
Color te configureren.
Voor de rest van deze procedure voert u de stappen vanaf stap 3 onder
“Grafiekeigenschappen wijzigen vanuit het scherm met de lijst met grafiekrelaties” uit.
Druk op J om een grafiek opnieuw te tekenen in overeenstemming met uw wijzigingen.