User Manual
5-22
7. Geef het grafiektype op en teken de grafiek.
5(G
• CON) ... lijngrafiek
6(G
• PLT) ... puntgrafiek
Voorbeeld Sla het voorschrift Y1 = 3
x
2
– 2 op en geef de tabel en lijngrafiek
gelijktijdig weer. Geef een interval van –3 tot 3 op, en een toename van 1.
Gebruik de volgende instellingen voor het weergavevenster (V-Window).
Xmin = 0, Xmax = 6, Xscale = 1
Ymin = −2, Ymax = 10, Yscale = 2
1 m TABLE
2 !3(V-WIN) awgwbwc-cwbawcwJ
3 !m(SET UP)ccc*1(T+G)J
* GRAPH25+ E
II: cc
4 3(TYPE)1(Y=)dvx-cw
5 5(SET)
-dwdwbwJ
6 6(TABL)
7 5(G • CON)
• De instelling van de optie “Dual Screen” in het configuratiescherm wordt toegepast in de
modus TABLE en RECUR.
• U kunt de tabel activeren door te drukken op K1(CHNG) of op A.
8. Dynamisch tekenen
Belangrijk!
• De GRAPH25+ E II heeft geen DYNA modus.
k Gebruik van dynamische grafieken
Met dynamische grafieken kunt u een interval van waarden opgeven voor de coëfficiënten van
een voorschrift, en op het scherm bekijken hoe de grafiek verandert. Zo kunt u nagaan hoe de
vorm en positie van een grafiek worden beïnvloed door de coëfficiënten en termen waaruit het
voorschrift is samengesteld.
1. Kies in het hoofdmenu de modus DYNA .
2. Stel het weergavevenster in (V-Window).
3. Kies in het configuratiescherm voor Dynamic Type.
1(Cnt) ... Continu blijven tekenen
2(Stop) ... Automatisch stoppen na 10 maal tekenen
4. Gebruik de cursortoetsen om het voorschrifttype in de lijst te selecteren.*
1
5. Geef de coëfficiëntwaarden op en bepaal welke coëfficiënt de actieve parameter is.*
2
6. Geef de beginwaarde, de eindwaarde en de toename op.