User Manual

2-45
Voorbeeld 1 Ken in de volgende matrix aan het element op rij 1 en kolom 2 de
waarde 10 toe:
Matrix A =
1 2
3 4
5 6
baaK2(MAT) 1(Mat)
av(A) !+( ) b,c
!-( ) w
De “Vct”-opdracht kan worden gebruikt voor het toewijzen van waarden aan bestaande
vectoren.
Voorbeeld 2 Vermenigvuldig in de matrix A (uit voorbeeld 1) het element op rij 2 en
kolom 2 met het getal 5
K2(MAT) 1(Mat)
av(A) !+( ) c,c
!-( ) *fw
De “Vct”-opdracht kan worden gebruikt voor het oproepen van waarden van bestaande
vectoren.
u Alle elementen van een matrix dezelfde waarde toekennen
[OPTN] - [MAT] - [Fill]/[Aug]
Gebruik het Fill-commando om aan alle elementen van een matrix dezelfde waarde toe te
kennen. Gebruik het Augment-commando om twee matrices samen te voegen tot één matrix.
Voorbeeld 1 Ken aan alle elementen van matrix A de waarde 3 toe
K2(MAT) 6( g) 3(Fill)
d,6( g) 1(Mat) av(A) w
1(Mat) av(A) w
De “Fill”-opdracht kan worden gebruikt om dezelfde waarde te schrijven in alle
vectorelementen.
Voorbeeld 2 Voeg de volgende twee matrices samen:
K2(MAT) 5(Aug)
1(Mat) av(A) ,
1(Mat) al(B) w
De twee matrices die u wilt samenvoegen moeten hetzelfde aantal rijen hebben. Als dat niet
het geval is, verschijnt er een foutmelding.
A =
1
2
B =
3
4