Software Gebruiksaanwijzing

5-88
S Waarden toewijzen aan de coëfficiënten en variabelen van een
functievoorschrift
Voorbeeld Wijs de waarden –1, 0, en 1 toe aan variabele A in Y = AX
2
−1, en teken
voor elke waarde een grafiek
(TYPE)(Y=)
?T(A)TV@U
)(GRPH)(Y)@?T(A)
(=)@U
)(GRPH)(Y)@?T(A)
(=)?U
)(GRPH)(Y)@?T(A)
(=)@U
DDDD(SEL)
(DRAW)
De bovenstaande 3 weergaven zijn gemaakt met de Trace-functie.
Zie “Functieanalyse” (pagina 5-30) voor meer informatie.
I Voorschriften wijzigen en wissen
S Een opgeslagen voorschrift wijzigen
Voorbeeld Vervang het voorschrift y = 2x
2
– 5, opgeslagen in de geheugenzone Y1,
naar y = 2x
2
– 3
C (Doet de cursor verschijnen.)
CCCCC#B(Wijzigt het voorschrift.)
U(Slaat het nieuwe voorschrift op.)
S De lijnstijl van een functievoorschrift wijzigen
1. Gebruik op het scherm met de functievoorschriften D en A om het voorschrift te kiezen
waarvan u de lijnstijl wilt wijzigen.
2. Druk op (STYL).
3. Selecteer de lijnstijl.
Voorbeeld Wijzig de lijnstijl van
y = 2x
2
– 3, opgeslagen in geheugenzone Y1, in
“Broken”.
(STYL)(
) (Selecteert “Broken”.)