Operation Manual
20050301
2-5-13
Numerieke berekeningen
#In de functie f(x) kunt u enkel X als variabele
kiezen. De andere letters (A t/m Z, zonder X,
r,
θ
) worden als constanten beschouwd,
zodat in de berekeningen met de daaraan
toegekende waarde(n) zal gerekend worden.
# De invoer van de nauwkeurigheid n en het
sluiten van de haken mag u weglaten.
#Discontinue punten of intervallen waarin zich
grote veranderingen voordoen, kunnen de
nauwkeurigheid van de berekening negatief
beïnvloeden. Het kan ook zijn dat er een fout
ontstaat.
#U kunt geen formule voor de berekening van
een eerste of een tweede afgeleide, van een
bepaalde integraal, van een sommatie (Σ),
van een extremum (maximum/minimum), van
een nulpunt (Solve), RndFix of log ab
gebruiken als term van de berekening van
een extremum.
# De invoer van een grotere waarde voor n
vergroot de nauwkeurigheid, maar vraagt ook
meer tijd.
# De waarde van het eindpunt van het interval
(b) moet groter zijn dan de waarde van het
beginpunt (a). Zo niet verschijnt een
foutmelding.
#Drukt op A terwijl er een extremum wordt
berekend, dan stopt u daarmee de
berekening.
# Gebruik enkel de gehele getallen 1 tot 9
invoeren als waarde voor n. Het invoeren van
andere waarden veroorzaakt een
foutmelding.
Voorbeeld 2 Bereken voor de volgende functie het maximum voor het interval dat
begint bij a = 0 en eindigt bij b = 3, met een nauwkeurigheid van n = 6
y= –x
2
+ 2x + 2
Invoer van de functie f(x).
AK4(CALC)6(g)2(FMax) -vx+cv+c,
Invoer van het interval a = 0, b = 3.
a,d,
Invoer van de nauwkeurigheid n = 6.
g)
w










