User manual - fx570MS_991MS

D-16
k Creëren van een matrix
Druk op de A
j
1(Dim) toetsen om een matrix te
creëren, specificeer dan een naam (A, B of C) en
specificeer vervolgens de dimensies (aantal rijen en
kolommen) van de matrix. Volg vervolgens de prompts die
verschijnen voor het invoeren van waarden die de
elementen van de matrix vormen.
U kunt de cursortoetsen gebruiken om heen en weer te
bewegen in de matrix om elementen te bekijken en te
bewerken (veranderen).
Druk op de
t toets om het matrix scherm te verlaten.
k Bewerken van de elementen van een
matrix
Druk op de A
j
2 (Edit) toetsen en specificeer dan
de naam (A, B of C) van de matrix die u wilt bewerken om
deze in het scherm te laten verschijnen voor het bewerken
van de elementen van de matrix.
k Matrix optelling, aftrekking en
vermenigvuldiging
Gebruik de onderstaande procedures om matrices op te
tellen, af te trekken en te vermenigvuldigen.
Voorbeeld:
Om Matrix A = te vermenigvuldigen met
Matrix B =
(Matrix A 32) A
j
1(Dim)
1(A)
3 =
2 =
M
atA23
2 rijen en 3 kolommen
–1 0 3
2–4 1
[ ]
[
]
12
4 0
–2 5
3–8 5
–4 0 12
12 –20 –1