Operation Manual

12
2. INSTALLATIE
2.1. BENODIGDE RUIMTE VOOR HET GEBRUIK VAN DE MACHINE
De machine moet zodanig worden geïnstalleerd dat de lucht rondom vrij kan circuleren.
Er moet voor de machine voldoende ruimte worden vrij gelaten om de bediener in staat te stellen
zonder belemmering met de machine te kunnen werken en ook om, indien nodig, onmiddellijk de
werkplaats te kunnen verlaten.
De minimum toegangsruimte tot de werkplek moet tenminste 150 cm bedragen, rekening houdend
met de ruimte die wordt ingenomen door geopende deuren.
ATTENTIE
MACHINES MET EEN LUCHTGEKOELDE CONDENSOR mogen niet dichter dan 50 cm bij een wand
geplaatst worden om voldoende vrije luchtcirculatie rondom de condensor te verzekeren.
OPMERKING
Een onvoldoende luchtcirculatie beïnvloedt de werking en de uitvoercapaciteit van de machine.
Figuur 3
2.2. AANSLUITEN WATERTOEVOER
De machine moet worden aangesloten op stromend water waarvan de druk niet hoger mag zijn als 0,8
MPa (8 bar).
Bij luchtgekoelde machines is de wateraansluiting voor leidingwater (voor machine spoelen) geplaatst
onder aan de machine.
Bij watergekoelde machines zijn de wateraansluitingen (voor machine spoelen en koelen van het gas)
geplaatst op het bovenste paneel.
2.3. MACHINE MET LUCHTGEKOELDE CONDENSOR
Machines met een luchtgekoelde condensor moeten minimaal 50 cm van de wand worden geplaatst
om de vrije circulatie van lucht rondom de condensor mogelijk te maken.
OPMERKING
Een onvoldoende luchtcirculatie beïnvloedt de werking en de uitvoercapaciteit van de machine.