Operation Manual
103
Problemen oplossen
Het onderwerp is
onderbelicht (te
donker).
Er is onvoldoende licht om te
fotograferen.
Zet de flitser aan.
Het onderwerp is donkerder dan de
omgeving.
Stel de belichtingscompensatie in op een positieve
waarde of gebruik de functie voor spotmetingpunten.
Het onderwerp is buiten het bereik van
de flitser.
Wanneer u de flitser gebruikt, moet u ervoor zorgen
dat de afstand tussen lens en onderwerp maximaal 2
m is.
Verhoog de ISO-waarde (zie De ISO-waarde
wijzigen (p. 69)).
Het onderwerp is
overbelicht (te licht).
Het onderwerp is te dicht bij de flitser.
Wanneer u de flitser gebruikt, moet u ervoor zorgen dat
de afstand tussen lens en onderwerp minimaal 20 cm is.
Het onderwerp is lichter dan de
omgeving.
Stel de belichtingscompensatie in op een negatieve
waarde of gebruik de functie voor spotmetingpunten.
Er schijnt licht in de camera of er wordt
licht gereflecteerd.
Pas de hoek aan waarmee u de opname maakt.
De flitsermodus is zo ingesteld dat de
flitser altijd werkt.
Zet de flitser op een andere instelling dan Aan.
Er loopt een verticale
lichtstreep (rood,
paars) over het LCD-
scherm.
Het onderwerp is te fel verlicht.
Dit is normaal bij apparatuur met CCD's en duidt niet
op een defect. (De rode lichtstreep wordt niet
opgenomen bij fotografie maar verschijnt wel in
films.)
Er zitten witte puntjes
of witte sterretjes op
het beeld.
Het licht van de flitser reflecteerde in
stofdeeltjes of insecten in de lucht.
Dit verschijnsel doet zich voor bij digitale camera's en
duidt niet op een defect.
De flitser werkt niet. De flitsermodus is uitgeschakeld.
Zet de flitser op een andere instelling dan Uit.
Probleem Oorzaak Oplossing










