User manual

33
In het Debugger menu vindt u alle debugger commando’s. Met Debug modus (Shift-F10)
start u de debugger. Als er op dat moment geen breakpoint gezet is, stopt de debugger bij de
eerste uitvoerbare aanwijzing.
Als u zich in de Debug modus bevindt, springt u met starten (F10) naar de volgende stop. Als
er geen breakpunt gezet is, wordt het programma normaal afgewerkt, met de uitzondering
dat het programma gestopt kan worden met Programma stoppen. Dit functioneert echter
alleen, als het programma gestart is vanuit de debug modus.
Als de debugger in het programma gestopt is (de groene balk is zichtbaar), dan kunt u het
programma stapsgewijs (“singlestep”) laten uitvoeren. De commando’s Einzelschritt (stap
voor stap = Shift-F8) en Prozedurschritt (=procedurestap = F8) voeren steeds de
programmacode tot aan de volgende coderegel uit en blijven dan staan. In tegenstelling tot
Einzelschritt springt Prozedurschritt niet in functieoproepen, maar gaat daaraan voorbij.
Als een lus slechts uit één coderegel bestaat, dan voert een enkele stap de hele lus uit,
omdat er dan pas naar een nieuwe coderegel vertakt wordt.
Met de aanwijzing Debug modus verlaten wordt de debug modus beëindigd.
Terwijl de debug modus actief is, kan de programmatekst niet veranderd worden. Dit
wordt gedaan opdat de regelnummers niet kunnen verschuiven waar breakpoints gezet zijn.
De debugger zou anders niet in staat zijn met de bytecode op de C-Control module te
synchroniseren.
4.6.2 Variabelen
In de debugger kunt u de inhoud van variabelen bekijken. Daarvoor plaatst u de muis boven
de variabele, en na ca. 2 seconden wordt de inhoud van de variabele als tooltip getoond.
Als u meerdere variabelen wilt controleren, dan kunt u de variabelen in een lijst samenvatten.
Er bestaan twee mogelijkheden om een variabele in te voeren in de lijst van gecontroleerde
variabelen. U kunt enerzijds de cursor aan het begin van een variabele in de tekst -editor
plaatsen, en dan met een klik op de rechter muisknop variabele invoegen kiezen.