User manual
65
De functie putinf koppelt een geformatteerde integer aan een string. De parameter format legt het aantal
invoerposities vast. Ontbrekende voorafgaande posities worden opgevuld met “0”.
putinf (s, 1, 4);
koppelt dus “0001” aan s. Negatieve formatwaarden leiden tot invoer als hexadecimaal getal met
hoofdletters.
putinf (2, 255, -4);
breidt s uit met “00FF”.
* long – invoer
function putlongf ( string s, long value,
int format )
De functie putlongf werkt identiek aan puntintf, maar accepteert echter een long – waarde als uitvoer.
* float – uitvoer
function putfloatf ( string s, float value,
int format )
Bij de functie putfloatf legt de format – parameter het aantal cijfers achter de komma vast. Eventueel
wordt een aantal nullen achter de decimale punt ingevoerd.
Voorbeeld:
putfloatf (s, 1, 3);
koppelt “1.000” aan s. In totaal worden maximaal 8 cijfers (voor en na de decimale punt) ingevoerd.
7.10.6 Invoer van een bitmasker
function putmask ( string s, int value,
int c1, int c0 )
De functie putmask voegt een integer – waarde (0…255) als 8 bittekens in een string in. Het teken voor
Highbits wordt bepaald door de parameter c1 (ASCII – code), c0 legt het low – teken vast.
Voorbeeld:
putmask(s, 170, `o´, `-´);
koppelt “o-o-o-o-“ aan s. Met putmask kunnen bijvoorbeeld byteport – toestanden eenvoudig voorbereid
worden voor weergave op het LCD.
7.11 system.c2
7.11.1 Systeemtimer
Het besturingssysteem beheert een vrijlopende timer. In elke milliseconde wordt de timer met 1 ver-
hoogd. De tellerstand wordt door het systeem opgeslagen in een interne long – variabele. De actuele
waarde van deze variabelen kan door de functie
Function timer ( ) returns long
opgevraagd worden. Let er op, dat de tellerstand volgens het waardebereik van de long – variabele na
2147483647 overgaat in de negatieve waarde –217483648.