Operation Manual
32 I-Modell - 10/11 - Ausgabe 07/10 - 1976785 - BUE-0051-04NL
Voor het rijden
3
3.10 Sneeuwkettingen (speciale uitvoering)
Het gebruik van sneeuwkettingen is onderworpen aan de bepalingen van de
afzonderlijke landen.
Sneeuwkettingen altijd rond de aandrijfwielen aanbrengen.
De spanning van de sneeuwkettingen controleren na enige meters te
hebben gereden.
3.11 Verkeersveiligheid
Voor het begin van de rit de checklist doornemen:
Sneeuwkettingen alleen monteren, als de afstand tussen banden en voer-
tuigcarrosserie ten minste 50 mm bedraagt.
Banden, wielophanging en besturing zijn blootgesteld aan een bijkomende
belasting, als er sneeuwkettingen zijn gemonteerd. Met sneeuwkettingen
langzaam (maximaal 50 km/u) en alleen over straten rijden die volledig met
sneeuw zijn bedekt. Het voertuig kan anders beschadigd worden.
Montagevoorschrift van de producent van de sneeuwkettingen in acht
nemen.
Geen sneeuwkettingen op aluminiumvelgen aanbrengen.
Als de aandrijfas van het voertuig dubbele banden heeft (2 banden naast
elkaar), de sneeuwkettingen rond de buitenste banden aanbrengen.
Regelmatig voor het begin van de rit of iedere 2 weken de bandenspan-
ning controleren. Een verkeerde bandenspanning veroorzaakt overma-
tige slijtage en kan de banden beschadigen of zelfs doen klappen. Het
voertuig kan uit controle raken.
Nr. Controles Gecon-
troleerd
Basisvoertuig
1 Alle voertuigpapieren zijn aan boord
2 Banden in reglementaire staat
3 Voertuigverlichting, rem- en achteruitrijlichten functioneren
4 Oliepeil van motor, transmissie en servostuur gecontroleerd
5 Koelvloeistof en ruitenwisservloeistof gevuld
6 Remmen functioneren
7 Remmen reageren gelijkmatig
8 Voertuig blijft tijdens het remmen in het spoor
Woonopbouw buiten
9 Markies volledig opgerold
10 Dak sneeuw- en ijsvrij (in de winter)
11 Buitenaansluitingen afgekoppeld en leidingen opgeborgen
12 Externe steunen verwijderd
13 Aangebouwde steunen ingeklapt en bevestigd
14 Wielkeggen verwijderd en opgeborgen
15 Opstap ingeklapt (letten op controlelicht)