Operation Manual
16 T-Modell - 12/13 - Ausgabe 07/12 - 2223843 - BUE-0006-13NL
Veiligheid
2
2.5.2 Gasflessen
2.6 Elektrische installatie
2.7 Waterinstallatie
X Gasflessen alleen in de gaskast meenemen.
X Gasflessen in de gaskast verticaal plaatsen.
X Gasflessen beveiligd tegen draaien en kantelen vastbinden.
X Als de gasflessen niet op de gasslang zijn aangesloten, altijd de
beschermkap aanbrengen.
X Hoofdafsluitkraan aan de gasfles sluiten voordat de gasdrukregelaar of
de gasslang van de gasfles wordt verwijderd.
X Gasdrukregelaar of gasslang op de gasfles alleen met de hand aan-
sluiten. Geen gereedschap gebruiken.
X Voor het gebruik in voertuigen uitsluitend een speciale gasdrukregelaar
met veiligheidsventiel gebruiken. Andere gasdrukregelaars zijn niet toe-
gelaten en voldoen niet aan de hoge eisen.
X Bij temperaturen onder 5 °C ijsbestrijdingsinstallatie (Eis-Ex) voor gas-
drukregelaar gebruiken.
X Alleen gasflessen van 11 kg of 5 kg gebruiken. Campinggasflessen met
ingebouwd terugslagventiel (blauwe flessen met een inhoud van max.
2,5 resp. 3 kg) mogen in uitzonderingsgevallen met een veiligheidsven-
tiel worden gebruikt.
X Voor buitengasflessen zo kort mogelijke slangen gebruiken (max.
150 cm).
X Blokkeer nooit de ventilatieopeningen in de vloer onder de gasflessen.
X Alleen vaklieden aan de elektrische installatie laten werken.
X Voordat er werkzaamheden worden uitgevoerd aan de elektrische
installatie, alle apparaten en lichten uitschakelen, de accu afklemmen en
het voertuig van het net scheiden.
X Alleen originele zekeringen met juiste waarden gebruiken.
X Defecte zekeringen alleen vervangen, als de foutoorzaak bekend en
verholpen is.
X Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
X Staand water in de watertank of in waterleidingen wordt na korte tijd ond-
rinkbaar. Daarom voor ieder gebruik van het voertuig de waterleidingen
en de watertank grondig reinigen. Na ieder gebruik van het voertuig de
watertank en alle waterleidingen volledig leegmaken.
X Bij stilstand van meer dan één week de waterinstallatie vóór het gebruik
van het voertuig ontsmetten (zie hoofdstuk 11).